Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Op den akker van Boaz II

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Op den akker van Boaz II

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ruth 2 vers 14—16. Als het nu etenstijd was, zeide Boaz tot haar: Kom hier bij en eet van het brood en doop uwe bete in den azijn. Zoo zat zij neder aan de zijde van de maaiers en hij langde haar geroost koren, en zij at en werd verzadigd en hield over. Als zij nu opstond om te lezen, zoo gebood Boaz zijne jongens, zeggende: Laat ze ook tusschen de garven oplezen, en beschaamt ze niet; ja, laat ook allengskens van de handvollen voor haar wat vallen en laat het liggen, dat zij het opleze, en bestraft ze niet.

Boaz zit aan met zijn personeel aan den disch. Ons oog valt op Ruth de Moabietische. Zij is vriendelijk bejegend dien morgen en heeft ijverig aren gelezen op het veld van Boaz. Zij heeft zeker wel een oog geslagen op maaiers en maagden toen zij genoodigd werden tot den maaltijd. Maar neen, daar behoort zij niet bij. Zij is immers eene vreemde. Zij denkt er niet aan te vragen of zij mee mag eten en aanzitten.
Zij is geen Israëlietische, maar een vreemde. Wel gevoelt zij zich nauw verbonden aan dit volk; niet alleen door huwelijk met een zoon van dit volk, maar door innerlijke betrekking, die in haar hart was geboren ook door omgang met hare schoonmoeder Naomi. Zij gevoelde zich eenzaam, want dat volk was toch alleen maar gelukkig als volk der verkiezing en afgezonderd van alle volken der aarde. Ruth, wij zijn verheugd, u hier te zien. Het zal u zeker welgaan. De Heere toch heeft vreemdelingen lief en beschouwt hen met een wakend oog.
Zij zal heden haar eersten maaltijd houden met Boaz en aanzitten met maaiers en maagden. De inzet van eene betrekking tot Boaz, die in een huwelijk zal eindigen. Luister maar:
Als het nu etenstijd was, zeide Boaz tot haar: Kom hier bij en eet van het brood en doop uwe bete in den azijn.
uth, de Moabietische, vraagt onze bijzondere aandacht. Als een arme nederige weduwe had zij verlof gekregen om op te lezen achter de maaiers. Meer mocht zij toch ook niet verwachten. Doch haar gerucht was in Bethlehem, het kleine stedeke, verbreid. Ieder wist daar hoe Naomi was wedergekeerd, nadat zij jaren in het land van Moab had vertoefd.
Boaz stelt belang in haar, want het moet toch wel iets bijzonders zijn, dat zij zóó gehecht is aan hare schoonmoeder terwille van Israëls God, zoodat zij alles achter liet.
Dezen dag lezen wij voor het eerst van eene begroeting van Ruth door Boaz. Hoort gij niet mijne dochter? Als hij haar aanspreekt blikt zij naar beneden om aren op te lezen, niet uit onbeleefdheid maar door bedeesdheid. Het kan toch niet zijn, dat Boaz haar noodigt, zij is immers een vreemde! Mijne dochter, hoe kon hij haar zoo toespreken? Ruth is aantrekkelijk in haar eenvoud en oprechtheid. Boaz is zeer vriendelijk en spreekt uit de betrekking, die hij heeft op Ruth en naar hetgeen hij van haar weet. Zoo doet ook de Heere Jezus. Hij kan ons zoo verlegen maken door zijne liefde openbarende sprake. Heere, zou ik dat zijn? En ja, Ruth hoort zeer wel, dat Boaz tegen haar spreekt. Maar zij staat van verre en... is toch zoo dicht bij. Ik, die een vreemde ben.
Hoevelen dienen zich aan als kleintje, rekenen zich onder het volk en kennen Boaz niet; hebben geen besef van de genade die in Christus Jezus is. Velen spreken van de keuze van Ruth maar gingen nooit uit Moab; lazen geen aren op zijn veld. Het is te groot voor Ruth. Waarom heb ik genade gevonden in uwe oogen, dat gij mij kent, daar ik eene vreemde ben? En zij viel op haar aangezicht ter aarde.
Zij beseft hare onwaardigheid. Zij heeft geen rechten des verbonds, want zij is niet in Israël ingelijfd, noch uit Israël geboren. Maar wat niet is kan komen. Eene vreemde. Zoo leert ieder zich kennen, die door genade wordt bearbeid. De verbroken uitgeschudde ziel uit de windselen harer eigengerechtigheid kan geen waardigheid vinden, dat zij in zulke voorrechten zou deelen. Geen waardigheid in ons. Dit behoeft ook niet, de waardigheid ligt in Jezus, den meerderen Boaz, die ons lost tot den prijs van zijn bloed.
Ruth staat verlegen.
Waarom die gunst, o Heere, en dat voor mij? Haar hart beeft; het is toch te groot. Neen, Boaz kan mij niet op het oog hebben. Hij spreekt zeker tot een ander. Mijne dochter! Heere, dat Gij mij kent! Ruth wordt verlegen, zij weet geen raad met dit woord van Boaz.
Gaat het zoo ook niet met den zondaar, die genoodigd wordt door den meerderen Boaz, niet kan ontkennen, dat genade hem uitlokt om gebruik te maken van de weldaden des heils?
Hoe wonderlijk kan het hun te moede worden door die inwinnende genade in uitlokkende sprake van den Borg: mijne dochter en dan weer: hoort gij niet? Ik spreek werkelijk tot u; gij zult in mij niet teleurgesteld worden. Gij moogt naderen; kom, zit neder en eet van mijn brood en drink van den wijn dien Ik gemengd heb.
Ja, dan zinken zij ter aarde om toch weer op te staan want de noodiging wordt herhaald. Ging het u wellicht zoo? Ruth had de onberouwelijke keuze gedaan. Zeker, zij wist niet, hoe die keuze zou worden uitgewerkt. Zij kon niet vermoeden, dat zulk een arme weduwe zóó rijk zou worden. Zij was al verblijd aren te mogen lezen op den akker van Boaz; zijne maaiers en maagden te mogen volgen. Hun lied te beluisteren was haar eene weelde der ziel. Ik hoor haar. nauwelijks hoorbaar, meezingen, want een mensch die door genade deze keuze deed leert de liederen Sions meezingen. Naomi heeft haar zeker onderwezen in den dienst haars Gods. Waarom heb ik genade gevonden in uwe oogen, dat gij mij kent?
Ruth, vraag niet naar het waarom, daar komt ge toch nooit achter. Gij vraagt meer dan wij kunnen verstaan. Ik zal mij ontfermen diens Ik mij ontfermen zal, spreekt de Heere. Het zij genoeg, dat Boaz u kent in liefde. De Heere kent degenen die de zijnen zijn, door vrije keuze in zijnen Christus. En deze Christus openbaart zich aan den zondaar, die alles verliet om te zoeken het eeuwig en onveranderlijk goed.
Zij verliet haar land en haars vaders huis om mee op te trekken naar het land, dat hare schoonmoeder dierbaar was. Daar woonde het volk waaruit zij gesproten was.
Hoe innig was Ruth aan hare schoonmoeder verbonden door geestelijke banden, gelegd door Israëls God, die haar hart had ingenomen door zijn genade, zoodat zij zocht en begeerde wat zij tevoren niet kende, want... zij was eene vreemde. Zij was een aanbidster geweest van Kamos, het verfoeisel der Moabieten. Wel sprak zij een bijna gelijke taal met de Israëlieten, maar haar godsdienst was van huis uit heidensch geweest. In de dagen der richteren hebben de Moabieten vaak strooptochten ondernomen in het gebied van de stammen des Heeren, die Kanaan hadden geërfd als een geschenk van den God Jacobs. Zij namen Rubens land af; nestelden zich in Jericho en dwongen Benjamin tot het brengen van schatting. (Richt. 3.) Alles wat wij van Moab weten beweegt zich om worsteling en strijd met het broedervolk Israël. De Schriften spreken de eeuwen door van roof en bloedstorting. Ruth is een lichtstraal in donkeren nacht. Zij was een dochter van Kamos. Wij ontmoeten de uitdrukkingen: Kamos-melech (Kamos is koning); Kamos nadab (Kamos is genadig); Kamos-jechi (Kamos geeft leven). Maar neen, Ruth heeft geleerd dat Kamos geen koning is, geen genade kan bewijzen, noch leven geven. Dat alles kan alleen Israëls God, die de levende God is, schepper van hemel en aarde. Maar naast Kamos, de hoofdgod, dienden de Moabieten vele andere goden. In hoogen nood bracht men zelfs kinderoffers. Er waren priesters van dien god en een orakel-oord ontbrak niet. Goden en godinnen vereerde men. Kamos is geweest het verfoeisel der Moabieten. Genade, genade, dat Ruth bekend wordt met Israëls God. Mede daarvoor had Naomi de reis moeten maken naar Moab, ook al wist zij dit niet.
Ik heb u lief gehad met eene eeuwige liefde, daarom heb Ik u getrokken met goedertierenheid. Dit mag ook Ruth ervaren. Zij was eene eerstelinge uit de heidenen. En zij zal de vrouw van Boaz worden en zoo moeder van Davids geslacht.
Daar ik een vreemdelinge ben. Dat wist Ruth goed en daarmee meende zij zich afgesneden van de genade des levens. Maar Gods gedachten zijn hooger dan onze gedachten en zijne wegen hooger dan onze wegen. Wat is de mensch, dat Gij hem kent? Ruth, vraag dat eens aan de maaiers en maagden! Een vreemde als dochter! Zoo kan het nog zijn: wij hebben eene kleine zuster; wij kennen haar als gekend door den Heere. Wij dragen haar op de vleugelen des gebed voor den troon en zullen met haar feest vieren; noodigen haar om aan te zitten en mee te eten. Ga niet in een ander veld om op te lezen; houd u bij de maaiers en maagden van Boaz. Geen wonder, dat zij neerzinkt ter aarde, want zij is eene vreemde! Leeren wij zóó niet belijden: mijn vader was een Amoriet en mijne moeder eene Hethitische. Ik ben in zonde geboren en in ongerechtigheid heeft mij mijne moeder ontvangen.
Voor mij is er geen verwachting ten leven tenzij... door genade alleen.
Boaz verhaalt ons hoe hij Ruth ziet en kent. Neen, dat zal Ruth van zichzelf niet zeggen. Dat is ook al een kenmerk van degenen, die met Ruth de goede keuze deden. Zij kan er niet in rusten. O neen, zij gevoelt zich ongelukkig al acht zij het een geluk nu hier te zijn. Velen maken hun keuze tot hun zaligmaker en komen nooit verder dan hun keuze. Boaz hebben zij nooit ontmoet, nog gegeten met hem.
Mijne dochter... nooit hebben zij die spraak gehoord; zij zijn werkelijk vreemden.
Wat zegt Boaz van Ruth? Luister; het zal u meevallen en Ruth zal er zich over verwonderen, dat die man haar zóó goed kent, de diepste roerselen haars levens bloot legt. Hoe kan hij dat alles toch weten? Boaz heeft ook zijn boodschappers. En onze meerdere Boaz heeft geen boodschappers noodig want Hij weet wien de Vader trok en de Geest bearbeidde. Hij weet tot wien zijn hart uitgaat en voor wien Hij den losprijs betaalde.
Hoor eens naar hetgeen Boaz van Ruth zegt:
Gij hebt uwen vader en uwe moeder verlaten en het land uwer geboorte en zijt henengegaan tot een volk, dat gij van tevoren niet kendet.
Boaz weet vanwaar zij kwam, hoe zij vreemd was van Israëls God en ook zijn volk niet kende. Zij heeft echter gekozen. Hoe ontroerend kan de Heere ons hart laten bloot leggen ook in de prediking, zoodat het ons gaat als de Samaritaansche: hij heeft mij alles gezegd wat ik gedaan heb; maar óók wat de Heere heeft gedaan mogen wij hier toevoegen.
En dan vervolgt Boaz: de Heere zal u weldoen, onder wiens vleugelen gij gekomen zijt, om toevlucht te nemen. Dus het blijkt ons, dat Boaz Ruth zoo ziet, dat zij den God van Israël zoekt; dat zij toevlucht heeft genomen onder zijne vleugelen. En die vleugelen zullen haar overdekken. Ruth zoekt den Heere, verberging onder zijne vleugelen. Onder die vleugelen za) zij eenmaal vroolijk zingen en de Heere zal haar weldoen. Weldoen zooals de Heere alléén dit kan; weldoen door Boaz. Want hij zal haar gelukkig maken. Zijn er onder onze lezers, die zich aldus verklaard weten door den Geest des Heeren? Uw volk is mijn volk en uw God is mijn God.
Maar Ruth, gij zegt een vreemde te zijn. Hoe kan dit nu samengaan? Vraag niet teveel aan Ruth. Spreek maar liever van Boaz en diens eeuwigen Vader Jehova. Gij moet zulke zielen niet te veel vragen stellen, dan worden ze schuw en zwijgen volkomen. Doorzie liever wat zij zoo nu en dan zeggen en leer hen kennen op den akker van Boaz. Zie hen daar met betraande oogen, verbroken harten, vurige verlangens en opgewekte hoop.
Zoo is Ruth voor het eerst door Boaz begroet, haar toekomstigen losser. Ruth mag de genade aanvaarden. Dit is ook genade, want anders blijven wij in ons ongeloof staan en treden niet nader tot hem, die ons noodt: kom hierbij en eet.
Ruth krijgt geloof om neer te zinken op dit woord der genade uit Boaz' mond. Gij hebt naar het hart uwer dienstmaagd gesproken, hoewel ik niet ben gelijk eene uwer dienstmaagden. Het woord dochter neemt zij niet over en zelfs het woord dienstmaagd geeft zij een anderen inhoud dan voor de maagden van Boaz geldt. Zoo wie zich zal vernederen, die zal verhoogd worden. Den hoogmoedige kent de Heere van verre, den nederige geeft Hij genade.
Gij spreekt over de goede keuze, doch hebt gij den prijs van Ruth betaald? Zij verliet alles wat haar eertijds dierbaar was, land, volk en huis, ja hare goden. Zij zocht berging onder de vleugelen van den God van Israël, wiens wonderlijke leidingen zij had leeren kennen ook in de berooving van hare schoonmoeder, die klaagde: noemt mij niet Naomi (de liefelijke) maar noemt mij Mara, want de Almachtige heeft mij bitterheid aangedaan. Zoo leerde zij den God van Israël kennen als een God, die het vleesch niet spaart. Juist daardoor worden de meesten weerhouden om de goede keuze te doen. Hij is geen God, die onze aardsche genoegens ontziet, onze vleeschelijke vroomheid bemint. Alleen genade leert kiezen voor den waren God. Hij is echter de Heere. Jehova, de God des ontfermens. Dat is zijn naam en zijne eer geeft Hij aan geen ander, noch zijn lof aan gesnedene beelden. Hij geeselt een iegelijken zoon, dien Hij aanneemt en Hij kastijdt dien Hij liefheeft. Ruth kende des Heeren hoogheid en eigen onwaardigheid. Haar hart echter rustte niet in hare keuze noch in hare onwaardigheid maar zonk neer op het woord der genade.
Boaz neemt haar niet alleen in bescherming om aren te lezen, doch noodigt haar ten eten. Daar treedt ze toe. Ze zet zich neer. Verlegen... maar ze zit dan toch aan met maaiers en maagden, ja, wat meer zegt, met Boaz. Blijkbaar zit ze dicht bij hem want hij langt haar zelf geroosterde aren en reikt ze haar toe.
De maaiers zijn niet afgunstig, de maagden kijken met geen schuin oog naar haar, want zij hebben gehoord wat de Heere gedaan had. Laat ze nu maar rustig eten. Dan kan zij voor een wijle haar armoede vergeten en hare ellende niet gevoelen. Al etende zal zij vrijmoediger worden om straks weer bedeesd op te staan en aren te gaan lezen.
Is ons Ruth dan niet aangenaam door Boaz en om Boaz? Deze noodigt haar tot den maaltijd op vriendelijke wijze. In zijn stem was iets geruststellends. Hij overwon haar schroom. Dat zij een vreemde was behoefde cje e n beletsel te zijn om toe te treden. Het was genoeg voor heden, dat zij alles had verlaten om Israëls God te zoeken.
Kom hierbij en eet. Hebt gij wellicht meerdere malen met hem gegeten en toch... is ook voor u de gedachte een vreemde te zijn, wijl niet gelost, benauwend telkens weer?
Neen, daarover gaan wij thans niet spreken. Wij verblijden er ons heden over Ruth aan te zien zitten op den akker van Boaz aan den landelijken maaltijd, door Boaz zelf daartoe genoodigd. Verdiensten heeft zij niet. Laat Ruth niet meenen, dat genade ooit werd verdiend. Op de markt van vrije genade is het al om niet.
Kom hierbij en eet, doop uwe bete in den azijn.
Deze azijn is niet zuur, zoodat de mond samen wordt gewrongen, noch bitter of bijtend, neen, het is een verfrisschende landwijn. Daar zijn de rijke vertroostingen des Woords, de verkwikkende drank der genade, gedronken in Boaz' tegenwoordigheid.
Boaz is zeer vriendelijk innemend voor Ruth, maar hij zegt haar nog alleen wat heden aan de orde is. Hij neemt nog zekere terughouding in acht, maar de plannen liggen reeds in zijn hart om haar te lossen als daartoe de tijd is gekomen.
Bij Boaz was dit een menschelijk overleg in de vreeze Gods. Maar bij onzen Ziele-bruidegom is het een goddelijk voornemen des harten. Want allen, die de Vader hem gaf zal Hij zich ook zeker eigenen. Ik zal u mij ondertrouwen in eeuwigheid, en gij zult den Heere kennen. Het zal voor Ruth zóó worden dat zij kan zingen:

De Heer' sloeg mij ontfermend ga
Dies zing ik enkel van gena.
Want met zijn Borggerechtigheid
Bekleedt Hij mij in eeuwigheid.
Dies zal ik nimmer, mat en moe,
Volharden tot den einde toe.
Totdat Hij mij in heerlijkheid
Eens tot Zich neemt in eeuwigheid.

Het weinige, wat Ruth eet, maakt Boaz niet armer. In onzen Boaz is een overvloed van genade en waarheid. Hoe tegemoetkomend is Boaz toch voor Ruth. Maar wat dan te zeggen, te belijden, van hem, die de zijnen lief had tot in den dood des kruises?
Hij langde haar geroosterde aren en reikte deze haar toe. De eigenlijke maaltijd was brood en landwijn. Maar Boaz heeft ook nog voor eenige toespijs gezorgd. Hij heeft aren laten roosteren en bestemd voor Ruth. Hij reikt dit nagerecht zelf aan Ruth toe.
Dat deed hij voor maaiers en maagden niet. Als wij een gast hebben zeggen wij: doe maar of gij thuis zijt. Is iemand bedeesd, dan moedigen wij hem aan om te eten en houden een extra oog op hem. Wel zegt iemand, dan is het beter Ruth te zijn dan maaier of maagd. Zeg dat niet, want in de genade wordt de verst gevorderde behandeld als een kind, ook al hebben wij oefeningen in de genade gemaakt, zoodat wij als kinderen aanzitten, het oog gericht op onzen zielebruidegom. Dan zijn wij geoefend van zinnen, zoodat gebrek aan verdiensten ons niet als een hinderpaal voorkomt doch als opwekking dient om van louter genade te leven. Opent uwen mond en Ik zal hem vervullen.
Bij den profeet lezen wij: Ik lichtte het juk op van hunne kinnebakken en reikte hun voeder toe. De Heere voorziet in allen nood. Hij bezielt het geloof en sterkt de zwakke hoop. Me dunkt, Ruth heeft al etende een oog op Boaz geslagen, die zoo goed voor haar was. Zij kon het maar niet begrijpen. Nu, dat behoeft ook niet, daaraan zullen wij wel nooit toekomen. Wij zien het, maar doorgronden 't niet. De maaiers en maagden letten op Boaz zonder vrijpostig te zijn en nemen waar hoe Boaz zich gedraagt jegens Ruth. Is het niet nog zoo in het geestelijke? Het is toch een genot der ziel te mogen opmerken, dat de Heere zich inlaat met een ongelukkig mensch, met een vreemde.
En zij at en werd verzadigd en hield over.
Zoo mag Ruth eten. Zij at, wie had het ooit gedacht? Zij zelf zeker niet. Zij at met Boaz. Waarmede verzadigd gij u nu mijn lezer? Met den zwijnendraf der wereld? Met uwe vroomheid misschien? De zwijmelwijn der aarde baart den dood. Hebt gij alles verlaten? Alles werkelijk? Dan hebt of zult gij Boaz ontmoeten in korten tijd en zijt gij zeker lezende op zijn akker.
Niet? Wat zijt gij dan toch voor een mensch? Gij wilt toch niet uit Sodom naar Gomorra? De ware Ruthsgestalte is zeer liefelijk, een praatster is het zeker niet, al kan ze tegen Naomi erg openhartig zijn. Immers deze verstaat haar. Trouwens gij hebt er ook maar enkelen noodig om mee te leven.
Maar tegen maaiers en maagden is zij beschroomd. Zij is immers een vreemde. Zij kan niet begrijpen, dat deze zoo goed voor haar zijn, gaarne hoort zij hen spreken over Boaz, zijn akkers en oogst en de geschiedenis van zijn geslacht.
Maar de stem van Boaz wint het toch van aller stem.
Zij at en werd verzadigd.
Of zij veel gegeten heeft, weten wij niet. Wie voor het eerst eet met Boaz meent al spoedig teveel van de gastvrijheid te vergen, omdat men Boaz niet recht kent. Dan lijkt een kruimel reeds een heel brood. Nu, daarvan wist de Kananeesche ook te spreken, wat kruimels en brokskens zijn. Ruth at. Het staat er met opzet bij. Het is toch voor Ruth meer bijzonder dan voor maaiers en maagden, die reeds geheel leven van de goedheid van Boaz.
Zij werd verzadigd: en zij hield over. Ruth kon dus alles niet op, wat Boaz haar toereikte. Me dunkt, zij heeft zich nog geschaamd over haar veel en weinig eten, want waar wordt een vreemde al niet over aangevallen? Maar wie neemt nu meer dan hij kan eten? Nu zal ik Ruth verdedigen, want dat had zij niet gedaan.
Boaz had het haar gelangd, zoo staat er (een woord den Zeeuw zeer eigen). Langen dat is nemen én toereiken. Ruth hield over... ze kon alles niet op. Er blijft altijd meer over dan wordt gegeten. Kijk, daar ligt het overschot. Zij kan niet meer, zij is verzadigd.
Wij mogen hier wel de vraag stellen: wat deed Ruth met den overschot? Zij nam het mee naar huis. Neen zegt ge, wel hetgeen zij geraapt had maar niet wat zij overhield van den maaltijd. Gij vergist u. Hoor maar: Zij kwam in de stad, ook bracht zij voort en gaf Naomi wat zij van hare verzadiging overgehouden had. Nu, dat komt meer voor, dat Naomi het overschot van Ruth eet. wat zij niet opkon. Maar dat laat ik nu rusten, omdat het niet bij onzen text behoort.
En wat deed Naomi, want dit moet ik toch nog even hooren? Zij begon Boaz te prijzen.
Gezegend zij hij den Heere!

De Heer' is recht, in al zijn weg en werk;
Zijn goedheid kent in 't gansch heelal geen perk.
Hij is nabij de ziel, die tot Hem zucht;
Hij troost het hart, dat schreiend tot Hem vlucht.
Dat ongeveinsd, in 't midden der ellenden.
ich naar Gods troon, met zijn gebeên blijft wenden;
Hij geeft den wensch van allen, die Hem vreezen.
Hun bede heeft Hij nimmer afgewezen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 september 1940

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Op den akker van Boaz II

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 september 1940

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's