Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE ONTHEILIGING VAN GODS NAAM.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE ONTHEILIGING VAN GODS NAAM.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Heidelb. Catech. Zond. 36.

II
Vloeken is alzoo een schrikkelijke zonde, waarover God zich zeer vertoornt; een zonde, die de diepe haat van het verdorven hart des menschen toont. O, de rampzalige mensch zal in de hel God eeuwig lasteren; in het eeuwige vuur zal hij, die nooit onder God leerde buigen, God Zijn Rechter vloeken zonder ophouden. En die vreeselijke, eeuwige vijandschap uit zich reeds in dit leven in den vloek. Is het dan zonder reden, dat de Catechismus als in het derde gebod verboden zonde allereerst den vloek noemt?
Maar ook in het valsch en onnoodig zweren wordt Gods Naam misbruikt. Straks in Zondag 37 wordt afzonderlijk van den eed gesproken, dies kunnen wij hier daarover kort zijn.
In den eed aanroepen wij God tot een getuige. Hij, die valsch zweert, maakt God dus tot een getuige in een kwade zaak. Is dat niet spotten met den Alwetende en Almachtige? Zoo een vreest het Woord des Heeren niet, dat Hij den leugenspreker zal verdoen. Die valsch zweert stelt God niet voor zijne oogen; hij gebruikt op een schrikkelijke wijze ijdellijk den Naam des Heeren.
Dat ook doet hij die, al is hij geen mijnedige onnoodig zweert. De wereld is er vol van, om met woorden als „waarachtig", „zoo waar ik leef" en dergelijke meer zijn dikwijls niets beduidende gezegden te bevestigen; en hoe menigmaal wordt bovendien ook in het dagelijksch leven bij zulk onnoodig zweren, Gods Naam gebruikt, Christus zelf heeft hiertegen gewaarschuwd, als Hij sprak: „Uw ja zij ja; uw neen, neen!" Al dat onnoodig zweren in ons dagelijksch leven is misbruik van den Naam des Heeren, en van Hem zóó nadrukkelijk verboden, dat niet alleen hij schuldig is, die dit kwaad bedri|ft, maar zelfs God dien schuldig houdt, die met zijn stilzwijgen en toezien zich zulke schrikkelijke zonden deelachtig maakt.
Hoe eng wordt het pad der rechtvaardigen hier geteekend, en wat blijkt toch klaar, dat wij ons zoo veel in ons is, van wereldsche gezelschappen hebben te onttrekken. Ge weet het te voren, dat de wereldling zich van de schending van Gods Naam schier niet onthouden kan; en in zijn vriendschappelijken kring, in of buiten zijn huis; onder den klapboom op de kade; daar is geen plaats voor degenen, die den Naam des Heeren liefhebben. Zouden wij ons mede schuldig stellen, door met vermaak de gesprekken te volgen? Mede te lachen, terwijl de Hooge God wordt onteerd? Haat en vliedt die gezelschappen, want er is geen plaats voor de vermaning; en zoo gij er vrijwillig heen trokt, gij gaat er schuldig uit, want Gods recht stelt u schuldig omdat ge stil zweegt en 't voor Zijn eer niet hebt opgenomen. Ouders, gedenkt dit, opdat op uw huis den vloek Gods niet rustte; en voorts allen, die over anderen zijt gesteld! Dat noch in uw werkplaats; noch in uw winkel; noch op uw akker; noch op uw schip God worde gesmaad. Gij moogt u houden alsof ge het niet hoort. God hoort 't wel, en Zijn oog ziet uw stilzwijgen. Beter zult ge het ongenoegen van een mensch kunnen dragen, dan het ongenoegen Gods. Dat toch onze mond niet zwijge, doch de eere Gods ons dringe in ootmoedige teederheid den vloeker in ernst te vermanen. Steeds zij alle verhevenheid verre van ons; 't wordt wel gevoeld of wij 't eens zullen zeggen, dan wel of Gods eere ons dringt. En als geen plaats is voor het vermanend woord, dan bestraffe onze houding en getuige ons gelaat van innerlijken afkeer van dit schrikkelijk kwaad, dat zoo menigeen van Gods kinderen kan doen zuchten, en met bezwaar vervult bij zijn dagelijkschen arbeid.
In het verbod ligt echter steeds een gebod; zoo ook hier. De onderwijzer bepaalt ons daarbij als hij zegt, dat het derde gebod wil:
In somma, dat wij den heiligen naam Gods anders niet, dan met vreeze en eerbied gebruiken, opdat Hij van ons recht bekend, aangeroepen en in al onze woorden en werken geprezen worde".
Dat is de wille Gods in het derde gebod, dat wij Zijnen heiligen naam gebruiken; heilig, met vreeze en eerbied; niet als de spotter en vloeker, maar dan toch gebruiken; en niet laten liggen. In Zijne namen heeft God Zichzelf geopenbaard, en die openbaring is niet om niet; en hij, die stilzwijgt van den naam des Heeren, al is hij geen vloeker, over God liever maar niet spreekt, doet alsof God niet bestaat; hij is een overtreder van het derde gebod. Hoe Gode-krenkend is de theorie van velen, die de belijdenis van Gods Naam willen verdringen naar de binnenkamer, opdat maar van God in het openbare leven niet gerept worde; men wil den levenden God dood zwijgen. En dat juist is het groote kwaad, waartegen dit derde gebod getuigt. In het persoonlijk, zoowel als in het huiselijk, als maatschappelijk en staatkundig leven eischt God de aanroeping van Zijnen Naam. Welk een schuld drukt op onze saamleving; hoe schuldig staat hier ieder persoonlijk, ja ook Gods volk. Want toch hoe betaamde het een iegelijk, om den Naam des Heeren recht te gebruiken en God te zoeken, zoo Hij in Zijn Naam zich openbaarde als een God van zaligheid; maar toch in het bijzonder moest het de lust van Gods volk zijn, den nooit volprezen Naam des Heeren groot te maken dag aan dag. Is God niet waard van Hem en Zijne werken te getuigen? Niet waard in kinderlijke vreeze Hem te zoeken van ganscher harte? En zie nu eens onzen sleurdienst, en ons harde hart, dikwijls zoo afkeerig van God en Zijn dienst. Wel mocht diepe schaamte onze ziel vervullen; en droefheid over ons verre zijn van God ons tot Hem drijven, om Zijn Naam te zoeken, „opdat Hij van ons recht bekend, aangeroepen en geprezen worde."
Bekennen doelt op het belijden des Heeren, waarvan Christus sprak, dat wie Hem belijdt voor de menschen, Hij zal belijden voor Zijnen Vader. De openbare wereldling is veelal vrijmoediger in het uitkomen voor zijn helle-koning, dan degenen, die in de Waarheid zijn opgevoed voor het belijden van den Naam des Heeren. Hoe menigeen geraakte door zijn schuchterheid en valsche schaamte in de strikken van driest ongeloof en wereldzin verward, en verviel ten slotte van Kerk en Waarheid. O, dat toch onze jongens bij hun intreden in het maatschappelijk leven; dat toch onze dochteren bij het verlaten van haar ouderlijk huis; dat toch een iegelijk in zijn verkeeren met degenen, die God niet voor hun oogen stellen, zich den Naam des Heeren niet schamen. Dat werd Petrus ten val. Ook Gods volk werpe de vrijmoedigheid niet weg, en schame zich de genade Gods niet, aan hen bewezen. Laat in onze ziele iets mogen doordringen van de waardigheid en hoogheid van Gods Naam, opdat wij Hem belijden, Die Zich niet schaamde den God van zulk een volk genaamd te worden. Zullen wij ons den Koning der Koningen en den Heere der Heeren schamen? En toch wij zijn in het bekennen van Gods Naam zoo menigmaal bezet met menschenvreeze. Gedenkt den Naam des Heeren, dat gij dien heiligt.
Die heiliging eischt eene rechte aanroeping van Hem. 't Is het kenteeken van den goddelooze, dat hij den Heere niet aanroept; daarentegen leert God Zijn volk bidden. Het rechte aanroepen is het ootmoedig, geloovig toevlucht nemen met al zijne nooden tot God in Christus. Daarin wordt de Heere verheerlijkt, dat Zijn volk Hem in alles erkent, niet missen kan; buiten Hem den weg niet weet; maar kinderlijk vertrouwend zich op Hem verlaat, gelijk de arme. Mochten wij daarvan meer beoefenen, dan zou de vrucht niet uitblijven; dat God in al onze woorden en werken geprezen worde. Dat komt Hem toe! De Heere wrocht alles om Zijn Zelfs wil, tot Zijn heerlijkheid. Zouden de werken Zijner handen dan Hem niet loven? Hij is het waard volmaakt geprezen te worden in alle eeuwigheid, en Zijn eere zal onze zaligheid zijn. Onze woorden dienen daartoe gericht, dat de Heere volprezen worde; en uit onze werken blinke steeds de innerlijke lust des harten, God op het hoogste te verheerlijken.
O, wie staat hier niet schuldig? Wie van Gods kinderen, moet niet bekennen: „Uw gebod is zeer wijd". Dat de reinigende kracht van Christus' bloed en Geest ons meer en meer in heiligen ijver onsteke voor den Naam des Heeren; dat ons hart meer en meer vervuld worde met kinderlijke liefde en vreeze voor Gods Naam, opdat daardoor alle lauwheid worde verwonnen, die ons in Zijnen dienst zoo dikwijls met slappe handen doet staan. De gedurige indruk van de hoogheid Gods verwinne onze menschen-vreeze, en doe ons met vrijmoedigheid Zijn Naam bekennen.
Vliedt, ieder moeten wij het wel toeroepen, vliedt toch deze schrikkelijke zonde, en bestraft getrouw en met ernst den vloeker, opdat gij aan die zonde niet schuldig wordt gesteld.
Is het dan zoo'n groote zonde, Gods Naam met zweren en vloeken te lasteren, dat God Zich over die vertoornt, die zooveel als hun mogelijk is, het vloeken en zweren niet helpen weren en verbieden?
Ja gewisselijk, want daar is geen grooter zonde, noch die God meer vertoornt, dan de lastering Zijns Naams, waarom Hij die ook met den dood te straffen bevolen heeft".
Hoe vreeselijk zal het den vloeker dan zijn God eens te ontmoeten. God zal lachen in zijn verderf, en spotten als zijn vreeze komt. O, valt toch den Heere te voet, terwijl de deur der genade nog is ontsloten; en zoekt, gij allen die nog vreemdelingen zijt van God den Heere, toch uwe zaligheid in Hem, Die gesproken heeft: „Ik heb Uw Naam verheerlijkt op de aarde". Alleen door Hem zullen wij dien Naam kennen tot zaligheid alleen door Hem wordt Zijn volk toebereid om Gods Naam te prijzen eens in het volmaakte, eeuwig en altoos. Naar die volkomen verheerlijking doe Gods genade ons jagen als een looper in de loopbaan, opdat wij het grijpen mogen, waartoe wij van Christus Jezus gegrepen zijn.
Yerseke Ds. G.H. Kersten

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 augustus 1925

De Saambinder | 4 Pagina's

DE ONTHEILIGING VAN GODS NAAM.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 augustus 1925

De Saambinder | 4 Pagina's