Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Om de ware gemeenten en de oude gronden

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Om de ware gemeenten en de oude gronden

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onder de bovenstaande titel is in het najaar van 2000 een boek verschenen over de geschiedenis van de Nederlandse dopersen in de jaren 1531-1675. De auteur, dn S. Zijlstra, is een kenner van 'binnenuit'. Hij promoveerde in 1983 op een proefschrift over de niet al te bekende doper Nicolaas Meyndertsz. van Blesdijk, de .schoonzoon van de (meer bekende) doperse leider David Joris. We hebben best wel enige bewondering voor de auteur die de historie van de dopersen beschrijft in een tijd waarin het bergafwaarts gaat met deze kerkelijke stroming. In november 2000 werd namelijk bekend dat het aantal doopsgezinden in Nederland teruggelopen was tot 11.776, dit is 0,075% van de totale bevolking.

In 1980 telde men in deze gemeenten nog 22.500 leden, terwijl in de 16® en 17^^ eeuw de aantallen veel hoger moeten hebben gelegen - en met een schatting over heel Nederland van zeker 3%, maar in sommige regio's vele malen meer! In Holland en Friesland waarschijnlijk wel meer dan 10%. Dus een bepaald niet te verwaarlozen deel van het totaal aantal protestantse Nederlanders. Nu hoeft een historicus niet direct gebukt te gaan onder de actuele cijfermatige gegevens die een negatief beeld oproepen, maar in dit geval vraag je je wel af hoe groot de interesse nog zal zijn voor deze kerkelijke splintergroep en haar historiën als de eigen mensen het steeds meer laten afweten voor de eigen gemeente.

Doperse geschiedenis blijft boeien

Gereformeerden hebben vanaf de 16® eeuw steeds een kridsche verwantschap beleefd t.o.v. de dopersen. Verwant, omdat ze beide braken met de pauselijke kerk en tevens streefden naar het herstel van een zuiver-bijbelse gemeente: let op de titel van het hier te bespreken boek. Kritisch, omdat veel dopersen over Christus leerden dat Hij niet uit het vlees en bloed van Maria was geboren, terwijl velen van hen ook aan de Bijbel een aan het menselijk hart ondergeschikte plaats toekenden: het 'inwendig woord' stond boven het 'uitwendig woord'. Historisch gezien zijn de eerste dopersen afgescheiden van de reformatie van Zwingli te Zürich (1525) en heeft hun beweging zich door heel Europa vertakt, in zeer veel varianten. De onderlinge verschillen komen in bijzonder veel leerstellingen naar voren, maar ook in de praktijk van alledag, zeker als we letten op de verhouding tot de overheid en de ideeën voor de inrichting van de samenleving. Het spreekwoord 'elke ketter heeft zijn letter' is hier tot werkelijkheid geworden. Iemand als de revolutionaire Jan van Leyden staat namelijk in veel opzichten tegenover de vredelievende Menno Simons. En de gewelddadige Batenburgers konden met David Joris niet door één deur. De sterk subjecdvisdsche denktrant - eigenlijk aan beide kanten - is oorzaak van de diepgaande verschillen. Tegelijk blijft het bijzonder interessant na te gaan hoe men met deze enorme verscheidenheid is omgegaan. Wat betreft scheuringen weet men ook daar van wanten. Maar er zijn ook verhalen over pogingen tot hereniging.

1531 startjaar?

Nu is het voor de Nederiandse dopersen niet na te gaan of de breuk in Zürich het startpunt is gewest voor een eigen ontwikkeling in de Nederianden. Er zijn geen aanwijzingen voor te vinden en daarom kiest Zijlstra in zijn studie dan ook voor een start in 1531. Toen namelijk werd in Leeuwarden de kleermaker Sicke Frericxzoon voor de kanselarij onthoofd. Diens bekentenis had betrekking op de door hem ontvangen (her)doop te Emden, voltrokken door de Noord-Hollander Jan Volckertszoon Trypmaker die op zijn beurt door de rondtrekkende wederdoper Melchior Hoffman was gedoopt. Tot de volgelingen van Hoffman, die al spoedig in een Straatsburgse gevangenis werd vastgezet, behoorden vele tientallen Nederlanders die de 'nieuwe leer over de doop' in hun eigen omgeving gingen verkondigen. Alleen al in Amsterdam moeten er daardoor in 1531 zo'n 50 ä 60 personen herdoopt zijn. Toch staat waarschijnlijk bij een aantal lezers het beeld voor ogen van de martelares Wendehnoet (Welmoed) Claesdochter die in 1527 werd geëxecuteerd - en zij staat vaak te boek als een doopsgezinde. Nu is dat laatste niet helemaal juist, omdat zij kritisch stond tegenover het sacrament van de mis, maar toch werd zij - in vaak populaire geschriften - gezien als een voorioper van de reformatorische en doperse beweging. Haar argumenten tegen de rooms-katholieke kerk, genoteerd door de griffier van het Hof van Holland, klinken hier en daar dopers. Een dergelijke weergave kan natuurlijk ook de bedoeling zijn geweest van de autoriteiten. Maar in 1527 is er verder in de Nederianden niets te merken van de wederdopers. Dus houdt men vast aan 1531 als het beginjaar van deze beweging.

Menno Simons

Over Menno Simons is wel gesuggereerd dat hij vanaf zijn priesterwijding in 1524 doperse neigingen vertoonde. Maar ook hier geven de schaarse bronnen geen aanleiding voor. Net als Wendelmoet Claesdochter twijfelde hij aan de mis. Pas na 1531 - d.w.z. na de onthoofding van Sicke Frericxz. - is Menno begonnen met het nagaan van de bijbelse oorsprong van de kinderdoop. Hij concludeerde dat er geen bijbels fundament voor de kinderdoop bestond. Maar dezelfde Menno stond nog in 1533 kridsch tegenover de herdopers. Hij preekte tegen hen en hun revolutionaire vrienden in Munster. Zijlstra wijdt in dit verband dan ook een paragraaf aan 'Menno's aarzelende keuze'. In 1536 is Menno overtuigd van de waarheid van de doperse leer en staat hij na zijn herdoop op om hen als hun 'oudste' te dienen. En daarmee neemt de doperse beweging een grote vlucht door Noordwest-Europa.

Herziene geschiedschrijving

Wat Zijlstra beoogt met zijn nieuwe boek wordt duidelijk als men let op zijn 'Inleiding' die de lezers informeert over de (oudere) historiografie van de dopersen. Hier neemt Zijlstra op meerdere plaatsen afstand van interpretades die soms een taai leven leiden. In zijn 'Epiloog' laat hij ons zien wat de resultaten van zijn nieuwe opzet zijn. Opvallend is dat Zijlstra de 'normatieve benadering' van doopsgezinde historici als Kühler (1940 e.v.) en Van der Zijpp (1952) verwerpt. Zij hadden de opvattingen van Menno Simons als de belangrijkste (enige?) maatstaf aangehouden als ze andere doperse denominaties beoordeelden. Door nu los van veroordelingen (door wie dan ook) te letten op elke stroming-apart krijgt men meer oog voor de eigen identiteit ervan; als voorbeeld noemt Zijlstra de stroming van het spiritualisme - van denkers als Caspar von Schwenckfeld en Sebasdan Franck. Ook ten aanzien van de vraag waar de wortels van de doperse leer en levenspraktijk te vinden waren, kiest Zijlstra tegen de oudere visie dat de Moderne Devotie en de 'Sacramentariërs' hier een rol in speelden. Hij onderschrijft graag de m.i. zeer gedurfde stelling van C. Augustijn dat de doperse stroming in Nederland een beweging 'sui generis' is, dus van een geheel eigen aard en origine. Ik zou daar toch een paar vraagtekens bij willen zetten; met H.W. Meihuizen en O.H. de Vries (wiens dissertade merkwaardigerwijs niet door Zijlstra is 'meegenomen') trek ik toch graag lijnen vanaf de vroege dopers zoals Mantz, Sauler en Denck naar de mensen die in Nederland optreden. En bovendien zijn Hoffmans opvatdngen over Christus, over de kerk en over de Apocalyps toch ook niet zo origineel als we letten op hiermee verwante strijdpunten in de vroegchristelijke kerk (Montanus, gnostiek) en in de middeleeuwen (Joachim van Fiore).

De opvatdng - ooit van de Belgische historicus Henri Pirenne en ook van dr. A.F. Meilink - dat het anabaptisme zoveel betekende als 'het protestantisme voor de armen' laat Zijlstra ook geheel los. De doperse beweging kon juist rekenen op steun uit alle lagen van de bevolking. Ook met betrekking tot de vraag naar de toepassing van geweld maakt deze studie duidelijk dat hierover zeer genuanceerd werd gedacht in de kringen van de dopers. Maar ook al was deze herziene visie natuurlijk niet zo'n verrassing meer, graag had ik bij dit thema wel wat meer willen vernemen over de dualistische denktrant inzake hel inwendige en uitwendige en evenzo inzake de verhouding tussen het geestelijke en stoffelijke. Nu blijven we een beetje staan bij de simpele constatering dat er nogal wat ambivalentie bij de dopers valt waar te nemen.

Gereformeerden disputeren met dopersen

Zijlstra bestreedt vrij uitvoerig aandacht aan de godsdienstgesprekken (disputen) tussen dopersen en gereformeerden. Mannen als Martin Bucer, Johannes a Lasco, Marten Micron passeren hierbij de revue. Ook Guido de Brés wordt besproken, al heeft hij -voorzover we weten - geen enkel publiek debat met de dopers gevoerd, maar bestreed hij hen met de pen in zijn De wortels, den oorspronck ende het fondament der wederdooperen qft Herdooperen van onsen tijden. De studies van de Belgische kerkhistoricus E.M. Braekman over De Brés en zijn relades tot de anabaptisten worden door Zijlstra helaas nergens vermeld. Ook Huldrych Zwingli wordt in het kader van de religiegesprekken slechts in het voorbijgaan genoemd - dat zou dan evenwel betrekking hebben op het jaar 1525. Diens opvolger Heinrich Bullinger, die ook een breedvoerige bestrijding van de dopersen voor zijn rekening nam, krijgt iets meer aandacht. Voor wat betreft de Nederlanders had ook van Menso Aldngs optreden in Emden (1578) melding gemaakt moeten worden. De studie van W. van 't Spijker, die in de Doopsgezinde Bijdragen van 1981 werd gepubliceerd, p. 51-65, is kennelijk aan de aandacht van de auteur ontsnapt. Natuurlijk kan men niet elke op zich relevante studie over de dopersen in de toch al tamelijk uitvoerige literatuurvermelding verwachten. De nadonale en niet minder internadonale oriëntatie van de doperse beweging maakt een literatuurlijst per definide onvolledig. Een met Zijlstra's studie vergelijkbaar boek wil ik toch graag vermelden, het is dat van William R. Estep, The Anabaptist Story (Eerdmans, Grand Rapids / Cambridge 1975, derde druk 1996) die juist de internationale spreiding van de dopersen aangeeft.

We hebben intussen in Zijlstra's boeiende pennenvrucht naar ons idee een nieuw handboek ontvangen voor de Nederlandse geschiedenis van de doperse beweging. Enkele registers maken de toegang tot dit domein heel gemakkelijk.

N.a.v. S. Zijlstra, Om de ware gemeente en de oude gronden. Geschiedenis van de dopersen in de Nederlanden 1531-1675. Uitgegeven door de Fryske Akademy te Leeuwarden en uitgeverij Verloren, Postbus 1741, 1200 BS Hilversum. ISBN 90-6550-631-4. Geïllustreerd, gebonden, 544 bladzijden, prijs ü. 66,—

De recensent is kerkhistoricus en is woonachtig in Zuidhorn.

N.B. In november 2001 is dr. Zijlstra overleden. (Red. PN.)

Dit artikel werd u aangeboden door: Protestants Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 december 2001

Protestants Nederland | 20 Pagina's

Om de ware gemeenten en de oude gronden

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 december 2001

Protestants Nederland | 20 Pagina's