Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

III HET GODZALIG EEDZWEREN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

III HET GODZALIG EEDZWEREN

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Meditatie

Zondag 37.

Zo beroepen zich de Wederdopers op het woord van de Heere Jezus, als Hij gezegd heeft: „Zweert ganselijk niet; noch bij de hemel, omdat hij is de troon Gods; noch bij de aarde, omdat zij is de voetbank Zijner voeten; noch bij Jeruzalem, omdat zij is de stad des groten Konings; noch bij uw hoofd zult gij zweren, omdat gij niet één haar kunt wit of zwart maken. Maar laat zijn uw woord ja, ja; neen, neen; wat boven deze is, dat is uit de boze." De Mennonieten geven echter een eenzijdige verklaring aan deze woorden van de Heere Jezus. We moeten er goed op letten, van welk eedzweren Christus dit gezegd heeft. Bij de joden was er zoveel een lichtvaardig eedzweren. Dit lichtvaardig eedzweren wilde men ook als geoorloofd doen voorkomen, door niet bij de Naam des Heeren te zweren, maar bij de hemel of de aarde, bij Jeruzalem of de tempel, ja zelfs bij zijn hoofd. Zulk een eedzweren heeft ook de apostel Jacobus op het oog, als hij in zijn zendbrief zegt: „Doch voor alle dingen, mijne broeders ! zweert niet, noch bij de hemel, noch bij de aarde, noch enige andere eed; maar uw ja zij ja en het neen neen, opdat gij in geen oordeel valt."

Er is dus inderdaad een eedzweren dat niet geoorloofd is. Zo kan men dus zweren zonder de Naam des Heeren erbij te gebruiken. Maar men kan ook een valse eed zweren, dat zelfs met de aanroeping van Gods Naam gepaard gaat. Dit is een verschrikkelijke zaak. In de vorige zondag is er reeds gesproken over de ontheiliging van Gods Naam in het valselijk zweren. De valse eed of de meineed vindt plaats, als men door aanroeping van Gods Naam over iets een eed doet tegen eigen weten en consciëntie in. Dit eedzweren kan plaatsgrijpen binnen of buiten de rechtsspraak. God wordt dan ingeroepen tot een getuige van de leugen. Welk een vreselijke zaak ! Zulk een eedzweren wordt dan ook als een zware zonde door God aangewezen in Leviticus 19 : 12, waar we lezen: En gij zult niet valselijk bij Mijne Naam zweren; want gij zoudt de Naam uws Gods ontheiligen: k ben de Heere." We begrijpen wel, dat er over het eedzweren nog wel heel wat te zeggen is. Het is dan ook niet mogelijk om allerlei afzonderlijke gevallen te gaan noemen, waarbij er van een eedzweren sprake is. Waar we in het bijzonder in deze zondag op gewezen worden, dat is, dat men niet lichtvaardig zweren mag, hetzij met gebruik van Gods Naam of zonder het gebruik daarvan. Als we een eed hebben gezworen, moeten we die eed ook houden. We mogen de eed niet breken. Dit moeten we wel bedenken bij het zweren van de eed. Dat moet ons allemaal weerhouden van het lichtvaardig zweren. Er kunnen immers ook gevallen zijn, waarbij men de eed verbreken moet vanwege het ongeoorloofde van de zaak waartoe men zich verbonden heeft. Dit was het geval bij Herodus, want zijn lichtvaardig zweren kostte Johannes het hoofd. Deze eed had Herodus mogen en moeten verbreken. Maar daaruit zien we ook hoe verschrikkelijk het is om zomaar lichtvaardig te zweren. Jozua heeft ook lichtvaardig gezworen, als hij een verbond maakte met de Gibeonieten. Maar deze eed mocht niet verbroken worden. Van de rechtvaardige wordt gezegd: Heeft hij gezworen tot zijn schade, evenwel verandert hij niet."

Maar het lichtvaardig zweren is dan toch in geen geval geoorloofd. Deze zondag zegt ons in welke gevallen het eedzweren wél geoorloofd is. De vraag wordt gedaan: „Mag men ook godzaliglijk bij de Naam Gods een eed zweren ? " En het antwoord zegt ons: „Ja, als het de Overheid van haar onderdanen, of anderszins ook de nood vordert, om trouw en waarheid daardoor te bevestigen, en dat tot Gods eer en des naasten zaligheid." De gevallen worden dus hier genoemd, waarbij het geoorloofd is om bij de Naam des Heeren een eed te zweren. Als de Overheid het van haar onderdanen, of anderszins ook de nood het vordert, dan mag men de eed afleggen. Trouw en waarheid worden daardoor bevestigd. Bij het aanvaarden van een gewii; htvol ambt is het nodig dat men de eed aflegt. Dit is de belovende eed. Men belooft met die eed, dat men zijn ambt in getrouwheid zal vervullen.

Maar ook kan de nood het vorderen dat men een eed aflegt. Dat is dus in een rechtzaak. In zulk een eedzweren wordt God als Getuige ingeroepen en als de allerhoogste Rechter erkend. Hij is een Getuige, Die harten en nieren beproeft en onze gedachten zelfs van verre kent. Maar zo geschiedt dan ook dat afleggen van de eed tot Zijn eer, zoals ons ook dit antwoord zegt. En daaraan is ook des naasten zaligheid verbonden. Met des naasten zaligheid wordt hier het welzijn van de naasten bedoeld, ook in dit tijdelijk leven.

We worden ertoe geroepen, om waar dit maar immer mogelijk is, dit welzijn van onze naasten te bevorderen. Dus we hebben ons hierin ook aan de Overheid als Gods dienaresse te onderwerpen. De overheid moet dit eedzweren van haar onderdanen eisen, wanneer dit nodig is. Als de Overheid dit niet doet, maakt ze zich ook aan een gruwelijke Godsmiskenning schuldig. Een Overheid die wel de eed eist, erkent daarmede haar macht van God te hebben en dat, hoe hoog ze ook is geplaatst, zelf ook door de zonde geneigd is om een onrechtvaardig vonnis te vellen.

Zo is dus dit eedzweren geoorloofd. De Wederdopers dwalen, als zij alle eedzweren ongeoorloofd achten. De Heere Zelf zweert menigmaal in Zijn Woord. We hopen daar nog wel op terug te komen. Ook zwoer de engel bij Hem Die eeuwig leeft. En hier in het antwoord wordt ook gezegd, dat het eedzweren in de genoemde gevallen in Gods Woord gegrond is en daarom ook van de heiligen in het Oude en Nieuwe Testament recht gebruikt geweest. De voorbeelden daarvan zijn zomaar voor het grijpen. We behoeven al die voorbeelden niet te noemen. In die voorbeelden van de Bijbelheiligen zien we ook, dat er verschillende vormen zijn van eedzweren. Zo heeft Abraham tot de koning van Sodom gezegd: „Ik heb mijn hand opgeheven tot de Heere, de allerhoogste God, Die hemel en aarde bezit." Als zijn knecht een vrouw moest zoeken voor Izaak, moest hij zijn hand leggen onder zijn heup. In ons land is het de gewoonte om de vingers omhoog te steken, terwijl men in andere landen ook wel de Bijbel kust. De eedformule bestaat dan bij ons in het gebruik van de bekende woorden: „Zo waarlijk helpe mij God almachtig.”

Neen, dit mag de Overheid niet laten vervangen door alleen maar een belofte te doen afleggen, om zo de Godloochenaar tegemoet te komen. Ook dit gaat in tegen de eis van het derde gebod van Gods heilige wet. We behoeven er eigenlijk niet 'langer meer over te spreken of het zweren van de eed zoals in de genoemde gevallen geoorloofd is. In Deut. 6:13 lezen we duidelijk, dat de Heere gezegd heeft: Gij zult de Heere, uwe God, vrezen en Hem dienen, en gij zult bij Zijnen Naam zweren.”

Wordt vervolgd.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 maart 1971

De Wachter Sions | 4 Pagina's

III HET GODZALIG EEDZWEREN

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 maart 1971

De Wachter Sions | 4 Pagina's