Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor ditmaal ga heen III

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor ditmaal ga heen III

Voor ditmaal ga heen; en als ik gelegener tijd zal hebben bekomen, zo zal ik u tot mij roepen. Handelingen 23 : 25b

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

De inwoning des Heiligen Geestes wordt gemist in de slaafse vrees in de natuurlijke mens, terwijl bij kinderlijke vreze Gods die Geest in alle waarheid leidt en ook troost geeft aan de bedroefden van hart. Zulk een slaafse vrees had Felix, hij was verder dan zijn vrouw en evenwel miste hij ook nog alles. Vandaar het uitstel van de beslissing. Voor ditmaal ga heen en als ik gelegener tijd zal bekomen hebben, zal ik u tot mij roepen.

Hij was wel bevreesd', maar de vruchten des Geestes werden gemist. De bittere vrucht bestond in het uitstellen-der waarachtige bekering. Hij worstelde om de angst kwijt te raken, om af te schudden de verschrikkingen, die hem vervulden. Hij beefde wel, maar brak niet. Hij was wel niet vijandig of kwaadaardig tegen Paulus, gelijk Amazia, die zeide tot de profeet: Houdt gij op, waarom zou ik u slaan? Maar listig ontweek Felix de klem van de waarheid op zijn hart. Hij stelde uit, hij wilde niet verontrust worden.

Hij stelde het voor, alsof hij vermoeid was en rustig wilde nadenken. Hij vroeg niet als. de stokbewaarder: Wat moet ik doen om zalig te worden? Hij verstond zijn tijd niet, want dit was voor hem het heden der genade. Hij verstond niet dat de Heere door Paulus tot hem sprak: Heden zo gij N^ijn stem hoort, verhard u niet, maar laat u leiden. Maar zijn er zulken niet velen onder ons?

Als er op dit ogenblik enige ontroering wezen zou, zal het dan straks niet weder komen tot een afschudden en uitstellen der bekering? De mens houdt het zolang tegen God uit als het maar kan; en als de almachtige God hem niet te sterk wordt, zal de mens zeker doorgaan, op de weg der wereld en der zonde, al of niet op uitbrekende grove wijze.

Door moedwillige verharding des harten komt er van uitstel afstel. De vogelen komen en 'pikken alles weg. De wereld lokt en trekt en belooft veel doch geeft niets. Als het Woord Gods als een goed zaad valt in een weltoebereide aarde, wordt het zo geheel anders. He' moge verborgen zijn voor alle mensen, het leeft, als in het verborgene. Dan kan het geen uitstel meer lijden, de dood zit op de hielen, de eeuwigheid komt en dan buiten God, denkt men.

O, buiten God, dat heerlijke, heilige Wezen, Die de mens goed en naar Zijn evenbeeld geschapen heeft. Die naar Zijn recht reeds lang een voleinding had kunnen maken. Dan begint de ziel te smelten, het hart begint te breken, het wordt geheel verbrijzeld. Zo iemand vindt benauwdheid en droefenis. God is recht als Hij hem voorbijgaat. Maar ach, dat er ook voor mij nog genade ware, zegt zulk een ziel. Het gebed gaat op bij dagen en bij nachten. Geen uitstellen meer, geen wegsturen van Gods volk, men wil dan juist eerlijk behandeld worden., Zij kunnen God en Zijn volk niet meer missen.

De wereld wordt hun de dood, maar ach, hoe zou dat toch ooit kunnen, dat zo n slecht schepsel genade zou vinden in de ogen van een heilig en rechtvaardig God? Bij Felix was wel vrees, maar geen geloof en dat is nu juist zo een onmisbaar element in elke overtuiging. Ware genade in de wedergeborene geeft vooreerst een diep besef, dat God de God der waarheid is en dat Zijn Woord de waarheid is. Al is dat Woord ons tegen, het is de waarheid! 

Diepe achting en vertrouwen in Gods Woord vervult het hart. En dat miste Felix en dat missen allen, die maar algemeen overtuigd zijn. Zij stellen Adam en Eva zich ten voorbeeld, en werpen evenals zij de schuld op God, ja in de grond der zaak stellen zij God tot een leugenaar, want zij geloven niet, wat Hij zegt in Zijn Woord. En daarom hebben zij geen werk met het Evangelie, geen aankleven van God in Christus. Maar, volk van God, al durfde gij u in die eerste tijd niets toe te eigenen, waart gij niet in uw ziel aan dat Woord van God gebonden? En is het licht niet in u opgegaan door middel van dat Woord Gods?

Felix wees het Woord Gods af, hij zond Paulus weg! Zo doen allen, die geen ware genade hebben. Vormelijk leest men wel in de Bijbel, maar niet op de rechte wijze. Gods stern wordt niet vernomen, en het Woord wordt nimmer levend en krachtig, gelijk als bij Gods volk. De algemene overtuiging laat ons in onze döodstaat en in onze vijandschap, ja in onze eigenliefde en zelfbehaging. Er is geen walging van zichzelf vanwege de zonde en dwaasheid, ook geen hartelijke droefheid naar God. Bij een eerlijke behandeling van de zijde van Gods volk zal men spoedig terugkeren tot het zondig leven van weleer, of men zoekt vrienden gelijk men zelf is, die op losse zandgronden elkander opbouwen. Men heeft aan het schepsel genoeg en God kan men missen, terwijl ware genade een betrekking op God geeft in het algemeen, en op Christus in het bijzonder. Maar in het bijzonder blijkt de bittere vrucht, evenals bij Felix: de algemeen overtuigde begeert van Gods volk, dat zij geld zullen geven, waarop hij in het allerminst geen recht kan doen gelden.

Felix hoopte, dat Paulus bij zijn vrienden om geld zou vragen, om zich daarmee bij Felix los te kunnen kopen. Hij hield hem gevangen. Gans anders" deed de stokbewaarder, die dadelijk vrucht droeg en de voeten der apostelen ging wassen en de striemen ging behandelen. Ook Lydia dwong de broeders - om bij haar intrek te nemen, hoewel daaraan een zeer groot gevaar verbonden was voor haar.

Felix was wel bevreesd toen Paulus handelde over de rechtvaardigheid', maar evenwel hield hij hem onrechtvaardig gevangen. Hij had wel liefde voor het geld van Paulus, maar niet voor de persoon van Paulus. Welk een karakterloosheid kwam bij die Felix openbaar. Hij was een eerloze omkoper, ondanks al zijn vrees. Hij werd erger dan tevoren. Zo gaat het trouwens met zulke mensen. Zij, die eens iets gewaar werden van Gods majesteit en niet tot ware bekering kwamen, werden daarna vaak de stoutste zondaren.

Paulus was arm naar de wereld, zelf kon hij niets betalen, dus loerde Felix op het geld van Paulus' vrienden. Maar Paulus doorzag hem en weigerde beslist. Wellicht hebben zijn vrienden het aangeboden, maar Paulus wist, dat het Gods wil niet was, dat hij zich yrijkocht. Zo namen de wereld en de zonde de overhand in Felix' hart tot zijn eeuwig verderf. Over het geloof verzocht hij Paulus niet meer te spreken en wellicht was Paulus ook uitgesproken tegen hem.

De Heere blijft niet altijd doorgaan met de mens te waarschuwen, daar is een tijd des welbehagens en die had hij voorbij laten gaan, en niets goed wordt daarna meer van Felix in de Schrift vermeld. Zo gaat het met hen die weliswaar ontroerd geworden zijn, doch die niet kwamen tot de waarachtige bekering, niet kwamen dus tot een breken met de zonde. De zonden moeten in Christus'- kracht in ons overwonnen worden of zij zullen ons overwinnen voor eeuwig.

Gelukkige Paulus, al moest hij gevangen blijven; rampzalige Felix, gebonden in droeve zondeketenen, die hem maakten tot een slaaf van de satan. Paulus, een gezant Gods in een keten; Felix, een slaaf der zonde in een purperen kleed. Paulus was waarlijk vrij, terwijl Felix als gekerkerd werd door satan. Wat de wereld ook mene, wat Felix van Paulus denke, hij was een hemelburger en voor eeuwig vrijverklaard. Hij kon zeggen: Het zij dat we leven, hetzij dat wij sterven, wij zijn des Heeren.

En al is al Gods volk niet zo sterk in het geloof als Paulus, het is een welgelukzalig volk. Dat volk ontvangt de vertroosting des Heiligen Geestes, de één meer, de ander minder. En allen hebben door ^nad© meer weg van Paulus dan van Felix, want God maakt dat volk oprecht in hun verlangen naar Hem en de verzoening door Christus' bloed, en God zal het voor dat volk opnemen, al zouden ze ook moeten zitten in een gevangenis. Zij hebben een God tot hun deel. Die machtig is te verlossen, Die hen nooit begeven zal in alle nood en dood.

Dat dan ieder zich eerlijk moge afvragen: Waar is het mij om te doen? Ben ik oprecht in mijn denken en spreken over de waarheid? Is er ooit een daad Gods aan mij ten koste gelegd? Ben ik zaligmakend overtuigd geworden en heb ik alle rechten en vermeende aanspraken waarlijk mogen prijsgeven, om alleen zalig te worden door vrije genade?

Gewichtige vragen, waardig om zeer ernstig overwogen te worden, want we hebben een bedriegelijk hart en het gaat om eeuwig wel of wee! De Heere Zelf moge Zijn eigen werk belichten en mensenwerk ontdekken als volkomen waardeloos en gans ongenoegzaam voor de eeuwigheid.

Rotterdam-Z

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 november 1958

De Saambinder | 4 Pagina's

Voor ditmaal ga heen III

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 november 1958

De Saambinder | 4 Pagina's