Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE ENIGE MIDDELAAR. I.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE ENIGE MIDDELAAR. I.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

meditatie

Zondag 6.

Welk een verblijdende mededeling was het, die Andreas aan Petrus kon doen, als hij tot hem zeide: „Wij hebben gevonden de Messias; hetw^eik is, overgezet zijnde, de Christus." We lezen in Johannes I, hoe Jezus Zijn eerste discipelen heeft geroepen. De eerste tv^ee discipelen vfaren door Johannes de Doper naar Jezus heengev\rezen, met de bekende woorden: „Ziet, het Lam Gods !"

Johannes de Doper heeft van Christus een rijk getuigenis gegeven. We lezen zo: „En dit is de getuigenis van Johannes, toen de Joden enige priesters en Levieten afzonden van Jeruzalem, opdat zij hem zouden vragen: Wie zijt gij ? En hij beleed, en loochende het niet en beleed: Ik ben de Christus niet. En zij vraagden hem: Wat dan ? Zijt gij Elias ? En hij zeide: Ik ben die niet. Zijt gij de profeet ? En hij antwoordde: Neen. Zij zeiden dan tot Hem: Wie zijt Gij ? opdat wij antwoord geven mogen degenen, die ons gezonden hebben; wat zegt gij van uzelven ? Hij zeide: Ik ben de stem des roependen in de woestijn: Maakt de weg des Heeren recht; gelijk Jesaja, de profeet, gesproken heeft."

Johannes heeft zichzelf dus niet voor dé Christus uitgegeven. Hij heeft zijn roeping verstaan, om van zichzelf af te wijzen en naar Christus heen te wijzen. Hij was de wegbereider van Christus, Zijn heraut, die voor Hem als de grote Koning uitging. Eerlijk heeft hij het erkend, dat hij veel minder was dan de Christus Die komen zou. Hij achtte het zich niet waardig Zijn schoenriem te ontbinden.

Maar ook heeft hij Hem aangewezen, als Hij Jezus tot zich zag komen, zeggende: „Zie, het Lam Gods, Dat de zonde der wereld wegneemt!" En des anderen daags als hij daar wederom stond, met twee van zijn discipelen, heeft hij weer gezegd: „Ziet, het Lam Gods !" Deze aanwijzing gold nu die discipelen in het bijzonder. En die aanwijzing had ook de gewenste uitwerking bij die discipelen. Zij hoorden hem dat spreken en zij volgden Jezus. Andreas was één van die twee discipelen, die op deze aanwijzing van Johannes Jezus zijn gevolgd. Deze Andreas nu was de broeder van Simon Petrus. Hij werd ertoe gebruikt om ook zijn broeder Simon Petrus tot Jezus te brengen. Hij leidde hem tot Jezus. Maar eerst deed hij hem die verheugende mededeling horen: „Wij hebben gevonden de Messias; hetwelk is, overgezet zijnde, de Christus." De naam Messias is de Hebreeuwse naam van de Middelaar. De naam Christus is diezelfde naam in het Grieks.

Andreas mocht zeggen, dat hij Hem gevonden had. Hij had Hem gevonden, naar Wiens komst de vaderen met een groot verlangen hadden uitgezien. De Christus, de gezalfde Middelaar, de ware Middelaar dus. Die door de Vader was verkoren en beloofd en in de wereld gezonden zou worden, had hij mogen vinden. Als de Christus is Hij de Gezalfde des Vaders tot Zijn drie Middelaarsambten. Zo krijgt Zijn kerk Hem nodig, als Profeet, als Priester en als Koning. Andreas mocht zeggen dat hij Hem gevonden had. Dit vinden is een verblijdend vinden. Het is een vinden van een Persoon Die onmisbaar is geworden voor de ziel. Bij het volk der Joden was er nog wel een Messiasverwachting, maar men verwachtte over het algemeen geen Messias Die men voor zijn ziel nodig had tot zaligheid. Daarom was er ook geen blijdschap over Zijn komst, gelijk als bij Zijn ware volgelingen.

Wel hebben Zijn ware volgelingen ook nog te veel een verwachting gehad aangaande een aards koninkrijk dat de Messias op zou richten, maar toch zijn zij door het ware geloof aan Hem verbonden geworden. Zo hebben zij zich ook niet gestoten aan Zijn vernederde staat gelijk het Jodendom zich daaraan heeft gestoten. Zij hebben in Hem gezien wat met natuurlijke ogen nooit in Hem is te aanschouwen. Met een onuitsprekelijke blijdschap in zijn ziel mocht dus Andreas tot Petrus zeggen: , , Wij hebben gevonden de Messias; hetwelk is, overgezet zijnde, de Christus."

Andreas had Zijn profetisch onderwijs mogen ontvangen, want als hij Jezus was gevolgd, had Jezus hem tot Zich genomen en was hij die dag bij Hem gebleven. Hij heeft toen uit Zijn mond en van Zijn gezegende lippen de. woorden der zaligheid mogen beluisteren. En zeer opmerkelijk lezen we dan zo: „en het was omtrent de tiende ure."

Welk een onvergetelijk ogenblik wordt dat toch in het leven ! Nooit zal men het kunnen vergeten hoe men tot de kennis van die Persoon gekomen is. Men zal ook niet kunnen vergeten wat daaraan is voorafgegaan. Daarom is dat vinden zulk een verblijdend vinden. De ziel zal bij dat vinden vol verwondering zijn.

Bij zulk een verblijdend vinden van die Persoon hebben we u thans met de hulp des Heeren nader te bepalen. Uw aandacht wordt daartoe gevraagd voor de 6e zondagsafdeling van onze Heidelbergse Catechismus.

Zondag 6.

Daar wordt door de onderwijzer gevraagd:

Vraag 16:

Waarom moet Hy een waarachtig en rechtvaardig mens zijn ?

Antwoord:

Omdat de rechtvaardigheid Gods vorderde, dat de menselijke natuur, die gezondigd had, voor de zonde betaalde; en dat een mens, zelf een zondaar zijnde, niet kon voor anderen betalen.

Vraag 17:

Waarom moet Hij tezamen waarachtig God zijn ?

Antwoord:

Opdat Hij, uit kracht Zijner Godheid, de last van de toorn Gods aan Zijn mensheid dragen, en ons de gerechtigheid en het leven verwerven en wedergeven mocht.

Vraag 18:

Maar wie is deze Middelaar, die tezamen waarachtig God en een waarachtig rechtvaardig mens is ? Antwoord:

Onze Heere Jezus Christus, Die ons van God tot wijsheid, rechtvaardigheid, heiligmaking en tot een volkomen verlossing geschonken is.

Vraag 19:

Waaruit weet gy dat ?

Antwoord:

Uit het heilig Evangelie, hetwelk God Zelf eerstelyk in het paradijs geopenbaard heeft, en namaals door de heilige Patriarchen en Profeten laten verkondigen en door de offeranden en andere ceremoniën der Wet laten voorbeelden en ten laatste door Zijn eniggeboren- Zoon vervuld.

We worden dus nu hier gewezen op de enige Middelaar. En dan willen we zien, hoe Hij:

1. In de Catechismus wordt aangewezen.

2. In het hart wordt aangewezen.

3. In Gods Woord wordt aangewezen.

In de vorige zondag zijn we er dus op gewezen, dat alleen zulk een Middelaar verlossen kan. Die tegelijk waarachtig God en ook een waarachtig en rechtvaardig mens is. Nu wordt ons in aansluiting daarop in deze zondag allereerst gevraagd: „Waarom moet Hij een waarachtig en rechtvaardig mens zijn ? "

Allereerst moet Hij dus waarachtig mens zijn. Waarachtig mens te zijn wil zeggen: ziel en lichaam te hebben en te behoren tot ons mensehjk geslacht. Dat de Middelaar zo waarachtig mens zou zijn, vorderde de gerechtigheid Gods. Het antwoord zegt ons: „Omdat de rechtvaardigheid Gods vorderde, dat de menselijke natuur, die gezondigd had, voor de zonde betaalde." Zo houdt de onderwijzer in dit antwoord toch ook nog vast aan die gerechtigheid Gods, waarover hij in de vorige zondagen ook steeds gesproken heeft. God stapt van Zijn recht niet af in het zaHgen van de zondaar. Het moet ons dan ook wel opvallen, dat de onderwijzer met de verwisseling van het leerstuk der ellende met dat der verlossing zomaar niet - overspringt van de rechtvaardigheid op de barmhartigheid Gods. Dbor aan de rechtvaardigheid Gods vast te houden, kan ons ook juist te rijker de grootheid van Gods barmhartigheid voor ogen worden gesteld in de aanwijzing van die enige Middelaar, Die voor de zonden heeft moeten betalen. Geen verlossing was er mogelijk dan door die weg die God in Zijn eigen geliefde Zoon geopend heeft. Het grote wonder wordt ons daarmee dus gepredikt, dat God Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, opdat een diep gevallen en verloren zondaar zou kunnen worden verlost.

De Zoon van God moest daartoe waarachtig mens worden. In de menselijke natuur was de zonde bedreven en in de menselijke natuur moest dan ook voor de zonde worden betaald. En waar de zonde bedreven was in ziel en lichaam, moest ook in ziel en lichaam de straf op de zonde worden gedragen. De Middelaar heeft ook in de ziel geleden, want in de hof van Gethsémané heeft Hij geklaagd: „Mijn ziel is geheel bedroefd tot de dood toe." Dit lijden is het zwaarste lijden voor de Middelaar geweest, wat we bij de behandeliag van zondag 15 nog nader hopen te beluisteren. Geen engel kon dus voor de zonden betalen, want een engel heeft geen ziel en lichaam. De Middelaar moest waarachtig mens zijn. Christus heeft een ware menselijke natuur uit Maria aangenomen. Zijn Hchaam is geen schijnlichaam geweest. Hij heeft Zijn menselijke natuur niet uit de hemel meegebracht, zoals de Wederdopers leren want dan had Hij buiten ons menselijk geslacht gestaan. En waarachtig mens te zijn, betekent ook, zoals we al opgemerkt hebben: te behoren tot ons menselijke geslacht. Hij moest mens uit de mensen zijn. De Middelaar moest uit Adam voortkomen, daar Hem anders de zonde van Adam niet kon worden toegerekend.

Wd stond Hij Persoonlijk buiten de toerekening van Adams schuld, want Hij was zonder zonde, dus ook zonder erfzonde, maar als Borg moest Hij ook voor de erfzonde boeten. En daarom moest Hij uit Adam voortkomen, opdat de zonde van Adam Hem voor de Zijnen als Borg kon worden toegerekend. Zo is Hij het Zaad der vrouw, gelijk inde bekende moederbelofte was voorzegd. Ook heeft de Heete tot Abraham, Izak en Jacob gezegd, dat Hij hun Zaad zou zijn. Als waarachtig mens was Hij ook onder het Oude Verbond duidelijk afgeschaduwd. De losser moest immers de nabestaande en bloedvriend zijn. En ook alle hogepriester was uit de mensen genomen. Zo moest Christus dan ook in alles de broederen gelijk worden, opdat Hij een barmhartig en getrouw Hogepriester zou zijn in de dingen, die bij God te doen waren, om de zonden des volks te verzoenen. Mens uit de mensen moest Hij zijn, om de tweede Adam te kunnen zijn.

Zondag 14 zal ons bij dat grote wonder nog eens apart doen stilstaan, dat Christus waarachtig mens geworden is. Deze zondag laat ons alleen weten dat het noodzakelijk was, dat Hij waarachtig mens was, daar de rechtvaardigheid Gods het vorderde, dat de menselijke natuur, die gezondigd had, voor de zonde betaalde.

Maar Hij moest niet alleen waarachtig mens zijn; Hij moest ook rechtvaardig mens zijn. Rechtvaardig mens moest Hij zijn, omdat een mens, zelf een zondaar zijnde, niet voor anderen kon betalen, zoals in het antwoord wordt gezegd.

Rechtvaardig mens wil immers zeggen: zonder zonde te zijn. Als we de menswording van Christus overdenken, is dit ook juist het grote wonder dat onze aandacht vraagt, dat Hij de menselijke natuur uit Maria heeft aangenomen, zonder zonde. Hij is ontvangen van de Heilige Geest. Gods recht kon geen zondaar tot borg toelaten. Ook moest de menselijke natuur in de allemauwste vereniging gebracht worden met de Goddelijke natuur, wat niet mogeUjk was, als de menselijke natuur niet zonder zonde was geweest. Hoe had Hij ooit voor de zonden van anderen kunnen betalen, als Hij zelf zonde had gehad.? Hij had dan voor Zijn eigen zonden moeten betalen, dus nooit had Hij de zonden van anderen op Zich kunnen nemen.

Als rechtvaardig mens is er Oud- Testamentisch al op Hem gewezen, als er bijvoorbeeld aan het paaslam geen gebrek mocht zijn. Ook de andere offeranden moesten zonder gebrek zijn. De apostel spreekt van Christus als een onbestraffelijk en onbevlekt Lam. Deze Hogepriester is heilig, onnozel, onbesmet, afgescheiden van de zondaren, en hoger dan de hemelen geworden. Hij is blank en rood en draagt de banier boven tienduizend. Hij heeft geen onrecht gedaan en er is geen bedrog in Zijn mond gevonden. Wat in het Middelaarswerk zuUc een dierbare zaak wordt, dat is, dat Hij, zonder zonde, voor de zonden van anderen zo duur heeft moeten boeten. Hij is met de misdadigers gerekend. Hij moest be talen en wedergeven wat Hij niet geroofd had. Om de overtreding Zijns volks is de plaag op Hem geweest. Jesaja 53 spreekt in het bijzonder zo dierbaar over dat borgtochtelijke werk, zoals Hij, Zelf zonder zonde zijnde, de straf voor de overtreders heeft moeten dragen. En als het' recht Gods van Hem eiste voor de ongerechtigheid Zijns volks, dan werd Hij verdrukt, maar Hij deed Zijn mond niet open. Hij kon zeggen: „Wie van ulieden overtuigt Mij van zonde ? " Als de vlekkeloos Heilige krijgt Gods volk Hem te aanschouwen en zo wordt Hij voor Zijn volk ook zo gans beminnelijk.

Hoe wordt Hij in deze zondagsafdeling ons dan toch in Zijn Middelaarsgraveerselen dierbaar voorgesteld ! De Middelaar is waarachtig en rechtvaardig mens. Hij is echter meer dan alle mensen, want Hij is tegelijk waarachtig God. Ook dit was noodzakelijk.

Wordt vervolgd.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 februari 1973

De Wachter Sions | 7 Pagina's

DE ENIGE MIDDELAAR. I.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 februari 1973

De Wachter Sions | 7 Pagina's