Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

UIT HET BOEK DER RICHTEREN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT HET BOEK DER RICHTEREN

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

DEBORA (22)

Gezegend zij boven de vrouwen Jaël, de huisvrouw van Hebeide Keniet; gezegend zij ze boven de vrouwen in de tent...

Richteren 5 : 24.

In de Bijbel vinden op bijna elke bladzijde de scheidingslijn terug, die door de mensheid loopt. Het is de scheidingslijn, die de profeet Jesaja zo duidelijk zag liggen. Zegt; de rechtvaardige, dat het hem wel zal gaan, dat zij de vrucht hunner werken zullen eten. Wee de goddeloze, het zal hem kwalijk gaan, want de vergelding zijner handen zal hem geschieden (Jesaja 3 : 10—11).

In haar overwinningslied heeft Debora deze tegenstelling ook zo duidelijk doen uitkomen. Ze heeft de vloek uitgesproken over Meroz, de stad, die verraad had gepleegd aan de zaak van Israël, die de zaak des Heeren was geworden. We weten niet wat deze stad precies heeft misdreven, maar het klinkt uit Debora's mond: Vloekt Meroz, zegt de Engel des Heeren, vloekt zijn inwoners gestadig, omdat ze niet gekomen zijn tot de hulpe des Heeren met de helden (vers 23).

Tegenover deze vloek wordt nu de zegen uitgesproken over Jaël. En terwijl de inwoners van Meroz behoorden bij het uitverkoren volk, het volk Israël dat de Heere zich ten erve verkoren had om zijn heerlijke en heilige Naam hen bekend te maken, hebben we Jaël in het vorige hoofdstuk reeds leren kennen als een heidense, een Kenietische, die naar haar afkomst buiten het genadeverbond der oude bedeling stond. En hieruit is het ons weer duidelijk, dat het niet genoeg is de beloften des verbonds ontvangen te hebben. We zullen moeten leren gelovig de hand te leg-.gen op deze beloften. We hebben nodig het onderwijs van de Heilige Geest. En nu kunnen we werkelijk niet zeggen, dat Jaël in alle opzichten een voorbeeld van levende godsvrucht is geweest. Maar het moet ons toch wel duidelijk zijn, dat een straal van het Geesteslicht in haar hart is gevallen zodat ze de zijde gekozen heeft van het verdrukte Israël in wiens midden zij wonen mocht. Ze heeft daar ook horen spreken van Israëls God en deze God zal ze, met alle gebreken die haar aankleefden, toch liefgekregen hebben. En we zullen in dit verband ook met hét oog op eigen geestelijke toestand niet mogen vergeten het ontroerende woord van de Heere Jezus Christus: n daar zullen er komen van oosten en ivesten en van noorden en zuiden, en zullen aanzitten in het koninkrijk Gods. En ziet er zijn laatsten, die de eersten zullen zijn; en er zijn eersten, die de laatsten zullen zijn (Luk. 13 : 29—30).

Ja dan kan het wezen dat de kinderen des koninkrijks buitengesloten zullen worden. Daarom hebben we ook ons hart nauw te onderzoeken en toe te zien dat we in de wegen des Heeren met ons hart wandelen. Want het komt op de werkelijkheid aan. Daarbij hebben we niet te vergeten, dat zij, die de weg gekend en niet bewandeld hebben, met dubbele slagen geslagen zullen worden.

In elk geval wordt hier in dit lied var Debora de lijn duidelijk getrokken en gesproken van vloek en zegen. Vloek over Meroz en zegen over Jaël. Want Debora zegt immers van haar:

Gezegend zij boven de vrouwen Jaël, de huisvrouw van Heber, de Keniet; Gezegend zij ze boven de vrouwen in de [tent.

We willen hier niet zover gaan, dat we ineens denken aan een zaligspreking van Jaël. • Daar blijven we vanaf, want dat wordt hier niet met zoveel woorden gezegd. Over de daad van Jaël hebben we vroeger reeds geschreven en we willen daar een volgende keer nog even op terugkomen. Want de vraag kan hier immers rijzen of de daad van Jaël wel in overeenstemming is met de wet des Heeren en of hier niet gesproken moet worden van doodslag. Nu mogen we bij de beantwoording van deze vraag niet vergeten, dat Jaël in een andere tijd leefde dan wij. We hebben meerder licht ontvangen doordat de volle openbaring van het gehele Woord Gods ons deel is geworden. Bovendien mogen we het motief van Jaël niet vergeten, dat zij de vijand van het volk Israël heeft willen doden, die het volk Gods vele jaren lang zo zwaar onderdrukt had. We willen hier de daad van Jaël niet goedpraten. Want het doel kan goed wezen, terwijl het middel toch in strijd is met de wet des Heeren.

In elke geval worden hier door de Geest des Heeren de woorden van zegening gelegd in de mond van Debora. En het is een goddelijke zegen die haar hier wordt toegezegd. Het is immers zo, dat de Heere meer dan één zegen heeft. Hij heeft zegeningen voor de tijd en zegeningen voor de eeuwigheid.

En nu moeten we deze zegenspreuk zien in scherpe tegenstelling met de vloek die over de inwoners van Meroz wordt uitgesproken. Jaël was niet eens een Israëlietische en ze had dan ook geen partij behoeven te kiezen, ze had neurtaal kunnen blijven, maar zij is gedrongen om de partij van Israël te kiezen en zij heeft generaal Sisera gedood en daarmee de eer van de overwinning ontvangen. Zij wordt hier om haar dapperheid onderscheiden boven de andere vrouwen, in het bijzonder boven die vrouwen, die evenals zij in tenten wonen.

Zo spreekt Debora hier van zegen en vloek in haar lied. En zo vinden we hier duidelijk de tegenstelling waarover we spraken in het begin van dit artikel. Op de jongste dag zal deze tegenstelling zichtbaar worden, omdat de schapen aan de rechterhand van Christus zullen worden vergaderd en de bokken aan de linkerhand. Dan immers zal het klinken tot hen, die aan de rechterhand zijn: Komt gij gezegenden mijns Vaders, beërft het koninkrijk, hetwelk u bereid is van de grondlegging der wereld. Maar dat de anderen vrezen, want hen treft geen zegen maar vloek. Daarom zal het klinken tot hen die aan zijn linkerhand zijn: Gaat weg van Mij gij vervloekten in het eeuwige vuur, hetwelk dè duivelen en zijn engelen bereid is.

We mogen ons wel nauw onderzoeken waarbij wij dan zullen behoren bij de gezegenden of bij de vervloekten. Van nature liggen we onder het oordeel, onder de vloek. Maar er is een weg om dat oordeel te ontgaan, omdat Christus het oordeel voor zijn volk gedragen heeft. Aan Hem en aan zijn genade krijgen we deel in de weg van wedergeboorte en bekering. Daarom mogen we wel biddend vragen:

Heer', ai, maak mij Uwe wegen Door Uw Woord en Geest bekend. Leer mij hoe die zijn gelegen, En waarheen G Uw treden wendt

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 mei 1958

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

UIT HET BOEK DER RICHTEREN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 mei 1958

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's