Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

IN DE LEERSCHOOL VAN HET GELOOF...1

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

IN DE LEERSCHOOL VAN HET GELOOF...1

34 minuten leestijd Arcering uitzetten

J. H. van de Bank

De Catechetiek gedurende de laatste decennia

Meer dan 23 jaar is door theologische studenten, aanstaande catecheten, catecheten en predikanten als hét catechetisch leerboek het werk van dr. R. Bijlsma, Kleine Catechetiek, bestudeerd en als handleiding voor hun werk benut.*

In de periode 1962-1985 verschenen niet minder dan zes drukken met een totaal-oplage van 7750 exemplaren, zodat de stelling dat Bijlsma's invloed op de catechetische scholing en op het vaderlands kerkelijk catechetisch werkterrein uiterst groot geweest is, beslist geen loze kreet is. Van Amsterdam tot Apeldoorn, wat hier uiteraard geen geografische maar een theologisch-topografische aanduiding inhoudt, was aan allerlei onderwijsinstellingen 'Bijlsma' een begrip. Hoe is dat resultaat tot stand gekomen? Historisch gezien kan men stellen dat de Kleine Catechetiek als vervanging gediend heeft van het, na zijn emeritaat verschenen, handboek Catechetiek van de Utrechtse hoogleraar in de praktische theologie S. F. H. J. Berkelbach van der Sprenkel.' In zekere zin kan dat ook gelden ten aanzien van het 'Korte werkplan voor de catechese' van de hand van de Kamper hoogleraar K. Dijk.*

Inhoudelijk gezien was er in de zestiger jaren een dringende behoefte aan een 'eigentijds' leerboek. Velen, onder wie de schrijver van dit artikel, vonden dan ook in de Kleine Catechetiek de stimulans om op een andere, nieuwe wijze de catechetische taak - die toen meestal uitsluitend bij de predikant berustte - te vervullen.

Heel praktisch betekende dat, dat vooral de onderdelen 'Pedagogische catechetiek', 'Materiële catechetiek' en in het bijzonder het vijfde hoofdstuk: 'Didactiek en methodiek van de catechese (Formele catechetiek)' de mogelijkheden boden om op een verantwoorde wijze catechisatie te geven.

Het zou een onderwaardering van Bijlsma's boek inhouden wanneer hier slechts deze drie hoofdstukken vermeld werden. Het tweede hoofdstuk, de 'Geschiedenis van de catechese' geeft een buitengewoon goedgetroffen samenvatting van de historische ontwikkeling van de catechese!

Maar vooral heeft Bijlsma een voor zijn tijd baanbrekende formulering van wat catechese wezenlijk moet zijn, gegeven: 'catechese is het onderricht van de christelijke gemeente aan haar leden, speciaal aan de jongeren, om hen toe te rusten tot een verantwoord leven in de wereld als mondige leden van Christus' kerk'.'

In deze definitie geeft de schrijver het doel van de catechese naar vier kanten aan: voor de hand liggend gaat het om het bijbrengen van kennis, de vorming van bewuste en meelevende leden in de gemeente van Christus, het helpen opvoeden (van jongeren) tot verantwoordelijke mensen Gods in deze wereld, en de voortgang der kennis Gods van geslacht tot geslacht.

Kenmerkend voor deze fase in de ontwikkeling van de catechetiek is Bijlsma's positiename: catechese is meer dan onderricht en vorming, het is een functie van de kerk, die jongeren wil helpen opvoeden tot verantwoordelijke mensen in deze wereld. Maar ook de nadrukkelijke gedachte dat de catechese niet alleen de jongeren maar alle leden der gemeente geldt, is van grote betekenis.

Deze nieuwe impulsen werken door niet alleen op het terrein van de catechetiek als 'vak' aan de theologische opleidingen maar ook op het catechetisch werkveld in de gemeenten.

Sinds die eerste uitgave in 1962 is een brede stroom van artikelen, boekjes en boeken op gang gekomen. Het is vanzelf niet de bedoeling hier te trachten een zo volledig mogelijk overzicht van alles wat in ons land over de catechese gepubliceerd is, te geven. Wel willen wij wijzen op dat wat studie, onderzoek en praktijk beïnvloed heeft.

Allereerst noemen wij de dissertatie van F. H. Kuiper, Op zoek naar beter bijbels onderwijs^, waarin Kuiper, voorheen secretaris van de Raad voor de Catechese en vervolgens hoofdmedewerker aan de Vrije Universiteit, zicht wilde geven op de eigenlijke problematiek van bijbels onderricht. Hij heeft, met behulp van een hiervoor ontwikkeld didaktisch analyse-schema een paar catechese-uitgaven uit verschillende perioden onderzocht op vooronderstellingen en feitelijk gebruik van de bijbel. Daarbij kwam Kuiper tot de conclusie dat de eigenlijke problematiek van bijbels onderwijs bepaald wordt door de mate waarin de leerlingen reeds bij voorbaat het bezig zijn met bijbelse gegevens èn verhalen relevant achten.

Dat het 'leren' één van de grondfuncties van de gemeente is, wordt naar voren gehaald door K. A. Schippers in zijn inaugurele rede De gemeente als leergemeenschap; hij toont daarin de fundamentele achtergronden en mogelijk-

heden aan van het model 'de gemeente als leergemeenschap'.'

Het resultaat van een onderzoek onder predikanten van de Gereformeerde Kerken in Nederland, dat onder leiding van mevrouw A. L. Rijken-Hoevens, verbonden aan het Instituut voor Praktische Theologie aan de Vrije Universiteit, gehouden werd, laat zien hoe waar de titel is: Er zijn nog katechisanten ... Dit grondig onderzoek biedt naast de resultaten ook conclusies en beleidsoverwegingen.*

Vanuit de kring van de H.G.J.B., waaruit blijken mag dat deze jongerenorganisatie in de Nederlandse Hervormde Kerk voluit kerkelijk bezig is, verschijnt In de leer.. . Met het oog op de katechese.' Daarin hebben verschillende medewerkers bijdragen geleverd over onder andere de catechetische doelstelling, de pastorale, ontwikkelingspsychologische en didaktische aspecten van de catechese.

Niet alleen een globaal overzicht van de historische ontwikkeling van het 'leren geloven', maar nog veel meer een pleitrede voor emanciperend en kritisch leren binnen het engagement van de gemeente, vormt de inhoud van de inauguratie te Groningen van G. D. J. Dingemans, voordien secretaris van de Raad voor de Catechese, thans hoogleraar praktische theologie: Discipelschap en moderne leertheorieën.^'

Hoe het leerproces binnen de gemeente die leergemeenschap is, kan worden georganiseerd, laat ons K. A. Schippers - hij is de initiatiefnemer van het in Kampen gevestigde Catechetisch Centrum - zien in Werkplaats Catechese}^ Daarin wordt de onderlinge samenhang tussen gemeente, jongeren, catechetiek en leren verkend én een catechetisch werkplan ontworpen, waarbij de catechese voor jongeren een omschreven plaats krijgt binnen de totale opbouw van de gemeente.

Een godsdienstpedagogisch onderzoek naar het omgaan met kernwoorden van geloven in situaties van dialogisch leren en begeleiden vindt zijn neerslag in de dissertatie van J. G. Schaap, verbonden aan de Rijksuniversiteit van Leiden, Samen leren leven en geloven}'' In dit aan de Vrije Universiteit verdedigde proefschrift pleit de auteur voor een dialogische vorm van leren in het geloofs-

onderricht, opdat de woorden van geloof en kerk de alledaagse leefwereld van jongeren kunnen bereiken.

Mag deze opsomming incompleet zijn en voorbijgaan aan voornamelijk direct op de praktijk gerichte literatuur, wel blijkt duidelijk dat zich heel wat in ontwikkeling bevindt op het terrein van catechetiek en catechese. En dat niet alleen in de 'lerende', informatieve sector, maar zeker ook op het gebied van toerusting en training, van bezinning en het zoeken naar verantwoorde methoden en leerplannen. Met name mogen hier de Raad voor de Catechese en het Catechetisch Centrum met ere genoemd worden.

Anderzijds is ook duidelijk geworden dat het leerboek van Bijlsma vruchtbaar en inspirerend gewerkt heeft, maar niet meer 'van deze tijd' is. Schrijver en uitgever hebben de Kleine Catechetiek in opeenvolgende drukken niet bijgesteld noch herzien, zodat de probleemstellingen niet volledig adequaat meer zijn en de gewezen wegen verouderd zijn.

Voeg daarbij dat de hierboven genoemde boeken dikwijls over deelgebieden handelen, maar geen totaalvisie op de catechese/catechetiek leveren. Blijft dus over de behoefte aan een nieuw eigentijds ontwerp voor de catechetiek aan het eind van de 20e eeuw.

In de leerschool van het geloof

Als een soort 'verlaat afscheid' van de Raad voor de Catechese, waarvan hij studie-secretaris was, maar ook als een vrucht van zijn werkzaamheden als hoogleraar in de praktische theologie, schreef G. D. J. Dingemans zijn In de leerschool van het geloof. Een boek dat gelet op de ondertitel: 'Mathetiek en vakdidactiek voor catechese en kerkelijk vormingswerk' geen traditionele, gewone catechetiek wil zijn. Om de schrijver en zijn praktisch-theologisch handboek zo volledig mogelijk recht te doen, wordt hier de volgende werkwijze toegepast: allereerst wordt een uitvoerige schets gegeven van de inhoud, vervolgens wordt geprobeerd met de schrijver een gesprek aan te gaan, terwijl een conclusie het geheel afrondt.

Mathetiek en catechetiek

Uitgangspunt vormt voor Dingemans - wat wij reeds bij Bijlsma zagen - dat leren op alle niveaus van het kerkelijk leven plaatsvindt. De leerschool van het geloof blijft niet beperkt tot jongeren. Daarbij verzet hij zich tegen een 'geloofsonderricht' dat autoritair, van bovenaf feiten en meningen oplegt; het leerproces binnen de geloofsgemeenschap is wederkerig, mensen leren van elkaar. Vandaar dat Dingemans niet uitgaat van het geloof-dat-overgedragen moet worden, maar van de geloofsgemeenschap, die 'samen leerUng van de Heer wil zijn'. Niet zozeer de vraag: 'wat moeten mensen geloven? ' als wel: 'hoe komen mensen tot geloof? ' is van de eerste orde.

Omdat onze Nederlandse taal daar niet de juiste woorden voor heeft, wordt het begrip mathetiek ingevoerd: gaan geloven is leerling worden. Dat heeft tot

konsekwentie dat het subject van het leerproces niet de kerk is, maar de leerling, die leert en zoekt naar levensvervulling en zingeving voor zijn of haar leven.

Leren en zoeken vindt plaats temidden van een geloofsgemeenschap, waarin mensen geconfronteerd worden 'met de veelheid en volheid van verhalen over God, zoals die ons worden aangereikt door de schrijvers van de bijbel en door de gemeenschap van de kerk'. Hoe komen zij tot een persoonlijke geloofsopvatting, tot een eigen zingeving en een levenshouding die bij hen past?

Ver voordat de auteur tot de uitwerking van het dynamische begrip mathetiek overgaat, biedt hij ons een bezinning met als inzet een plaatsbepaling van 'praktische theologie', die omschreven wordt als de wetenschappelijke bestudering van de praxis van het geloven en van geloofsgemeenschappen en situationeel bepaald is. De taak van de praktische theologie omvat de analyse van deze praxis, de toetsing van de praxis aan de binnen die geloofspraxis geldende normen én het geven van beleidsaanbevelingen voor de praxis.

Wat betreft de verhouding tussen de theologie en de sociale wetenschappen, kiest Dingemans voor een interdisciplinariteit tussen de theologie en de sociale wetenschappen: de bestaande praxis wordt theologisch en sociaal-wetenschappelijk onderzocht, geanalyseerd en getoetst en zo komt men tot nieuwe praktische theorieën. Hij wil zich niet bij voorbaat vastleggen op één sociaal-wetenschappelijk leer-model, dat de theoloog het beste uitkomt, maar theologische èn sociaal-wetenschappelijke argumenten zoeken om tot een bruikbare leer-theorie te komen. Wat de theologie betreft, pleit hij voor een pneumatologische inzet, die oog heeft voor de gemeente als gemeenschappelijke achtergrond en voor de eigenheid van individuele leerlingen in hun (geloofs-)ontwikkeling. Hoofdzaak is daarbij, zijns inziens, dat iedere leerling door de confrontatie met het evangelie zoals dat vorm heeft gekregen in geloofstradities, tot een eigen overtuiging en tot een eigen standpunt zal komen binnen de geloofsgemeenschap van de kerken.

Nadat in zijn boek aandacht is gewijd aan de sociale achtergronden, zoals: de pluriforme maatschappij, jeugd, individualisme en irrationaliteit, religie en secularisatie, constateert hij dat wij leven in een pluralistisch geseculariseerde maatschappij, waarin het geloof verdreven is naar de marge van de privé-sfeer, waar de technologie en de economie als vervreemdende elementen het leven verkillen en verschralen, waar de trekken van de God-van-de-bijbel worden verduisterd door ideologische en maatschappelijke inkapseling.

Dan volgt een theologische verkenning met als inzet de door Hoedemaker gesignaleerde wereldervaring": in een wereldwijde culturele circulatie worden we dagelijks gedwongen tot 'dialoog' op alle mogelijke niveaus, waarin wij niet komen tot een 'vergelijking van waarheden, maar van het ontwaren van eikaars laatste loyaliteit'. Alleen in een pneumatologisch verband van denken kan men,

volgens Hoedemaker, de pluriformiteit van de wereld plaatsen, alleen pneumatologisch kan men het handelen van God uitgestrekt zien naar de hele wereld en tegelijkertijd naar het individu; pneumatologisch krijgt men ruimte voor dialoog, voor het niet-autoritaire van de overtuigingskracht: pneumatologisch krijgen ook de volken en de religies hun plaats in de theologie.

Functioneert het betoog van Hoedemaker als 'instap', Dingemans weet zich wat de theologische reflectie betreft geïnspireerd door Van Ruler en Bohren. Zo is de pneumatologische inzet voor hem een keuze, min of meer tegenover een christologische inzet. Immers de laatste houdt het werk van de mens en het werk van God sterk uit elkaar, terwijl in een pneumatologische theologie Gods werk en dat van mensen meer in elkaar overvloeien omdat de Geest in en door mensen werkt. Dat verschil is ook bepalend voor de ambtsopvatting (bijzonder ambt versus gemeenteleden), de visie op de sociale wetenschappen (het goddelijke valt niet te analyseren) en het mensbeeld (tegenover de heilige God is de mens een nietig wezen). De éénmalige Christus en het dynamische werk van de Geest, de eenmalige incarnatie en de contextualiteit van de Geest worden door Dingemans met elkaar vergeleken. Dat het werk van Gods Geest zichtbaar is, dat de Geest overal werkt en dat op een coöperatieve wijze doet in cultuur en mens, nauwelijks eigen structuren schept, brengt Dingemans bij de 'begabte Gemeinde' van Bohren. Wanneer de hele gemeente de gave van de Geest heeft ontvangen, houdt dat in dat er geen tegenstelling kan zijn tussen ambtsdragers en gemeenteleden. In het verlengde hiervan kan volgens de schrijver ook de tegenstelling tussen gelovigen en ongelovigen in de gemeente eveneens opgeheven worden, immers zij zijn door hun doop opgenomen in het verbond Gods en zijn geen ongelovigen die tot bekering gebracht moeten worden. Zijns inziens is geloven optimaal een relatie tot God, minimaal een vorm van participatie: nog niet weggelopen zijn. Via de participatie, meedoen in de gemeente, horen, vieren en dienen, hebben christenen deel aan Gods werk en dus aan Gods Geest.

Dingemans concludeert dan dat de door hem bepleite situationele interdisciplinariteit ook in een pneumatologische benadering past, juist in de menselijke overdrachtstechnieken is de Geest aanwezig. Leren geloven vindt dus plaats op de manier waarop alle leren plaatsvindt en is geen aparte categorie, al is het wel een speciale modus van leren: niet de speciale leer-methode van de Geest, maar het feit dat God doorgaat mensen te beïnvloeden is het wonder dat er mensen tot geloof komen. Aan Bohren worden de drie toetsingscriteria ontleend (vgl. 1 Joh. 4): pneumatologie en praxis dienen aan Christus, de apostolische traditie en aan de liefde 'getoetst' te worden." Dat wil zeggen dat er niet 'objectieve criteria' aangelegd worden, maar dat er een proces van evaluatie, samenspreking, overleg etc. plaatsvindt. Ons doen en laten, ons spreken en zwijgen wordt zo in het grote perspectief van Gods handelen in Christus en van de vernieuwing van mens en wereld gezet.

Een zwaar accent krijgt de de zichtbaarheid van het Tjevrijde leven': als mensen daar iets van kunnen zien, vinden ze het pas de moeite waard om te geloven en te participeren in het werk van God.

Dingemans geeft de voorkeur aan het 'Exiel-model' boven het sinds Moltmann zo invloedrijke Exodus-model, dat voor de mens uit de tachtiger jaren te optimistisch is, te gemakkelijk over het beloofde land spreekt, teveel het gevaar in zich bergt van individualisme en kleinschaligheid.

De ballingschapservaring met haar profetisch-apocalyptische tinten, met de elementen van aankondiging, beleving en bevrijding, is voor de eigentijdse mens veel meer vergelijkbaar met dit heden. Wij hebben het gericht Gods, dat gestalte krijgt in deze ballingschap, aan onszelf en onze eigen levenswijze te danken. De ervaring van verdriet en pijn gaat gepaard met wanhoop en grote twijfel, maar ook met het verlangen naar het Koninkrijk waarvan wij hopen dat Hij het sticht.

'Wij hebben', zo zegt Dingemans, 'niets anders in handen dan de opstanding van Jezus uit de dood en de ervaring, dat er na veel perioden van ballingschap weer een nieuwe toekomst is begonnen.'" Pneumatologisch houdt dat in dat de Geest kritisch en veroordelend door de wereld gaat. Hij dwingt niet tot gehoorzaamheid, maar probeert te overtuigen van zonde en schuld en roept op tot een andere levenswijs. Leren geloven staat zo in het raam van participeren in de strijd die God levert met de zonde, de schuld, het onrecht en de dood in de wereld. Jezus Christus is de eerste die is opgewekt door de dood heen, en de Geest, die levend maakt, wekt ook ons op om mee te doen in deze strijd.

Deel I: Uitgangspunten en achtergronden, waaraan wij het voorafgaande ontlenen, eindigt met een ecclesiologische en een antropologische bezinning.

In het eerste onderdeel schetst de auteur de gemeente als een sociaal systeem met een 'verenigings-structuur', die 'naar eigen zeggen' zichzelf verstaat als 'gemeenschap met de Heer', die 'leeft van geloof, hoop en liefde' en die bestaat uit 'begaafde' gemeenteleden (ook hier weer de nadruk op de gemeenteleden samen met als begeleider de professionele theoloog, vgl. wat door ons al eerder aangegeven is over de ambtsopvatting). Primair is de gemeente er niet om haar zelf, maar voor de wereld: gericht op mensen, het heil verkondigend en bemiddelend. Wanneer de gemeente als leergemeenschap ter sprake komt, erkent Dingemans dat leren een basisfunctie van de mens is, dat leren in de gemeente georganiseerd moet worden, maar de door K. A. Schippers gelanceerde terminologie: 'de gemeente als leergemeenschap', is hem iets te nadrukkelijk. Handelend over de antropologie probeert Dingemans de theologische en de menswetenschappelijke achtergronden 'in elkaar te vlechten': de relationele, historische, verantwoordelijke mens, zowel de man als de vrouw, vormt een balans tussen verschillende uitersten, die elkaar in evenwicht proberen te houden. Theologisch gesproken houdt dat dan in dat er in hem/haar een neiging ten goede èn een neiging ten kwade leeft, die door de menselijke wil min of meer

gestuurd kunnen worden. Dan blijft de vraag waardoor deze mens zich laat leiden en hoe hijVzij zich laat aanspreken door de God van de bijbel, die door de Geest van Christus op ons afkomt.

Mathetiek: hoe komen mensen tot geloof, hoe worden mensen leerling?

Dat leren geloven een complexe zaak is met verschillende aspecten die wel te onderscheiden maar niet te scheiden zijn, maakt Dingemans ons duidelijk. Hij gaat in op de opmerking dat geloof een gave van de Geest is, door dat te beamen mét de conditionele gedachte dat de Geest juist door middel van menselijke inspanningen werkt. Het is waar dat wij het leerproces niet kunnen beheersen, dat er een 'vonk' moet overslaan tussen leerstof, geloofsinhoud, Christus, God-zelf en de leerling, dat wil zeggen: leren geloven is een relationeel gebeuren. In ieder geval kan de geloofsgemeenschap de 'kennismaking' met de wereld van geloof en van God organiseren! Enerzijds heeft elk mens in het leerproces een eigen weg, komt hij tot een eigen vorm van geloven, maar in al die wegen zijn er algemene overeenkomsten die voor alle processen van totgeloof-komen gelden.

Vervolgens komen in dit boek de godsdienst-pedagogische aspecten als dimensies van het leren geloven aan de orde. Vastgesteld wordt dat ontstaan en 'voeding' van het geloof altijd plaats vinden binnen een gemeenschap, hetzij het gezin, de school of de gemeente. Gods aanwezigheid die niet op menselijke ervaring maar op openbaring berust, wordt via de geloofsgemeenschap 'bemiddeld'.

Maar het proces van tot geloof komen houdt niet alleen het aannemen van waardepatronen van een gemeenschap (socialisatie) in, maar is ook emanciperend: op een eigen zelfstandige manier leert de leerling omgaan met die waardepatronen. De leerling leert geloven door identificatie en imitatie (dit laatste wil niet als nabootsing, maar als navolging verstaan worden). Daarbij is een basisvertrouwen als menselijke eigenschap noodzaak, zij het in de wisselwerking van Gods openbaring en het leren verstaan van de mens.

Waar ook het leerproces plaatsvindt, in gezin, school of geloofsgemeenschap, worden kinderen in aanraking gebracht met de theorie en de praktijk van de religie van de opvoeders. Dingemans onderscheidt hier het geloof dat, zijns inziens, niet kan overgedragen worden èn de religie: het netwerk van gebeden, riten, verhalen, de theologie, maar ook de handelingen, argumentaties enz., dat wel overdraagbaar is. Eensdeels is die overdracht spontaan, met name in het gezin, anderzijds wordt in de verschillende leefmilieus de overdracht georganiseerd. Dan is er ook sprake van geloofsvoorstellingen - de schrijver vermeldt hier uitvoerig de verschillende niveaus van religieuze ontwikkeling, zoals die als resultaat van J. W. Fowler's onderzoek zijn geordend" - die in de geloofsopvoeding aangedragen worden, maar waarvan de relativiteit in de geloofs-

opvoeding benadrukt dient te worden.

Geloven blijft niet beperkt tot vertrouwen en inzicht, maar beïnvloedt ook het gedrag en het handelen, vandaar de belangrijkheid van het 'hoe' van het onderricht èn het milieu waarbinnen dat plaatsvindt.

Een en ander maakt duidelijk dat het leren geloven vraagt om een heel complexe leertheorie die rekening houdt met wat hiervoor gemeld is. Dingemans kiest dan voor de leertheorie van Gagné die, naar zijn inzicht, het meest bruikbaar is voor de theoretische doorlichting van het leren-geloven.

Na de godsdienst-pedagogische aspecten volgen de theologische aspecten van het leren geloven onder de noemer 'Navolging'. Geheel in de lijn van de schrijver wordt in de pneumatologie het uitgangspunt genomen. Omdat de Geest zich bedient van de 'normale kanalen' kan ook het proces van leren geloven met normale psychologische categorieën beschreven worden; doel, object en middelen verschillen en kunnen slechts uit de theologie worden beschreven. De aanwezigheid van de Geest is hoofdvoorwaarde, maar de motivatie van de leerling (en diens omgeving), de inspiratie van de leerstof, de door mensen georganiseerde leerprocessen vormen ook voorwaarden voor het slagen van het leerproces. De Geest, die niet in 'pure vorm' voorhanden is, maar door de 'middelen' werkt, doet dat kritisch; er is weinig plaats voor idealisme en optimisme aangaande ons mensen, theologisch gesproken zijn leerweerstanden vaak ook geloofsweerstanden. Leren geloven houdt dan ook in, zoals Dingemans dat formuleert: 'Loslaten van de zonde en op weg gaan naar het heil, dat God in petto heeft voor alle mensen'.

Gods Geest werkt het meest concreet door middel van de geloofsgemeenschap van de gemeente, tot geloof komen gebeurt binnen een traditie en binnen een ruimte. Hoe belangrijk is dan niet het 'zijn' van die gemeenschap. Om zelf serieus genomen te worden (en meer dan dat!) dient men binnen de gemeenschap de ander, met name de jongeren serieus te nemen. Tevens dient de gemeente haar 'zijn' in het 'heden' serieus te nemen! Als theologisch sleutelwoord geldt hier: 'navolging van Christus', waarbij volgen het cognitieve, affectieve en het attitudinale leren insluit; 'volgen', 'omgaan' 'een relatie hebben' geven een proces aan, het leer-proces dat onder eschatologisch voorbehoud staat. Dat heeft zijn konsekwenties voor doelstellingen, die dientengevolge 'open' zullen zijn, dat heeft ook gevolgen voor de verhouding 'leerling-leraar' binnen de geloofsgemeenschap: ook de 'leraar' is een 'leerling'!

In de navolging wordt door Dingemans een objectieve en een subjectieve kant gesignaleerd: geloof 'hangt tussen objectiviteit (de gegeven Christus, zoals wij Hem uit de bijbel kennen) en de persoon van de gelovige in'. In deze ontmoeting ontstaat de waarheid, leren is dan ook dialogisch. Maar ook houdt dat dan, zijns inziens, in, dat er geen volstrekte eenheid-van-leer of eenheid-vanhandelen meer verondersteld mag worden in de kerk. In de geloofsgemeenschap die zich in allerlei vormen en op verschillende niveaus verhoudt is er dan ook sprake van een pluriformiteit en een diversiteit aan leerprocessen. De inhoud van het geloof is niet zozeer een stelsel als wel een Persoon, verhalen over

Hem zijn gewichtiger dan de 'leer'! Participatie is niet beperkt tot 'mee-weten', maar houdt ook 'mee-doen' in, ook op het gebied van samenleving en dienst aan de medemens.

Heel typerend sluit Dingemans het tweede deel van zijn boek af: 'Binnen de geloofsgemeenschap speelt zich een leerproces af van mensen, die de Stem gehoord hebben en langzaam maar zeker de Woorden van God laten doordringen in hun leven. Zo groeit men in de genade. Zo worden hardleerse mensen volgelingen van de Heer. Zo leren mensen beslissingen te nemen in dienst van het evangelie. Binnen de straling van Gods liefde durven mensen zich open te stellen voor God en hun leven te veranderen in een voortdurend proces van bekering'."

Geschiedenis en stand van zaken

Een kort historisch overzicht dat begint bij Israël en via het Oude Testament, de joodse traditie, de leervormen van het Nieuwe Testament, de vroege kerk, Middeleeuwen en Reformatie, piëtisme, reikt tot aan onze tijd en vormt met de 'Stand van zaken ten aanzien van geloofsbegeleiding in onze tijd' de overgang naar deel IV: 'Catechetiek. De vakdidactiek van het organiseren van leerprocessen rondom geloven'.

Het is een duidelijk en helder overzicht dat een onmiskenbare aanvulling en verbreding vormt van wat eens Bijlsma in het tweede hoofdstuk van zijn Kleine Catechetiek vermeldde. Toch is het meer dan dat, de brugfunctie tussen 'mathetiek' en 'catechetiek' functioneert heel duidelijk!

Catechetiek

De lezers krijgen allereerst een korte inleiding in de didactische begrippen, waarna de vraag hoe leerprocessen rondom geloven begeleid en georganiseerd kunnen worden. In de vakdidactiek wordt nu uitgewerkt dat de lerende centraal staat, leeft in een geloofsgemeenschap en geholpen wordt vanuit die gemeenschap bij het proces van leren geloven en vanuit het geloof leren leven.

Bij de beschrijving van de verschillende doelstellingen blijkt dat Dingemans aansluit bij Bijlsma (zie p. 2 van dit artikel) en kiest voor een brede pluriforme en geïntegreerde doelstelling van de geloofsbegeleiding:

Het uiteindelijk doel van leerprocessen in de leerschool van het geloof is, dat (jonge) mensen in aanraking komen met de Heer

- door kennismaking met de bijbel, de christelijke traditie en de christelijke gemeente -

zodat ze tot een eigen standpunt, ervaring en engagement ten aanzien van het geloof kunnen komen,

- door eigen reflectie en in nauwe samenhang met de geloofsgemeenschap van mensen die de Heer willen volgen - Christus zullen volgen op hun wijze en kerk en samenleving op een ge'êngageeerde en kritische wijze zullen willen dienen.'^

Ook zij die zich beter in een andere doelstelling kunnen vinden, worden door de schrijver uitgenodigd verder te lezen, immers zijn standpunt is nogal breed en veel aspecten van andere doelstellingen komen in het vervolg ter sprake. Maar ook vinden er 'uitstapjes' naar andere opvattingen van catechese en vormingswerk plaats. In het vakdidactische onderdeel van dit laatste, vierde, hoofdstuk worden de verschillende onderdelen van de didactische analyse: doelstellingen, beginsituatie en motivatie, de leerstof, werkvormen, de organisatie van het onderwijsleerproces, de evaluatie van onderwijsleerprocessen en de leiding in onderwijsleerprocessen behandeld.

Voor wie het boek als trainingsmateriaal wil gebruiken zijn er in aparte kaders verwerkingsmogelijkheden opgenomen, terwijl ook een evaluatie-vragenlijst èn een uitvoerige didactische analyse ten dienste van catechetische leerprocessen werd opgenomen.

In gesprek met Dingemans

Allereerst moet mij van het hart dat de auteur een meeslepend boek heeft geschreven. Dat heeft niet alleen te maken met een heldere stijl en een beeldend vermogen om mensen aan te spreken. Veeleer is hij erin geslaagd de lezer mee te nemen in een leerproces, stap voor stap begeleidend, je de tijd gunnend om hem te bevragen, desnoods eens flink te steigeren.

Nu eens fel en puntig formulerend, dan weer verhelderend en verduidelijkend in het-samen-op-w€g naar het doel. Hij gunt je de ruimte al geeft hij de beperktheid daarvan aan, is niet autoritair maar wel een autoriteit, toont zich open en breed en toch uiterst gedecideerd. Je wilt mee en je moet ook wel mee!

In dit kader schuilt een stuk solidariteit van twee kanten, het gaat toch om mensen voor wie je (mede)verantwoordelijk bent en een zaak waarvoor je beiden wilt staan.

Uit deze vooronderstelling spruit het gesprek dat ik met Dingemans wil aangaan, op zijn woord een wederwoord op de wijze van de dialoog, die luisteren en willen verstaan omvat, die instemming en kritische bevraging inhoudt.

De complexiteit van het geheel brengt een dichte betrokkenheid van de verschillende onderdelen met zich mee: vragen houden verband met elkaar en blijken onderdeel van één beheersende vraag te zijn.

De voorkeur voor het bijbelse woord 'leerling' deel ik met Dingemans volkomen, evenals de gedachte dat ook de 'leraar' in wezen een leerling is en dat beiden 'nooit uitgeleerd' zijn. Is dat ook niet terug te vinden in het Oude Testament, waar God de Leraar is van de 'kinderen Israels' die zijn geboden en beloften door bemiddeling ontvangen? Merkwaardig of eerder kenmerkend

mag heten dat Jozua niet de leerling, maar de knecht van Mozes wordt genoemd!

Maar moeite heb ik wel duidelijk met het feit dat de 'leerling' die zoekt naar levensvervulling en zingeving subject van het leerproces zou zijn. Mutatis mutandis geldt dat ook voor een als subject genoemde gemeente! Want van beiden kan dat toch slechts in afgeleide zin gelden, God is Subject en daarna, in afgeleide zin, is de gemeente handelend, levend, gelovend en ... lerend!

Zeker, gemeente en leerlingen zijn niet zonder meer objecten, 'voorwerp' voor Gods aangezicht. De God van het verbond gaat een relatie aan met partners en tekenend voor die verbintenis is, dat 'overmits in alle verbonden twee partijen (delen) begrepen zijn' vaststaat dat God èn gemeente èn 'leerlingen' serieus neemt: wij mogen, ik mag 'iemand' zijn voor Hem. En omdat Hij ons en wij elkaar en ik mijzelf serieus mag nemen, vindt het leerproces plaats. Een kosmisch leerproces, dat zich bijna geheel aan mijn waarneming onttrekt en waarvan ik slechts een flauwe notie heb via het getuigenis van de Schriften. Maar ook een mondiaal proces dat ik wel registreer, waarmee ik soms op verrassende wijze in de geschiedenis geconfronteerd word, waarvan ik ook deel uitmaak en waar ik in zekere zin mede-verantwoordelijk voor ben, maar ook in dit opzicht blijven de vele blinde vlekken.

Een duidelijker gestalte krijgt dit leerproces in mijn naaste omgeving en in mijn eigen leven, zich steeds meer verbredend naarmate ik ouder en wijzer word. Dat God mij doet geboren worden in een gezin dat ook de trekken van een geloofsgemeenschap vertoont; dat ik, wanneer dat niet het geval is, in aanraking kom met 'leerlingen' die ook zo'n gemeenschap vormen, betekent inderdaad een 'gearrangeerde' kennismaking en kan het begin van een relatie zijn. Binnen dit milieu zal ook duidelijk worden wat en hoe ik mag/moet leren: de navolging zet inderdaad in met het noodzakelijk basis-vertrouwen. Leren geloven gaat via de weg van identificatie en imitatie en het 'aandragen' van geloofsvoorstellingen. Wat het laatste betreft betreur ik het dat Dingemans niet - zoals later Van Driel en Kole het op hun manier gepoogd hebben " - Fowler's verschillende niveaus van religieuze ontwikkeling vertaalt naar het proces van leren-geloven. Treedt ook hier niet de toetsing op, vindt ook dan niet de correctie plaats aan de hand van de Schriften? En datzelfde geldt toch ook voor het verloop van het proces: de leerling, om met Dingemans te spreken, op weg naar een persoonlijke geloofsopvatting, een eigen zingeving en een levenshouding die bij hem past, doet dat binnen een geloofsgemeenschap. Daar is de voortdurende toetsing aan Christus, de apostolische traditie en de liefde, zegt Dingemans in het voetspoor van Bohren.

Dat hij daar iets anders mee bedoelt dan dat het om het geheel van de Schrift gaat, kan ik niet aannemen, ook al gelet op wat hij elders in zijn boek (p. 235) zegt: (... men kan zelfs zeggen) 'dat het in het kerkelijk onderricht primair

gaat om het leren lezen en verstaan van de bijbel'. Vanzelfsprekend is dat gelicel 'an sich' onhanteerbaar, maar zijn dat 'Christus, de apostolische traditie en de liefde' ook niet? Ook dan niet wanneer je aan een proces van evaluatie, samenspreking, overleg etc. de voorkeur geeft boven objectieve criteria? Is dan het belijden van de kerk, waarin de geloofsgemeenschap heeft samengevat wat zij gelooft, steeds weer toetsend aan de Schriften, geen deugdelijk toetsingscriterium? Natuurlijk moet ik toegeven dat er alle kans op is dat belijdenissen tot monumenten kunnen verstenen, als zwaarden gehanteerd kunnen worden, maar waakt daar die gemeenschap die leeft vanuit de religie van het belijden niet over?

Dat brengt mij bij de gemeente die inderdaad vaak een 'verenigingskarakter' heeft, verstard en een vormloze logheid en traagheid vertoont, tenzij zij leeft uit en met Gods geboden en beloften. Met grote vreugde hoor en lees ik Dingemans' woorden over het geschenk dat wij in die gemeenschap hebben gekregen, maar ook over de verantwoordelijkheid van de gemeente voor haar 'uitstraling', de aantrekkingskracht voor jongeren en buitenstaanders. God de Heilige Geest werkt het meest direct door dit middel, daar wordt het Woord uitgelegd, de sacramenten bediend en vanuit de gemeente wordt naar binnen en naar buiten het dienstbetoon van zending, apostolaat en de verschillende vormen van het diakonaat uitgevoerd. Daarom behoren ook de catechisanten voluit tot de gemeente en daarom dient de catechese een nauwe band te hebben met de zondagse eredienst en met de vele 'doordeweekse' activiteiten.

Vindt op dit terrein het proces van het Ieren geloven plaats dan blijkt dat, in het voetspoor van de Reformatie-", geen intellectuele kennis zonder meer, maar ook geloofskennis, gericht op vernieuwing van het leven en aanzettend tot gedragsverandering, wordt overgedragen in de bedding van de gemeenschap. Binnen deze gemeenschap functioneren ook de ambten, die een bijzondere verantwoordelijkheid hebben. Nu is Dingemans beducht voor een ambtsopvatting waarin als het ware het bijzondere ambt komt te staan tegenover de gemeenteleden, of waarin minstens er een tegenstelling bestaat tussen ambtsdragers en gemeenteleden. Daarom kiest hij voor een pneumatologische theologie waarin het werk van de mens en Gods werk niet tegen elkaar uitgespeeld kunnen worden en waarin de gemeente als geheel 'begabt' is. Vermoedelijk hangt daarmee samen zijn verzet tegen een 'geloofsonderricht' dat autoritair, van bovenaf, feiten en meningen oplegt.

Is het echt waar dat een pneumatologische theologie meer ruimte geeft aan de inschakeling van gemeenteleden en dat een christologische theologie leidt tot een ambtelijk tegenover? Moet wij echt van een tegenstelling spreken?

In de gemeente zijn wij allen als christenen samen, daar beleven wij de gemeenschap met God en met elkaar en vervolgens zijn wij daar op priesterlijke, koninklijke en profetische wijze, wij mogen allen mee-praten en mee-

handelen. Maar in die gemeenschap zijn er ook de ambten, die zoals Van Ruler zegt, wel rusten 'in het algemeen priesterschap der gelovigen', er in zekere zin wel uit voortkomen, 'namelijk in zoverre zij er door 'gevoed' worden, maar zij zijn er niet identiek mee'.'"

De ambten representeren Christus, en wel op deze wijze: 'De Heilige Geest baant als het ware de weg voor Christus tot ons; die weg is het functioneren van de ambten'.^^ Daarom is ook aan de predikant mèt de ouderlingen de catechese toevertrouwd; niet dat zij geen leerlingen meer zouden zijn, integendeel, maar van Godswege is hun gegeven dat zij, zo af en toe, wanneer Woord en Geest daartoe dringen, eventjes mogen roepen, troosten en vermanen. Dat mag niet al te lang en al te vaak gebeuren, maar soms moet het! Het is mogelijk dat dat juist gebeurt, wanneer het om 'Christus, de apostolische traditie, de liefde' gaat, misschien wel bij voorkeur op dat moment! Dat betekent geen autoritairzijn, maar het geschonken 'gezag' uitoefenen. Trouwens, om opnieuw Van Ruler aan te halen: 'Naast het gezag van de ambten is er ook het gezag van de Heilige Schrift, van de confessie (of anders gezegd: van de traditie) en van het geweten'.*'

Betekent dat dan dat gemeenteleden buitenspel staan, dat er sprake zou zijn van 'beter-weters' en 'weters'? Catechese is een zaak van de gemeente, zoals het Woord aan de gemeente is toevertrouwd. In die zin zijn gemeenteleden betrokken in de 'leerschool van het geloof', ook als een ideniiücaüemogelijkheid: er zijn meer gelovigen dan die 'ene beroepsgelovige' of 'die en die' ambtsdragers.

De leerschool van het geloof heeft een domicilie, zij het voorlopig, in de gemeente, daar spreekt de Waarheid tot ons in menselijke woorden, verkondiging en catechese zijn daarmee vervuld, daar ontstaan relaties omdat het Gods woorden zijn. Maar wanneer Hij spreekt, gaat het niet om een echo op te roepen. Hij gaat de dialoog met ons aan en daarom mag ik wat zeggen, in zekere zin (zie de Psalmen) me tegen Hem verzetten, ja, mij zelfs afvragen of Hij wel God is, maar ook antwoorden, Hem loven. Dat heeft dan ook konsekwenties voor de catechese, niet alleen voor doelstellingen maar ook voor werkvormen!

Ondertussen is het de lezer duidelijk geworden dat ik moeite heb met het antropologisch begrip dat Dingemans geeft, al herken ik veel in wat hij schrijft: 'het vat vol tegenstrijdigheden' is niet geneigd tot het goede, wel tot het kwade, maar God wil in zijn leven komen, de Geest die overtuigt van oordeel, zonde en gerechtigheid, is ook de Geest die in alle waarheid leidt en vernieuwt en verandert.

Wij nietige mensen hebben dan toch maar de belofte van de Geest dat 'Hij bij ons wonen en ons tot lidmaten van Christus heiligen wil, ons toeëigenende hetgeen wij in Christus hebben..." Zo ben ik aanspreekbaar voor God en de

mensen, binnen en buiten de geloofsgemeenschap; zo ook mag ik anderen aanspreken, met hen leerling en zelfs - af en toe even - leraar zijn.

Het laatste wat Ik in de dialoog met Dingemans te berde wil brengen is dat hij in de plaats van het Exodus-model het 'Exiel-model' aan de orde stelt. Nu deel ik zijn bezwaren tegen het eerste model, en was ook in eerste instantie aangesproken door de ballingschapservaring met als elementen de aankondiging, de beleving en de bevrijding. Die erkenning is er nog wel, zij het in wat mindere mate, ten eerste vanuit het bijbelse gegeven dat het bevat, ten tweede door een persoonlijk toch bij nader inzien kerkhistorische beïnvloeding. Toch vraag ik mij af, of het in de eerste plaats niet gevaarlijk is onderdelen/perioden tot model te maken: voor je het weet zijn werkelijkheid en model niet meer tweesporig.

De tweede reden graaft dieper: er is geen plaats voor naïef optimisme of een 'labadistisch' schuilhouden in de 'eigen' gemeenschap. Met beide benen op de grond staan houdt in: schuld, zonde, ongerechtigheid en de gevolgen daarvan in solidariteit te aanvaarden, maar niet zonder het besef met die benen op Zijn grond te staan. Het licht heeft geschenen en het zal schijnen!

Tenslotte

Wij mogen Dingemans dankbaar zijn dat de catechetiek opnieuw een sterke stimulans heeft gekregen, dat opnieuw een stuk pionierswerk is verricht ten bate van theologie, kerk en alle 'leerlingen' die daar te vinden zijn. Zonder twijfel zullen vele lezers van dit tijdschrift, voor zover ze dit nog niet gedaan hebben, In de leerschool van het geloof, een toonaangevend boek voor de catechetiek/de catechese in de komende jaren, aanschaffen. Toen ik alweer enige tijd geleden ter gelegenheid van de laatste vergadering van de Raad voor de Catechese', die zoals bekend is een afdeling van de nieuwe Raad voor de Educatie is geworden, dit werk van de schrijver ten geschenke kreeg, zei hij: 'in ieder geval zul je het laatste gedeelte kunnen gebruiken'. Merkwaardig genoeg moet ik nu vaststellen dat het ook mogelijk is om met deels andere uitgangspunten een zelfde doel te bereiken. Maar dat bevestigt mijn bewondering en dankbaarheid voor het gehele boek!


' Dit artikel verschijnt ter gelegenheid van G. D. J. Dingemans, In de leerschool van het geloof. Mathetiek en vakdidactiek voor catechese en kerkelijk vormingswerk. Handboek Praktische Theologie in zeven delen, deel 3, Kampen 1986.

2 In dit artikel is geciteerd uit de derde druk, Nijkerk 1972.

* S. F. H. J. Berkelbach van der Sprenkel, Catechetiek (Handboek voor de praktische theologie). Nijkerk 1956.

* K. Dijk, De dienst aan de kerkjeugd. Kort werkplan voor de catechese. Kampen 1954.

' R. Bijlsma, Kleine Catechetiek, 11.

' R. Bijlsma, Kleine Catechetiek, 11. » F. H. Kuiper, Op zoek naar beter bijbels onderwijs*, Amsterdam 1980.

' K. A. Schippers, De gemeente als leergemeenschap, (Serie Kamper Cahiers 31), Kampen 1977.

* A. L. Rijken-Hoevens, Er zijn nog katechisanten... Een onderzoek onder predikanten van de Gereformeerde Kerken in Nederland ten aanzien van enkele facetten van de katechese, Instituut voor Praktische Theologie aan de Vrije Universiteit, Amsterdam 1978.

' J. H. van de Bank e.a., In de leer... Met het oog op de katechese, themanummer van Leiding, Kaderblad ten dienste van het Hervormde Jeugdwerk, uitg. H.G.J.B. Bilthoven, 8, 1979.

'» G. D. J. Dingemans, 'Discipelschap en moderne leertheorieën' in: G. D. J. Dingemans en L. A. Hoedemaker, Leren bij het leven. Den Haag 1981.

'' K. A. Schippers, Werkplaats catechese. Doelbepaling en organisatie jongerencatechese. Kampen 1982.

•^ J. G. Schaap, Samen leren leven en geloven. Een godsdienstpedagogigsch onderzoek naar het omgaan met kernwoorden van geloven in situaties van dialogisch leren en begeleiden. Den Haag 1984.

L. H. Hoedemaker, Met Christus bij anderen. Opmerkingen over dialoog en apostolaat. Baarn 1980.

" R. Bohren, Dasz Gott schön werde. München 1975, 152 ff.

In de leerschool van het geloof, 57.

James W. Fowler, Stages of Faith, The psychology of Human Development and the Quest for Meaning. San Francisco 1981.

In de leerschool van het geloof, 155.

In de leerschool van het geloof, 233.

L. van Driel en I. A. Kole, Bij-tijds leren geloven. Verkenning van het educatie klimaat in een drietal kerkelijke gemeenten. Kampen 1987.

Zie W. Verboom, De catechese van de Reformatie en de Nadere Reformatie, (diss. R.U. Utrecht). Amsterdam 1986, 173 w.

A. A. van Ruler, Bijzonder en algemeen ambt. Nijkerk 1952, 44.

Vgl. H. Jonker, Theologische Praxis. Nijkerk 1983, 293 w.

A. A. van Ruler, 'Het gezag van het ambt' in: Theologisch Werk Hl, Nijkerk 1971, 13.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 december 1987

Theologia Reformata | 124 Pagina's

IN DE LEERSCHOOL VAN HET GELOOF...1

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 december 1987

Theologia Reformata | 124 Pagina's