Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

SAMENSPRAAK TUSSCHEN WAARHEID EN GERECHTIGHEID

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

SAMENSPRAAK TUSSCHEN WAARHEID EN GERECHTIGHEID

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

(vervolg)

Waarheid: Ik geloof ook, vriend Gerechtigheid, dat het nuttig zal zijn, zoo we er nu over spreken, hoe dat de mensch gedurig in het rechtvaardig oordeelen moet bezig zijn. Hij is ook steeds in dit werk bezig, zooals bezien, maar helaas! over zaken en dingen van groot gewicht laat hij zijn oordeel niet gaan, of hij oordeelt niet met een rechtvaardig oordeel. Slechts het volgende: Menig mensch gaat het oordeelen over de gesteldheid zijner ziel voor de eeuwigheid voorbij en weer menig ander mensch, oordeelt niet rechtvaardig over deze gewichtige zaak. De rijke jongeling uit het Evangelie, oordeelde dat zijn ziel niets ontbrak en ze ontbrak alles ter zaligheid. De Laodicensen oordeelden, dat ze rijk en verrijkt waren en geens dings gebrek hadden, en ze wisten niet dat ze ellendig, jammerlijk, arm, blind en naakt waren. De dwaze maagden oordeelden, dat ze bereid waren voor den Hemel en ze gingen ter hel.

Gerechtigheid: Het is een vreeselijke nalatigheid, gansch niet te oordeelen over de gesteldheid der ziel. Steeds te oordeelen, maar eigen ziel voorbij te gaan. Hoe menig mensch is in dit gewichtige stuk, geheel onverschillig. Hoe kan het anders met zulke zielen gaan na den dood, dan met de ziel van den rijken man uit de gelijkenis, Lukas 16? Maar ook is het van ontzettende gevolgen steeds in blindheid door te gaan en niet recht te oordeelen over de gesteldheid der ziel. In dit stuk stonden de Joden gedurende Jezus’ zijn op aarde ook schuldig, en daarom sprak Jezus tot hen: “En waarom oordeelt gij ook van uzelven niet hetgeen recht is?” Lukas 12:57.

Wanneer, mijn geachte metgezel, zou een zondaar recht over zijn ziel oordeelen?

Waarh.: Dan, wanneer hij in het licht van Gods Woord zich zelf beziet of er nauwkeurig op let hoe dat God in Zijn Woord oordeelt over den zondaar in Adam van God afgevallen, in zijn natuurstaat, wat hij moet doorleven en deelachtig worden om eenmaal zonder verschrikking voor God te kunnen verschijnen. Zulk een zondaar, geleidt door den Geest Gods, beaamt het oordeelen Gods en kan niet mistasten. Hij oordeelt een rechtvaardig oordeel over zich zelf. Zulk een zondaar roept uit in den weg der overtuiging:

“O mijn ziel, doorziet gij uw lot?

Hoe zult gij rechtvaardig verschijnen voor God?”

Kan hij getuigen:

“Nu ken ik die waarheid, zoo diep als gewis,
Dat Christus alleen mijn gerechtigheid is;
Nu tart ik den dood, nu verwin ik het graf,
Nu neemt mij geen satan de zegekroon af!”
zoo oordeelt hij, in en door die gerechtigheid met God verzoend en behouden te zijn, Gods Geest met Zijn geest getuigende, dat hij een kind Gods is en dies ook een erfgenaam des eeuwigen levens. De Heere zelf geeft getuigenis aan zulk oordeelen, en Zijn getuigenis is een getuignis des vredes in het hart.

Ik denk thans om de vraag: “Hoe vele stukken zijn u noodig te weten, opdat gij in dezen troost zaliglijk leven en sterven moogt?” en waarop geantwoord wordt: “Drie stukken. Ten eerste: hoe groot mijne zonde en ellende zijn. Ten andere: hoe ik Gode voor voor zulke verlossing zal dankbaar zijn.” De zondaar die rechtvaardig oordeelt zegt: Ja, dat moet ik, door de genade Gods, doorleven, zal ik eenmaal het Immanuélsland beerven.

Ger.: Was er meer zulk een rechtvaardig en grondig oordeelen over den staat der ziel, er zou niet zooveel zelfbedrog zijn onder het Christendom. Hoe zijn duizenden in onze dagen voldaan met een weinig oppervlakkigen en eigenwilligen godsdienst. Hoe lichtvaardig springt men om met eigen ziel en de zielen van anderen. Hoe vreeselijk zullen de gevolgen daarvan zijn, volgens het Getuigenis Gods, dat eeuwig zal bestaan.

Hoe noodig grondig te oordeelen over den staat maar ook over den stand der ziel. David oordeelde (Psalm 119:25), dat zijn ziel aan het stof kleefde en het gevolg daarvan was dat hij werkzaam werd aan Gods genadetroon: “Mijn ziel kleft aan het stof: maak mij levend naar Uw Woord.”

Ik weet, dat het ook zeer noodzakelijk en nuttig is te oordeelen in het licht van Gods Woord, over onze gedachten, woorden en werken: Beschaamd te zijn over al dat zondige of onheilige daarin, verwonderd te zijn over de lankmoedigheid en ontferming des Heeren, en Hem ernstiglijk te bidden om door den Heiligen Geest geheiligd te worden in gedachten, woorden en werken.

Maar zeg mij eens, zou ons oordeelen ook moeten gaan over de leeraren in de kerk en hun leer, of zijn de leden daar te onkundig, niet genoeg ontwikkeld voor, zooals Rome er over denkt?

Waarh.: Het is waar, dat velen te onkundig zijn om over deze dingen grondig te kunnen oordeelen, maar … dat is te betreuren, daar er zooveel van zulk een gewichtige zaak afhangt. Zulk een onkunde is zonde voor God. Onkunde wordt in de H. Schrift veroordeeld. Hoewel vele blinde leidslieden zich verblijden over de onkunde des volks, ik moet er een, ach! over uitroepen.

Ieder mensch behoorde in staat te zijn om grondig volgens het Woord Gods, te kunnen oordeelen over zijn leeraar en de leer die hij verkondigt. Nauwkeurig behoort men acht te geven, of hij in handel en wandel, in bidden en spreken, toont een oprecht en gezonden dienstknecht Gods te zijn; of de leer die hij predikt voor- en onderwerpelijk in overeenstemming is met de H. Schrift, in welke leer de zondaar op het diepst vernederd en God op het hoogst verhoogd wordt. Ik ben er van overtuigd, dat een leeraar door God gezonden, geen volmaakt mensch is; maar hij zal de eigenschappen hebben van een gezonden dienstknecht des Heeren, zooals Paulus die beschrijft in zijn pastorale brieven aan Timotheus en Titus. Lees ze eens met aandacht.

Dat wij geroepen worden, ook in zulke zaken rechtvaardiglijk te oordeelen, blijkt uit vermaning en opwekking van Johannes, 1 Joh. 4:1: “Geliefden, gelooft niet eenen iegelijken geest, maar beproeft de geesten of zij uit God zijn; want vele valsche profeten zijn uitgegaan in de wereld.”

De verheerlijkte Immanuël prijst de gemeente van Efeze, omdat ze dat werk had betracht: “Ik weet uwe werken, en uwen arbeid, en uwe lijdzaamheid, en dat gij de kwaden niet kunt verdragen, en dat gij beproefd hebt degenen die voorgeven dat zij apostelen zijn, en zij zijn het niet, en hebt ze leugenaars bevonden.” Openb. 2:2.

Ger.: Ik moet toestemmen, dat dit alles is volgens de waarheid Gods. Werd die waarheid Gods meer zuiver beleden en betracht!

Het komt mij ook thans te binnen, hoe noodzakelijk het is, dat ouders recht oordeelen over hun kinderen: Op welk een weg ze wandelen naar de eeuwigheid, of ze wel vasthouden aan de leer die naar de godzaligheid is, waarin ze wellicht zijn onderwezen, wie hun vrienden en vriendinnen zijn, in één woord—hoe hun gansche gedrag is.

Waarh.: Geliefde vriend! Ik ben blij, dat u dat te binnen kwam eer we ons gesprek beëindigen. Ouders zijn rentmeesters over hun kinderen. Eenmaal zullen zij rekenschap omtrent hun kinderen moeten geven voor Hem die een heilig en rechtvaardig God is.

Hoe menig ouder gaat zijn kinderen voor in het verkeerde, oordeelt niet grondig over hun gedrag, laat ongewaarschuwd eigen gekozen wegen bewandelen, laat hen ongestoord afdwalen van de leer die naar de godzaligheid is, gerust leven in eigenwilligen godsdienst, om daarna, als God het niet verhoedt, met een ingebeelden hemel verloren te gaan; enz. O, hoe duur geroepen om grondig over het gedrag en de wegen der kinderen te oordeelen, hen ernstig omtrent het verkeerde te waarschuwen, aan te houden tijdig en ontijdig. Hoe vreeselijk zal het zijn, indien een kind in de eeuwigheid zal getuigen: Vader! Moeder! gij hebt mij niet gewaarschuwd, mij niet onderwezen, niet voor mij gebeden en niet getracht mij in de rechte wegen te doen wandelen.

Ger.: Ik weet, dat we nog over vele andere zaken konden spreken om daar ons oordeel over te laten gaan, maar ik geloof wij kunnen volstaan met hetgeen gezegd is, waaruit ieder mensch kan zien, dat wij steeds geroepen worden te oordeelen, maar … rechtvaardig te oordeelen.

Waar.: Ik hoop, dat niemand die dit leest, void weer zeggen zal, dat men niet oordeelen mag; en mocht Christus Jezus ons steeds tot Leermeester en Leidsman zijn in dit zoo gewichtige stuk.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 februari 1937

The Banner of Truth | 6 Pagina's

SAMENSPRAAK TUSSCHEN WAARHEID EN GERECHTIGHEID

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 februari 1937

The Banner of Truth | 6 Pagina's