Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De theologie van de gereformeerde gezindte

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De theologie van de gereformeerde gezindte

27 minuten leestijd Arcering uitzetten

Bedenkingen

De terminologie waarvan we ons bedienen wanneer we spreken over de gereformeerde gezindte, is afkomstig van Groen van Prinsterer. Hij hanteerde het begrip om te pleiten voor het recht van de Afgescheidenen op de bescherming van de kant van de overheid. In de grondwet van 1815 werd bepaald dat aan alle godsdienstige gezindheden, in het koninkrijk bestaande, gelijke bescherming zou worden verleend. Het was de bedoeling om de vrijheid van godsdienst te waarborgen aan de denominaties die op dat moment in het Koninkrijk aanwezig waren. Daaronder vielen de Hervormde Kerk, de Rooms-Katholieke Kerk, de Doopsgezinde Sociëteit, de Remonstrantse Broederschap, het Israëlitisch Kerkgenootschap. Toen in 1834 een aantal gereformeerde belijders de Hervormde Kerk verlieten, redeneerde de regering dat zij geen recht hadden op de hoge protectie van de overheid. Zij vormden een nieuwe sekte, die op bescherming geen staat kon maken en die derhalve, juist omgekeerd, blootgesteld kon worden aan allerlei vervolging.

Sinds 1834 is er echter zo veel veranderd dat men de vraag kan stellen of men wel kan blijven spreken van een gereformeerde gezindte. In Groens dagen waren er twee mogelijkheden. Men was gereformeerd binnen de Hervormde Kerk, of men was gereformeerd buiten de Hervormde Kerk. Groens betoog kwam erop neer dat beide groepen één gezindheid vormden. Beiden beriepen zich op de belijdenis en zij behoorden wezenlijk bij elkaar. Vandaag zijn de gereformeerden binnen en buiten de Hervormde Kerk in hun diversiteit nauwelijks op de vingers van beide handen te tellen. We zouden derhalve kunnen overwegen de terminologie te laten vallen en geen gebruik meer te maken van het begrip.

Een reden die daar nog bij komt, is dat de betekenis van het woord een verandering heeft ondergaan. Gezindheid wijst tegenwoordig voornamelijk op een innerlijke houding, een denkwijze of stemming. Die betekenis had het in Groens taalgebruik niet in de eerste plaats. Sterker dan in onze dagen klonk bij hem de notie mee van de gemeenschap der gelovigen, als synoniem voor kerkgenootschap (Van Dale, Groot Woordenboek der Nederlandse Taal, 1999)

Een derde reden om ietwat voorzichtig te zijn met het gebruik van de uitdrukking ligt in het feit dat men reeds vijftig jaar en langer spreekt over de gereformeerde gezindte in een poging om tot een zekere vorm van eenheid te komen. Ik denk hier aan de activiteiten van het Contactorgaan van de Gereformeerde Gezindte (COGG). Het is tot nu toe niet gelukt om die meerdere eenheid ook werkelijk te bereiken. Men zou ook daarom wellicht de term kunnen laten varen, omdat zij versluierend werkt. Het spreken erover heeft tot nu toe weinig, of geheel niets opgeleverd, wanneer het erom gaat het in kerkelijke termen en werkelijkheid te vertalen.

In zekere mate geldt dit ook van het begrip gereformeerd. Waar denken wij vooral aan, wanneer we spreken over gereformeerd? Bedoelen we de Gereformeerde Kerken? Maar welke dan? Of spreken we over de gereformeerde traditie, zoals deze zich heeft ontwikkeld als een verbijzondering van de Reformatie zelf, tegenover of naast de Lutherse en de Anglicaanse variant? Hanteren we de uitdrukking 'gereformeerd' in confessionele zin, of gaat het over een aanduiding die een onderscheid wil aanbrengen ten opzichte van de evangelische beweging, die vandaag zo sterk van zich doet horen? Met andere woorden: kunnen we de terminologie nog wel hanteren zonder in vaagheden en algemeenheden te verzeilen? Welke associaties krijgen we bij het begrip theologie? Een laatste vraag vooraf. Kunnen we nog iets positiefs zeggen over de theologie als wetenschap, of over de theologie als kerkelijke activiteit? En is er bij velen onder ons niet een diep geworteld wantrouwen wanneer het gaat over theologie en theologen, in een wereld die heel andere wetenschappen prefereert? Kortom: is er nog iets boeiends en zinvols te zeggen wanneer we het willen hebben over de theologie van de gereformeerde gezindte?

Zinvol appel

Toch blijft het onderwerp 'de theologie van de gereformeerde gezindte' staan. Er mag dan iets of zelfs heel veel veranderd zijn, vergeleken met de wereld van de negentiende eeuw en gelet op het gebruik dat door Groen van Prinsterer gemaakt werd van de term 'gereformeerde gezindte', er mag sprake zijn van een wereld van verschil, niemand kan ontkennen dat er sprake is van een aantal gereformeerde denominaties is, dat gereed staat om de drempel van de twintigste eeuw te overschrijden en een volgend millennium binnen te gaan. En ik zou een hartelijk en oprecht beroep willen doen op allen die behoren tot dat volksdeel, dat zich moeilijk in procenten laat uitdrukken, om oog te hebben voor het voorrecht, en ook voor de verantwoordelijkheid die het behoren tot dit volksdeel met zich meebrengt. Een voorrecht, want het is inderdaad als zodanig te beschouwen. Een privilege mag het heten om bij die veelkleurige, rijkgeschakeerde volksgroep gerekend te worden, die met tal van wortels verbonden is aan een rijk verleden en die, gelet op de drijvende kracht van het Woord Gods erachter en het potentieel erin, zich bevoorrecht mag weten. Er schuilen krachten in dit volksdeel die onvermoed zijn.

Deze krachten hangen grotendeels samen met de rijkdom en de kracht van de gereformeerde belijdenis, waardoor het confessionele gehalte van de gezindte wordt bepaald. Zojuist merkte ik op dat de aanduiding 'gereformeerd' een karakteristieke verbijzondering wil zijn van het reformatorische. De Reformatie werd tot stand gebracht door maimen als Luther, Zwingli, Bucer en Calvijn. Wie het begrip 'reformatorisch' hanteert, dient daarbij deze ruime opvatting, breed-reformatorisch, in het oog te houden. En van dit 'reformatorische' is het gereformeerde een verbijzondering, zei ik. Het is ook en veel meer nog een verrijking en een verdieping van het reformatorische. Luther heeft het sprankelende van het levende geloof, Zwingli heeft het dappere ervan, Bucer en Calvijn hebben als vaders van de gereformeerde traditie de zaken verbreed en verdiept. Het is, in en vanuit deze traditie gedacht, een verrassende rijkdom om gereformeerd te mogen zijn. Het is boeiend en het vereist moed, maar het is tegelijk verrassend bemoedigend, omdat het heil vastligt buiten onszelf in de genadige verkiezing van God.

Het is altijd de taak van de theologie geweest en het zal dit ook altijd weer opnieuw moeten worden, om deze rijkdom in het licht te stellen, op allerlei niveaus te overdenken en dan ook voor de mensen uit te stallen. Wat dit betreft biedt juist de gereformeerde theologie een reeks van ongekende mogelijkheden. Zij wil niets anders zijn dan theologie van het Woord Gods. Zij heeft als grondtrek dat zij de Schrift wil uitleggen. Zo is zij ontstaan. Zodra zij zich van de Schrift vervreemdt, ontaardt zij volkomen. Maar wanneer zij in eigen tijd de boodschap van de Bijbel tracht te verstaan en wil doorgeven, heeft zij perspectieven te bieden die buitengewoon verhelderend zijn.
Het zou prachtig zijn, wanneer ik in staat zou zijn om daarvan in dit korte bestek iets te laten doorkomen. We kunnen daarin onmogelijk slagen waimeer we de zin voor de werkelijkheid uit het oog zouden verliezen. De gereformeerde gezindte is verdeeld, oneindig verdeeld en gevarieerd. Dat is haar zwakheid. Het gereformeerde denken en ook het gereformeerde leven staat onder heftige kritiek en het heeft het zwaar te verduren, juist op die punten die voor het gereformeerde karakter zo beslissend zijn. Het moet zich presenteren ten overstaan van veel jongere, grote en vitale evangelische en methodistische, charismatische krachten die in allerlei bewegingen zich doen gelden. Dat is de werkelijkheid waarin wij vandaag leven. En daarbij komt dan ook nog dat de theologische belangstelling en ook de vaardigheid danig is afgenomen. Ik zei dat andere wetenschappen zich onstuitbaar opdringen. Toch wagen we het om over de theologie van de gereformeerde gezindte te spreken en ervoor te pleiten dat we er alles aan doen om deze mee te nemen op onze tocht naar het volgende millennium.

De Schriften

We willen ons nu concentreren op vijf aspecten van de theologie binnen de gereformeerde gezindte, die voor haar wezen en toekomst beslissend zijn. Daarbij wijs ik telkens op de kracht en ook op de zwakheid die binnen haar een rol spelen. We beginnen met de Schrift. De Reformatie is geboren uit het onderzoek van de Schriften. Luther heeft de deur naar het paradijs zien opengaan en hij voelde zich terstond wedergeboren, toen voor hem de Schrift openging. Voor hem was dit een moment waarin de reformatie begon: de reformatorische ontdekking van Luther was een exegetisch gebeuren. Het betekende voor Luther dat hij toegang kreeg tot het grote wonder van de vergeving der zonden. Daar ziet men hoe de dingen in elkaar grijpen. De Bijbel is het instrument dat God gebruikt om mensen tot vrijheid, tot ruimte te brengen. De rechtvaardiging door het geloof is vrucht van het opengaan van de Schriften. Wie vraagt wat de gereformeerde traditie op dit punt te bieden heeft, mag de geweldige ontdekking doen dat zij eigenlijk niets anders bedoelt dan ruimte te scheppen voor de Bijbel. Calvijn heeft zijn naam als exegeet gemaakt door zijn bijbelcommentaren, die vandaag in tal van talen beschikbaar komen. Dé uitlegger van de Schrift is hij geworden, waardoor de gereformeerde theologie gekenmerkt is geworden als een vorm van exegese. Daar is later natuurlijk van alles bij gekomen. Maar gereformeerde theologie is bijbelse theologie.

De eerste theologische opleidingen bestonden uit de exercitie in het lezen en onderzoeken van de oorspronkelijke teksten, het onderzoek van de Schrift in haar bijzonderheid en in haar totaliteit en in het verkondigen ervan. Zo kwam het tot een sola scriptura: de Schrift alleen, niets daarbij. Ik moet daar een paar opmerkingen bij maken. Allereerst dat wij nooit het sola scriptura mogen hanteren, als wij ook niet het tota scriptura laten gelden. De Bijbel is geen tekstenboek. Zij is de openbaring Gods in haar totaliteit. Er is vanzelfsprekend onderscheid te maken tussen Oud en Nieuw Testament, tussen literaire genres in de Schrift en zo veel meer. Maar zoals de Schriften daar liggen, vormen zij voor ons het Woord Gods. Daar staan wij voor een gezag dat over ons komt. Dat is het tweede: gereformeerde theologie is Woordtheologie, maar dan altijd op de manier van de tweeslag Woord en Geest. We keren liefst de volgorde niet om, omdat de Heilige Geest principieel en primair gebruik wil maken van het Woord. Maar zo, in deze dubbele benoeming van Woord en Geest, voorkomen we dat de Bijbel het boek van een dode orthodoxie wordt, en tegelijk dat we met de Bijbel voor ons zouden belanden in de sfeer van de geestdrijverij.
En het derde wat hier onze aandacht verdient is, dat we de Bijbel ontvangen als een zeer persoonlijke brief van de Heere voor ons zelf, maar dat we tegelijk met de Schriften staan in een traditie. Wij hebben haar ontvangen, zij is ons overgeleverd, wij zijn niet de eersten die haar lezen. Geslachten vóór ons hebben de stem van de Goede Herder uit haar vernomen. Wij zijn ook niet de enigen die haar lezen. Persoonlijk bijbelonderzoek is noodzakelijk, maar het moet gedragen worden door de gemeenschappelijkheid van het samen onderzoeken, zodat we de Schriften lezen en horen lezen met anderen. En dan ook dit: de Schriften willen verkondigd worden, niet slechts bemediteerd, maar uitgelegd, toegepast en gepredikt in de gemeente. Zo werkt de Schrift: sola, tota, in de hand van de Geest, in het midden van de gemeente, en ook zó dat het ons aangezegd moet worden.

Dat was de rijkdom van de gereformeerde gezindte: zij is opgekomen, als een werkelijkheid hier in Nederland, vanuit de Schriften. Zij heeft haar bestaan ontleend aan de Bijbel, als het levende en eeuwig blijvende Woord van God. Haar theologische zwakheid zou wel eens gelegen kuimen zijn in haar wijze van omgaan met de Bijbel. Voor velen is dit geheel afwezig. Men leeft uit enkele bijbelse noties, losgekoppeld van de Schriften zelf. Men leeft uit enkele teksten, geïsoleerd van de totaliteit van de Bijbel. Er is soms sprake van een doperse trek, die de Bijbel tot iets uitwendigs maakt, waardoor onder het inwachten van het werk van de Geest de bijbeltekst niet tot zijn recht komt of tot zwijgen wordt gebracht. Wat onze rijkdom zou moeten zijn, is een teken van onze zwakheid geworden. Men weet niet welke onvermoede krachten present zijn in het Woord, dat immers voor ons de stem wil zijn van de Goede Herder, Die wij juist kennen aan Zijn stem.

De genade

Zou dit niet samenhangen met het tweede karakteristieke element waardoor de theologie van de gereformeerde gezindte bepaald wordt: dat van de genade? De Reformatie heeft het sola gratia op een krachtige manier gepredikt. Zo luid en duidelijk, dat het weerstand opriep, vanzelf van de kant van Rome, maar niet minder van de kant van het humanisme. Laten wij niet menen dat die weerstand bij ons niet is te vinden. Het verzet van Rome hield verband met het in de structuur van de Rooms- Katholieke Kerk ingebouwde pelagianisme en met de moralistische opvatting van een optimistisch mensbeeld. Het humanisme meende uit te kunnen gaan van de krachten der vrije wil. Erasmus meende dat de prediking van de volstrekte genade de doodsteek zou betekenen voor de oproep tot een heilig leven. Niets is minder waar.

Intussen is de geschiedenis van Luthers ontdekking leerzaam voor ons. Genade is dit, dat God ons de gerechtigheid toerekent. Hij schenkt ons wat Hij eist. Wij zouden vandaag een beetje meer Augustinus kunnen gebruiken, die het conflict met Pelagius wakker riep met zijn gebed: Heere, geef wat Gij beveelt en beveel dan maar wat Gij wilt. Ook Pelagius meende dat dit gebed, dat gestoeld is op de vrijheid en de vastheid van Gods genade, het einde van de moraal zou betekenen. Augustinus en Luther, zij hebben evenals Calvijn later juist de vrijheid van Gods genade leren zien als de laatste en de vaste grond van de zekerheid van het geloof. Het is pure genade, waimeer God zegt dat we er mogen zijn: dat is de leer van de rechtvaardiging door het geloof alleen, uit louter genade.
Romeinen 1: 16, 17 was Luthers tekst. Zwingli benadrukte hetzelfde element met zijn stelselmatige verwijzing naar de prediking uit het evangelie naar Johannes: Niemand kan komen, tenzij de Vader hem trekt (Joh. 6: 44). Voor Zwingli was dit woord niet een constatering vooraf, die tot lijdelijkheid moest voeren, maar een belijdenis achteraf, die de lofzang inleidde: pure genade is het, wanneer een mens tot Chrisms de toevlucht heeft leren nemen en tot God is gekomen. Calvijn, in het voetspoor van Bucer, verwees naar Romeinen 8: 30, waar sprake is van de orde van Gods heil en waar het heil in zijn totaliteit wordt verbonden aan de Raad, het welbehagen en de verkiezing van God.

Nergens is de gereformeerde gezindte krachtiger geweest dan waar dit besef de harten vervulde. En nimmer trad de zwakheid van die gereformeerde gezindte ook sterker aan het licht dan waar deze vrije, onverplichte, verkiezende genade werd ingekapseld in een manier van denken die er een systeem van maakte. Scholastiek noemt men dit, maar het is een schoolse wijze van denken waarbij de academische katheder de vrijheid op de kerkelijke kansel aan banden legde. En deze systematiek kan gemakkelijk een raster leggen over de prediking en over de beleving van Gods genade. Op een vrijwel ondoorzichtige manier keert dan de vóór-reformatorische situatie terug. In die situatie had de priester in de biechtstoel uit te maken of er sprake was van een echt berouw, die wel, of slechts van een oppervlakkige verbrokenheid van het hart, die geen toegang tot de genade mocht meebrengen.

Op een verfijnde manier kwam hier de wijze van denken terug die zo lang de mensen in haar greep van onzekerheid had gehouden. Is mijn berouw wel echt? Zou ik dus durven geloven? Het is een uitermate subtiele vorm van pelagianisme, dat de zaligheid wil verdienen. Daartegenover staat de voorstelling van hen die zeggen dat het aannemen van Christus een kwestie is van een eigen wil en actie. Een geluid dat wij dikwijls horen binnen en vanuit de kringen van de evangelische beweging. Daarin ontbreekt schijnbaar de vrijheid en de ruimheid van het Evangelie niet. Zij worden echter aan de man gebracht op de manier van een verplichting. Het bevel van geloof en bekering wordt dan een commando, dat de mens in een bepaalde houding zet.

Ook binnen de theologie van de gereformeerde gezindte werken deze dingen door, bijvoorbeeld in de kwesties rond het aanbod van genade. Zij spelen altijd nog een rol, terwijl zij uitgaan van een verkeerde vraagstelling. Dan komt de vraagstelling van wat moet een mens doen, in plaats van de prediking van wat God gedaan heeft en nog doet. Het strijdpunt is al heel oud. Stelt God ons de genade voor, biedt Hij ze ons aan, zodat wij er een daad tegenover hebben te stellen? Of werkt Hij zelf, in en door het aanbieden, het voorstellen, tegelijk (het reformatorische simut) door Zijn Woord en Geest ook niet het willen en het werken naar Zijn welbehagen? Wie over het sola gratia wil denken, moet dit niet doen vanuit de mens, maar vanuit God, omdat genade primair een geschenk is dat voortvloeit uit de goedgunstige gezindheid van God. De genade schept wat God eist. En wij ontvangen haar slechts door en in het geloof in Christus. Uit Zijn volheid ontvangen wij genade voor genade. Ook het berouw is gave van Zijn genade. Waar we deze visie kwijt zijn geraakt, staan we niet voor de kracht maar voor de zwakheid van de gereformeerde gezindte.

De kerk

Er is geen punt waarop dit zo duidelijk wordt dan warmeer we gaan spreken over de kerkopvatting zoals deze functioneert binnen de gereformeerde gezindte. Misschien is dit op zichzelf reeds te optimistisch gezegd. Wat haar kracht zou moeten zijn, is haar essentiële zwakheid geworden. Jaren geleden verscheen een boekje met de titel Tien maal gereformeerd. Het was geschreven in de hartelijke bewogenheid over de verdeeldheid van de kerk. Quis nonfleret schreef een van de auteurs: 'Wie zou niet wenen?' De bewogenheid die uit deze uitdrukking spreekt, is lang niet bij iedereen present. We zijn immers aan de kerkelijke verdeeldheid zozeer gewend geraakt, dat we ternauwernood het gevoel kunnen opbrengen dat we op een verkeerde manier bezig zijn. Toch is het opmerkelijk dat de theologen van de genade ook op een heel duidelijke manier de theologen van de kerk zijn geweest en nog behoren te zijn. Augustinus wordt leraar van de genade genoemd. Hij heeft ook in zijn strijd met de Donatisten de kerk verdedigd tegen sektarisme en tegen een verkeerd heiligheidsstreven. Calvijn was prediker van de genade, die daarbij de diepten van Gods verkiezende liefde wist te prediken. Hij was ook de man die de kerk gediend heeft met al zijn krachten. Van zijn Institutie is vooral het derde boek bekend, dat spreekt over de werken van de Heilige Geest. Maar dit derde boek is niet los te maken van het vierde boek, dat spreekt over de kerk als het uiterlijke middel waardoor God het verborgen werk van de Geest laat geschieden.
Wat hebben de gereformeerde vaderen niet gedaan om de kerk te bouwen. Zij hebben de wacht betrokken bij de zuivere prediking, bij de eenheid en de heiligheid, maar ook bij de algemeenheid of katholiciteit van de kerk. Wat de Catechismus erover zegt en wat de Nederlandse Geloofsbelijdenis belijdt, is nog steeds de moeite waard. De gemeente van de Heere Jezus Christus wordt door Hem bijeengebracht, vergaderd, beschermd en onderhouden. Christus is het Hoofd van de gemeente.

Wat is ook de Nadere Reformatie anders geweest dan een voortgaande reformatie van de kerk in haar prediking en pastoraat, in haar structuur en relatie met de overheid? Wat wij belijden omtrent de Schrift en de genade van Christus, krijgt gestalte in de kerk. Het is dit besef, dat op een krachtige manier nog steeds binnen de gereformeerde gezindte aanwezig is. Groen van Prinsterer had de kerk op het oog. En de afgescheidenen, die hij verdedigd heeft, hadden vooral niet minder liefde voor de gemeente van Christus.

Wanneer we de geschiedenis van deze eeuw en de voorafgaande overzien, is het thema van de kerk zeer duidelijk present. Ik hoef echter de jaartallen slechts te noemen, om te laten zien dat hier ook de zwakheid ligt van de gereformeerde gezindte. De enigheid des geloofs, waarvan sprake is in de Catechismus, die enigheid waarin Christus Zijn gemeente vergadert, zij is er soms wel, zij wordt bij tijden beleefd en ervaren. Maar zij resulteert niet in de eenheid van de gemeente van Christus.
Hoe hebben we deze tragische zwakheid van de gereformeerde gezindte te verklaren? Men zou kunnen zeggen dat zij een uitvloeisel is van een bijzonder hoge waardering van het kerkelijk besef. Men sticht immers niet zomaar een altaar tegenover een altaar, men scheurt niet zomaar de rok die zonder naad is geweven, men bedient niet zomaar de heilige tekenen van brood en wijn. Het avondmaal is de verzegeling van de eenheid der gemeente. Wat heeft het ons te zeggen, wanneer die eenheid van het lichaam van Christus ver te zoeken is? De verdeeldheid van de kerk is nog nooit zo groot en zo diep geweest. Is er een weg die werkelijk omhoog voert en die daardoor uitnemender is dan wat we tot nu toe hebben meegemaakt?

Me dunkt dat we twee mogelijkheden ter beschikking hebben. De eerste is dat we onze belijdenis aanpassen en zeggen dat we het spreken over de éne kerk niet meer haalbaar vinden in onze tijd. Dan hebben we geen eenheid meer te zoeken en kunnen we volstaan met een simpele erkenning van de pluriformiteit van de kerk. Er zijn zuivere kerken en minder zuivere kerken. Zo dacht Abraham Kuyper en zo spreekt de Westminster Confessie uit de zeventiende eeuw. We hebben in dit geval de kerkmuren te respecteren, elkaar te erkennen tot op zekere hoogte en te proberen er het beste van te maken. Ik geef toe dat we, indien we die houding konden aannemen, al een heel eind op stap waren. Soms functioneren de dingen al op die manier: 'Ach wat doet het er toe? Het gaat toch om de kerk met een grote K. En aan de hemelpoort zal niet worden gevraagd hoe we hier met de kerk zijn omgegaan.' Zo relativeren we de werkelijkheid. Maar we relativeren daarmee ook het kerkelijk besef. Er steekt een stuk spiritualisme achter dat op den duur elke benadering van het probleem zal doden.
De andere mogelijkheid is dat we alles op alles zetten om aan de eenheid binnen de gereformeerde gezindte ook werkelijk gestalte te geven. Wij passen dan de belijdenis niet aan de werkelijkheid aan, zoals we immers met niet één onderdeel ervan zouden willen doen, maar we zoeken de werkelijkheid onder de klem te brengen van wat we belijden. Ik meen dat hier vooral een belangrijke roeping ligt voor de generatie die in de komende eeuw grotendeels met het kerkelijke vraagstuk heeft om te gaan. Daarbij gaat het niet om eenvormigheid, doch om een pluriformiteit, niet van de kerken, maar binnen de ene kerk. En dan een kerk gebouwd op het fundament van apostelen en profeten, dit wil zeggen haar fundament vindend in de Heilige Schrift. Immers de kerk is uit het Woord geboren en de schapen kennen de stem van de Goede Herder en zij volgen Hem (Bern 1528). Het valt niet te ontkennen dat er op dit punt hier en daar binnen de gereformeerde gezindte sektarische trekken zijn te herkennen, waardoor het leven van de kerk zelf, maar ook dat van de gereformeerde vroomheid ontwricht wordt.

De vroomheid

Erg genoeg is het dat de kerk haar katholiciteit binnen de gereformeerde gezindte nauwelijks kan waarmaken. Daar voegt zich echter terstond een andere overweging bij. De kerkelijke verdeeldheid leidt onvermijdelijk tot een directe aanslag op de katholiciteit van de vroomheid of spiritualiteit. Elke denominatie loopt het gevaar om haar eigen recht te demonstreren in een geheel eigensoortige vorm van vroomheid. De ware vroomheid zou de eigenlijke kracht moeten zijn van de gereformeerde gezindheid. Wij bedoelen daarmee dan die vorm van godsvrucht, die gestalte van de vreze des Heeren, die een rechtstreeks gevolg is, een voortvloeisel van het leven voor Gods aangezicht. Ik herinner, nu het hierover gaat, aan de overbekende inzet van Calvijns Institutie, waarin hij weergeeft wat gemeengoed is onder alle reformatoren en wat ook de essentie is van het spreken van de vertegenwoordigers van de Nadere Reformatie: de ware wijsheid, die tenminste zo verdient genoemd te worden, bestaat in de samenhang van de kennis van God en die van onszelf.
Luther zei hetzelfde met andere woorden. Een mens heeft te maken met de zelfkennis, waardoor we weten dat wij gerechtvaardigd moeten worden, en met de Godskennis, waardoor we weten dat Hij alleen ons kan rechtvaardigen. Zwingli en de anderen zeiden feitelijk niets anders dan dit. Een mens staat 'voor Gods aangezicht' {coram Deo). Calvijn heeft vanuit deze tweevoudige kennis zijn gehele geloofsleer opgebouwd. Hij had geen dogmatiek en daaroverheen, of daaraan toegevoegd, ook nog eens een hoofdstuk over vroomheid. Zijn 'leer' was de doctrina salutis, de leer der godzaligheid. Daarin gaat het om de eenheid van leer en leven, van dogma en mystiek, van geloof en ervaring of bevinding, om de eenheid van vergeving en vernieuwing, van kennis en vertrouwen, van Wet en Evangelie. Kortom, het gaat in deze geloofsleer niet om een aanvulling van het denken met het gevoel. Beide passen in elkaar en het een is zonder het ander niet te denken.

Waar leer en leven van elkaar losgemaakt worden, daar is het gevaar van een dode orthodoxie levensgroot aanwezig. En als keerzijde ervan loert onmiddellijk de verzoeking van een zweverig, onbestemd religieus gevoel, waarin eigenlijk pit en merg ontbreken. En deze ontwikkeling is levensgroot aanwezig binnen de gereformeerde gezindte. Er is sprake van een orthodoxe traditie, die echter niet gevuld is met een krachtig, bewust, oprecht en teer leven voor Gods aangezicht. Diepte en breedte ontbreken eraan. Die twee behoren bij elkaar: de diepte van de ontmoeting met de Heere God door Christus en bij Zijn kruis, en de breedte van een leven voor de Heere op werkelijk elk terrein van heel het leven. We treffen deze dingen reeds op een heldere manier aan bij Augustinus. Hij vraagt zichzelf in een van zijn 'alleengesprekken' af: 'Wat zoek je eigenlijk?' 'Ik zoek God en niemand anders'. 'Werkelijk niets anders?' 'Niets anders' .Augustinus heeft op deze manier dezelfde toon aangeslagen als die welke we vernemen bij de reformatoren. God te kennen is het eeuwige leven.
Maar deze zelfde Augustinus heeft ook de breedte van heel het leven voor zich gezien. Dat is: diepte en breedte! Hij heeft als een eerste moderne mens een gehele cultuur uit zijn voegen gelicht. Precies hetzelfde treft ons bij Calvijn. In al zijn werken verrast ons de predestinatiaanse gloed van een theologie die beoefend wordt voor Gods aangezicht. Daar leeft Calvijn in en daar leeft hij voor. Maar zijn theologie legde de grondslag voor een gehele cultuur, die in Zwitserland, Frankrijk en Schotland, in Hongarije en Nederland is terug te vinden, zeker niet in grote monumenten, maar in een manier van leven, waarin kerk en staat, bevindelijke diepte en theocratische breedte met elkaar wedijverden.
Ziedaar de kracht van een theologie, zoals deze ook de gereformeerde gezindte zou kunnen en mogen doortrekken. Wij vinden deze diepte en breedte niet maar als een symbool, doch als een vaste grond gefundeerd in het kruis van Christus. Die immers Koning wil zijn in het mensenhart, maar Wiens heerschappij zich ook uitstrekt over deze wereld, met al haar vragen en problemen. Christus' Koningschap: vindt daarin de vroomheid van de gereformeerde belijder niet haar bron en inspiratie?

Verwachting

We weten van dit Koningschap, waarin Christus nu heerst en dat Hij eenmaal aan God en de Vader zal overdragen, zodat God zal zijn alles en in allen (1 Kor. 15: 24-28). We kunnen over de theologie van de gereformeerde gezindte niet spreken zonder aan deze geweldige werkelijkheid te denken. Misschien is de theologie van de gereformeerde gezindte daarom wel vol van beloften geweest, omdat zij bij elke vorm van belijden van het Koningschap van Christus bedacht is geweest op twee dingen. Allereerst op het samengaan van het absolute karakter van deze heerschappij met dat van het voorlopige, het ten dele ervan. Nu zien wij nog niet dat Hem alle dingen onderworpen zijn. Dat betekent dat we weten te relativeren. Nu nog niet, nu nog niet volkomen, maar straks wel volmaakt en volkomen.
Er is niemand die vandaag kan zeggen: ik behoef mij vandaag nog niet geheel en al aan Hem te onderwerpen. Want Christus' heerschappij eist ons geheel en al op, volkomen en absoluut. En toch houden we rekening met het voorlopige van Zijn heerschappij, dat uitkomt in het feit dat de dingen hier en nu nog maar zeer onvolledig zijn. We zetten ons in, maar we weten van het gebrekkige van ons streven. En we herinneren ons dat de allerheiligsten zo lang zij in dit leven zijn, nog maar een klein beginsel hebben van de volmaakte gehoorzaamheid. Bij Hem is vergeving. Maar, en dat is het tweede: deze wetenschap doet ons niet versagen of vertragen. Hier wordt de hoop geboren. De verwachting. Het laatste artikel van de Nederlandse Geloofsbelijdenis eindigt daarmee: 'daarom verwachten wij die grote dag met een groot verlangen, om ten volle te genieten de beloften van God, in Jezus Christus, onze Heere.' Wij leven hier in het voorlaatste, maar we houden het vol omdat we hopen. De hele schepping zucht, Gods kinderen zuchten, de Geest zucht naar die toekomst heen. En zij komt zeker en gewis.

Wie zou ooit durven beweren dat de theologie van de gereformeerde gezindte vol is geweest van deze verwachting? De grote dogmatieken hebben haar geschetst, de leer der laatste dingen, als een slothoofdstuk van de geloofsleer. De eschatologie kwam aan het eind en dan was het uit. Het is de vraag of daarmee recht is gedaan aan hetgeen wij op grond van Gods openbaring mogen geloven omtrent de overdracht van het Koningschap van Christus aan de Vader. Of recht gedaan is aan die geweldige tekst, dat God zal zijn alles en in allen. Men zou de vraag kunnen stellen wat er zou gebeuren met ons en met de gereformeerde theologie wanneer we haar binnen de gereformeerde gezindte, bij de overgang naar de volgende eeuw, eens zouden dóór-vervoegen in alle conjugaties door heel ons dogmatische denken en door heel ons levensgevoel. Wat zou dit te betekenen hebben voor de Schrift en het verstaan ervan? Wat zou het inhouden voor het sola gratia, voor de kerkleer, voor de vroomheid en voor de verwachting en hoop van Gods gemeente in deze wereld?

Misschien ontbreekt ons de context voor deze grote dingen. Ik bedoel die van de druk en vervolging, waardoor Guido de Brés wél in staat was om aan zijn verwachting uitdrukking te verlenen. Misschien zijn wij als gereformeerde gezindte te veel en te zeer gebonden aan déze tijd. Goed! Als het maar een binding is coram Deo!
Wij vragen zeker niet dat ieder theologie zal beoefenen als vak, maar wel dat de theologen onder ons de vreze des Heeren beoefenen, en dat ieder die zich hier voorbereidt op een taak in het leven, dit zal doen in en met de belijdenis en de beleving dat Christus' Koningschap, geworteld in Zijn priesterschap, nu erkend wordt. En wat is dit anders dan dat wij weten waar de impulsen vandaan moeten komen, die ook voor de toekomst kracht zullen verlenen? Gereformeerde theologie is voor ons een theologie van het Woord. Een theologie van de genade. Een theologie van de kerk. Een theologie van oprechte en ware vroomheid. Zij is misschien voor alles een theologie van de hoop. Niet in de zin van een futurologie die wij aanhangen en die een eigen bijdrage zou moeten of kunnen leveren voor allerlei prognoses, die toch niet kloppen. Maar als een theologie van de hoop, die door God is aangewezen als de bewaker van onze zaligheid, zoals Calvijn zegt. 'Geloof is de moeder van de hoop', zegt hij ook, 'en wij ontlenen aan haar geduld en standvastigheid'. Wij ontlenen aan haar 'monterheid of vrolijkheid'. De hoop, zij is niets anders dan de 'vastheid van het geloof, zodat wij kalm en rustig verwachten wat de Heere heeft beloofd'. De overdenking van het toekomstige leven (een onderwerp uit de Institutie) kan ons helpen om er de theologie van de gereformeerde gezindte mee te vullen. Wie daartoe is staat is, zal zich bewust zijn dat hij een groot geschenk van de Heere heeft ontvangen, waarmee hij te woekeren heeft.

Dit artikel werd u aangeboden door: Driestar Educatief

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 november 1999

Driestar bundels | 254 Pagina's

De theologie van de gereformeerde gezindte

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 november 1999

Driestar bundels | 254 Pagina's