Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Schaalvergroting in het basisonderwijs

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Schaalvergroting in het basisonderwijs

Informatie

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een berucht rapport

Op 21 augustus 1990 werd het rapport "Schaal en kwaliteit in het basisonderwijs", opgesteld door de door staatssecre-

B taris van Onder- ^ wijs en Weten- Mr. p. Hugense, schappen drs. J

medewerker bij de v.G.s. Wallage inges de Projectgroep schaalvergroting basisonderwijs, aangeboden aan de staatssecretaris. Aangezien de samenvatting van het rapport "Schaal en kwaliteit in het basisonderwijs" integraal is gepubliceerd in "Uitleg" nr.

20 van 12 september 1990, ga ik op de inhoud van het rapport van de Projectgroep schaalvergroting basisonderwijs hieronder niet verder in. Het rapport is door de staatssecretaris ter kennisneming aan de Tweede Kamer gestuurd, ten/vijl ook een groot aantal onderwijsorganisaties het rapport van de staats­

secretaris hebben toegezonden gekregen met het verzoek hierop te reageren. Inmiddels is een lawine van negatieve reakties over het rapport uitgestort. Wie kennis neemt van de reakties in de pers en de vakbladen kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de enigen die zich in meer positieve zin over de conclusies van het rapport hebben uitgelaten de bewindslieden van Onderwijs en Wetenschappen en de leden van de projectgroep zijn.

Reaktie negen onderwijsorganisaties (waaronder de V.G.S.)

Zoals de lezers van dit blad uit de pers ver­ nomen zullen hebben heeft de V.G.S. in een gezamenlijke reaktie bij schrijven d.d. 18 september 1990 samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, drie andere schoolbesturenorganisaties in het bijzonder onderwijs en vier personeelsvakorganisaties staatssecretaris Wallage meegedeeld niet inhoudelijk te zullen reageren op het rapport "Schaal en kwaliteit in het basisondenwijs".

. Het betreft hier naast de Vereniging van Nederlandse Gemeenten de besturenorganisaties Landelijk Verband van Gereformeerde Schoolverenigingen, Verenigde Bijzondere Scholen voor Onderwijs op Algemene Grondslag, de Vereniging van Besturenorganisaties van Katholieke Onderwijsinstellingen en de V.G.S.

tel­ De personeelsvakorganisaties die de bovengenoemde brief mede hebben onderschreven zijn de Algemene Bond van Ondenwijzend Personeel, de Katholieke Onderwijsvakorganisatie, het Nederlands Genootschap van Leraren en de Protestants Christelijke Ondenwijsvakorganisatie. De desbetreffende organisaties hebben dit standpunt gemotiveerd met de stelling dat de consequenties van het onderhavige ambtelijk rapport dermate extreem zijn, dat de werkgroep zich met haar voorstellen volledig buiten de maatschappelijke realiteit heeft geplaatst.

Zelfs de staatssecretaris zelf heeft om die reden in het openbaar al enige afstand van de conclusies van het rapport genomen. De organisaties willen dan ook eerst met de staatssecretaris in overleg treden over voorstellen tot schaalvergroting in het basisondenwijs, wanneer de staatssecretaris zijn "voorlopige" beleidsvoornemens heeft gepresenteerd.

Geen differentiatie in instandhoudingsnormen

Bij de weigering van de negen bovengenoemde ondenwijsorganisaties om in-

houdelijk te reageren op het rapport "Schaal en kwaliteit in het basisondenwijs" speelt mede een rol het gegeven dat de projectgroep door de staatssecretaris was ingesteld om uitwerking te geven aan de afspraak in het Regeerakkoord dat "het kabinet zal nagaan of een wijziging van de opheffingsnorm in het verstedelijkt gebied redelijk is; de mogelijke opbrengst wordt aangewend voor kwaliteitsverbetering in het basisonderwijs".

De projectgroep is met haar voorstellen veel verder gegaan dan de taak die het kabinet in het regeerakkoord op zich heeft genomen, vereist.

In het rapport "Schaal en kwaliteit in het basisonderwijs" wordt met betrekking tot de voorgestelde opheffingsnormen voor basisscholen immers op geen enkele wijze gedifferentieerd tussen het verstedelijkt gebied en het platteland.

Daarbij is de projectgroep niet alleen het door het regeerakkoord gestelde doel voorbij geschoten, maar is zij tevens volledig voorbijgegaan aan "de bestuurlijk breed gedragen en ook door opeenvolgende kabinetten onderschreven wenselijkheid van een gedifferentieerde schoolgrootte voor stedelijke gebieden en plattelandsituaties en voor een fijnmazig voorzieningenpatroon voor het basisonderwijs" (gezamenlijke brief d.d. 18 september 1990 van de hiervoor genoemde negen organisaties).

Ook in de Wet op het basisonderwijs wordt, evenals dit in de Lager-ondenwijswet 1920 het geval was, voor wat betreft de instandhoudingsnormen gedifferentieerd naar gemeentegrootte.

Overigens hebben zowel minister Ritzen als staatssecretaris Wallage reeds te kennen gegeven dat er voor basisscholen op het platteland andere opheffingsnormen moeten blijven bestaan dan voor basisscholen in de steden en het verstedelijkt gebied.

Volgens berichten in de pers heeft de staatssecretaris op één van de door hem georganiseerde discussiebijeenkomsten met "het onderwijsveld" over het rapport van de Projectgroep schaalvergroting basisondenwijs verder opgemerkt dat er naar zijn mening soepeler instandhoudingsnormen moeten blijven bestaan voor scholen die de enige zijn van hun richting in een bepaalde straal. Dit is vooral van belang voor de kleinere richtingen, zoals het refor­ matorisch en het gereformeerd-vrijgemaakt ondenwijs, aangezien scholen van deze richtingen een geringere spreiding kennen dan die van andere denominaties. Zoals bekend gelden op grond van de huidige opheffingsbepalingen in de Wet op het basisondenwijs gunstiger normen voor scholen, waar binnen een afstand van 3 kilometer van de school geen school van dezelfde richting is gevestigd. Aangezien deze bepaling In de wet is opgenomen op grond van een ondermeer door het toenmalige kamerlid Deetman ingediend amendement, wordt in de praktijk gesproken van "Deetman-scholen". Op grond van deze, in het achtste lid van artikel 107 W.B.O. opgenomen bepaling, kunnen de enkele reformatorische basisscholen die niet voldoen aan de algemene opheffingsnormen, zoals die zijn opgenomen in het eerste lid van artikel 107 W.B.O., tot op heden in stand worden gehouden.

Reformatorische basisscholen groot

Opmerkelijk is dat, zoals blijkt uit de tabellen die zijn opgenomen in het rapport "Schaal en kwaliteit in het basisondenwijs", er in het reformatorisch basisonderwijs verhoudingsgewijs veel grote scholen voorkomen. In het rapport wordt geconstateerd dat Rooms-Katholieke scholen gemiddeld het grootst zijn. Uit een in het verleden door de Adviesgroep Londo, die zich bezig houdt met het bekostigingsstelsel in het basis- en (voortgezet) speciaal onderwijs, ingesteld onderzoekje bleek zelfs dat van alle denominaties de reformatorische basisscholen gemiddeld het grootst zijn. Het verschil in uitkomst op dit punt tussen het onderhavige rapport en het onderzoekje van de Adviesgroep Londo wordt waarschijnlijk vooral veroorzaakt door het gegeven dat voor de tabellen in het rapport gebruik is gemaakt van gegevens van een enquête die enkele jaren geleden onder de besturen van basisscholen is ingesteld en waarin ondermeer werd gevraagd naar de richting van de school. Door sommige schoolbesturen is toen voor de aanduiding van de richting niet de term reformatorisch gebruikt, doch is een andere naam aangegeven.

In de op pagina 11 van het rapport opgenomen tabel is aangegeven dat er in totaal 124 reformatorische basisscholen zijn. Volgens de gegevens van het V.G.S.-

bureau echter beheren de bij deze organisatie aangesloten schoolbesturen in totaal 147 basisscholen.

Onderwijskundige onderbouwing rapport zwak

Een ander punt van kritiek op het werk van de projectgroep in de bovengenoemde brief van negen onderwijsorganisaties aan staatssecretaris Wallage is dat de stelling van de projectgroep dat grote scholen op grond van ondenwijskundige ovenwegingen de voorkeur verdienen, in wetenschappelijke kring zeer omstreden is. Verschillende wetenschappers zijn juist van mening dat op grond van onderwijskundige overwegingen kleine scholen de voorkeur hebben. De projectgroep onderbouwt haar stelling dat de kwailiteit van het onderwijs op grotere scholen beter zou zijn dan die op kleinere scholen immers alleen met de hoogte van de scores voor de Cito-toetsen voor de vakken rekenen en taal aan het eind van de basisschool.

Behalve het venwijzingspercentage naar het speciaal ondenwijs zijn andere empirische gegevens niet voorhanden. Met betrekking tot het verwijzingspercentage naar het speciaal onderwijs wordt dan bovendien nog vastgesteld dat kleine scholen naar verhouding iets minder naar het speciaal ondenwijs verwijzen dan grote scholen.

Geen oog voor andere oplossingen

Een derde in de brief van de negen onderwijsorganisaties aan staatssecretaris Wallage genoemde reden waarom niet inhoudelijk op het rapport "Schaal en kwaliteit in het basisonderwijs" wordt ingegaan is, dat de projectgroep volledig is voorbijgegaan aan andere mogelijkheden dan opheffen en fuseren van scholen om te komen tot schaalvergroting. Gedacht kan daarbij vooral worden aan vormen van bestuurlijke schaalvergroting, zoals samenwerking van scholen, netwerkvorming en de gedachte van de zogenoemde lespuntenschool.

Op deze mogelijkheden hebben de onderwijsorganisaties de staatssecretaris in een eerder stadium reeds gewezen. De voordelen van bestuurlijke schaalvergroting zijn dat als gevolg daarvan schoolbesturen beter kunnen inspelen op en geoutilleerd zijn voor ontwikkelingen als autonomie-bevordering en deregulering, zoals die bijvoorbeeld gestalte krijgen in het formatiebudgetsysteem, zonder dat de spreiding van de scholen daardoor wordt aangetast.

Zeker nu met de voorgestelde schaalvergroting in het basisondenwijs volgens de bewindslieden geen bezuiniging wordt beoogd, is het onbegrijpelijk dat de projectgroep volstaat met de stelling dat bestuurlijke schaalvergroting nooit in de plaats kan komen van en ondergeschikt moet zijn aan schaalvergroting van scholen.

Geen discussiebijeenkomst met onderwijsorganisaties

Aangezien de meeste schoolbesturen- en personeelsorganisaties volgens de lijn van hun hiervoor genoemde brief d.d. 18 september 1990 ook niet bereid waren om in een door de staatssecretaris belegde discussiebijeenkomst met hem van gedachten te wisselen over de voorstellen van de projectgroep, is de voor 12 oktober 1990 geplande bijeenkomst met de onderwijsorganisaties niet doorgegaan.

Twee hoofdbezwaren

Wie als betrokkene bij het reformatorisch basisonderwijs het rapport "Schaal en kwaliteit in het basisonderwijs" leest, zal een sterke aandrang in zich voelen opkomen om daarbij een groot aantal kritische kanttekeningen te plaatsen.

Aangezien de V.G.S. de staatssecretaris formeel heeft bericht geen inhoudelijke reaktie op het rapport te willen geven, is het niet zinvol op deze plaats diepgaand op de inhoud van het rapport in te gaan. Een tweetal hoofdbezwaren tegen de inhoud en de conclusies van het rapport wil ik hier echter kort noemen.

Dit betreft in de eerste plaats het verband dat door de projectgroep is gelegd tussen de begrippen schaal en kwaliteit. Grof gezegd is de conclusie van de werkgroep: hoe groter de schaal (en dus de school) hoe beter de kwaliteit. Of met andere woorden: hoe groter de kwantiteit, des te beter is de kwaliteit. Deze stelling gaat dan niet meer op bij scholen met meer dan 500 leerlingen.

Het rapport geeft hier blijk van een sterk bedrijfsmatige benadering van het onder-

wijs. Een school is nu eenmaal geen bedrijf dat als enige doelstelling heeft het afleveren van leerlingen die een zo hoog mogelijke score voor vakken als rekenen en taal hebben behaald.

Als gevolg van deze bedrijfsmatige benadering heeft de projectgroep ook het begrip kwaliteit zeer eng ingevuld.

Aspecten van het onden/vijs die voor de reformatorische scholen van groot belang zijn en die voor ouders die hun kind naar een reformatorische school sturen van doorslaggevende betekenis zijn en als zodanig ook deel uitmaken van het begrip kwaliteit, komen in het rapport niet of nauwelijks aan de orde.

Hierbij moet gedacht worden aan factoren als de godsdienstige vorming van de kinderen: komt de leer die de leerlingen op school wordt voorgehouden overeen met de godsdienstige opvoeding die de kinderen thuis ontvangen en met de leer die in de kerkelijke gemeente waartoe zij behoren wordt gebracht? Stemt het pedagogisch klimaat op school overeen met de sfeer zoals de kinderen die thuis gewend zijn? Is niet alleen de leer, maar ook de levensstijl van de leerkrachten zodanig dat zij een goed voorbeeld voor de kinderen zijn?

Worden de kinderen op school niet geconfronteerd met zaken die door de ouders als aanstootgevend worden ervaren?

Voor ouders die ernst willen maken met de door hen afgelegde doopbelofte zijn dit juist de meest essentiële aspecten van het ondenwijs. De kwaliteit van de school zal voor hen juist door deze factoren bepaald worden.

In de tweede plaats staan de voorstellen die de projectgroep heeft geformuleerd naar het oordeel van ondergetekende op gespannen voet met de vrijheid van onderwijs en met name de vrijheid van richting. Het zou te ver voeren daarop op deze plaats dieper in te gaan. Hier zij slechts gewezen op de opmerking in het rapport in bijzondere gevallen aan de vraag naar kleine of zeldzame richtingen wellicht kan worden tegemoetgekomen door vervoersvoorzieningen.

Voor ouders voor wie ook met een vervoersvoorziening een school van de eigen richting niet bereikbaar is, zou een samenwerkingsschool van een aantal of van alle richtingen uitkomst kunnen bieden, aldus de projectgroep.

Het zal duidelijk zijn dat dit soort "oplossingen" naar fiet oordeel van de V.G.S. volstrekt venwerpelijk zijn.

Tenslotte

Op dit moment zullen de beleidsvoornemens van de staatssecretaris ten aanzien van schaalvergroting in het basisonderwijs afgewacht moeten worden. Over de inhoud van deze beleidsvoornemens is op dit moment nog niets te zeggen.

Dat gedachtenvorming en discussie over schaalvergroting in het basisonderwijs met het oog op de reeds in gang gezette deregulering en autonomiebevordering, waarbij gedacht kan worden aan bijvoorbeeld het onlangs gesloten "onderhandelaarsakkoord" tussen de staatssecretaris en de schoolbesturen- en personeelsvakorganisaties over het formatiebudgetsysteem, van groot belang is, zal door niemand worden ontkend. De V.G.S. is echter van mening dat daarbij het huidige spreidingsniveau van het basisondenwijs niet mag worden aangetast en dat daarom vooral gezocht zal moeten worden naar mogelijkheden van vrijwillige bestuurlijke schaalvergroting.

Zodra hierover meer bekend is zullen de aangesloten schoolbesturen nader geïnformeerd worden door het V.G.S.-bureau.

mr. P. Hugense.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Reformatorische School

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 november 1990

De Reformatorische School | 52 Pagina's

Schaalvergroting in het basisonderwijs

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 november 1990

De Reformatorische School | 52 Pagina's