Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VISSEN DE KERKEN MET EEN HENGEL EN DE EO MET EEN SLEEPNET?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VISSEN DE KERKEN MET EEN HENGEL EN DE EO MET EEN SLEEPNET?

33 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het is vandaag precies 30 jaar geleden dat de Evangelische Omroep met zijn eerste radio-uitzending begon en misschien is om dat te vieren vandaag deze conferentie wel bij elkaar geroepen.

Natuurlijk spreek ik vandaag in mijn verantwoordelijkheid als directeur van de EO, maar ik neem de vrijheid om ook als modaal lid van de Christelijke Gereformeerde Kerk van Bussum af en toe een opmerking te plaatsen.

Ik wil het vandaag hebben over de volgende 5 punten:

1. De cultuur waarin wij leven met elkaar.

2. De kansen en de mogelijkheden die de cultuur dan geeft.

3. De gevaren van die cultuur.

4. De communicatie in die cultuur.

5. De uitdaging voor de gereformeerde theologie in deze moderne cultuur.

Ruim 30 jaar geleden was er een aantal oprichters van de EO - uit evangelische en uit reformatorische kring - die zeiden: er moet een evangelische omroep komen. Zij zijn naar de NCRV gegaan en hebben gezegd: we hebben veel kritiek, maar wij willen graag één uur per week op - toen nog - Hilversum 3 een gospelmuziekprogramma maken. Dat zeiden relatief oude dominees en voorgangers, die het woord gospelmuziek nauwelijks uit de mond kregen. Als de NCRV dat had toegestaan dan was de EO er misschien wel nooit geweest. Maar de NCRV antwoordde op dat, achteraf toch wel heel mager verzoek in 1968: nee, u krijgt niet één uur per week op Hilversum 3. En dáár ligt de eigenlijke oorsprong van de Evangelische Omroep.

En die oude broeders - uit de evangelische en reformatorische kringen - schreven vervolgens een statuut. In artikel 1 stond: het is het doel van deze omroep de verkondiging van het evangelie via radio en televisie te helpen bevorderen..

Dus vanaf het begin heeft de EO in haar geschiedenis een heel missionaire spits gehad. Het ging om de missie. En dat is nooit in die tijd een probleem geweest met de kerken, omdat de kerken toen al, of toen nog, begrepen dat kerk-zijn en verkondiging via de kerkelijke kanalen iets heel anders is dan verkondiging via radio en tv. Dat artikel 1 van de Statuten heeft ons in de afgelopen 30 jaar door de geschiedenis heen geholpen. Het is uiteengelegd in vijf kernpunten van ons belijden. Hoewel, wij belijden niet, want wij hebben als EO geen belijdenis. Die vijf punten zijn:

1. De mens is in zonde gevallen en geboren.

2. Een mens heeft wedergeboorte en bekering nodig, anders zal hij het Koninkrijk van God niet zien.

3. In de weg van wedergeboorte en bekering is Jezus Christus de enige weg.

4. De bijbel is het betrouwbare Woord van God.

5. Wij allen hebben de roeping om het evangelie te verkondigen.

Dat zijn de vijf kernpunten van het beleid van de Evangelische Omroep.

Wij doen dat op vijf podia, zoals dat dan heet. In het engeis: vijf outlet-mogelijkheden. Die podia zijn vanouds natuurlijk radio en televisie, daar is in de loop van de jaren bijgekomen het podium, de beweging, de samenkomsten dus, zo’n 300 per jaar, in de vierde plaats de bladen die een enorme vlucht hebben genomen, en in de vijfde plaats, waar wij nu heel intensief mee bezig zijn, het internet, het medium van de toekomst. Het allergrootste medium van de toekomst dat onze hele samenleving gaat veranderen.

Dus vijf verschwende outlet-mogelijkheden, vijf verschillende podia om artikel 1 van de Statuten gestalte te geven in de samenleving van vandaag. En die verschillende podia zetten wij heel verschillend in. Een deel van de kritiek op ons beleid heeft daarmee te maken. Wij zijn steeds meer tot de ontdekking gekomen - dat is ook wijsheid die je langzamerhand verwerft, die je ook in het begin niet hebt - dat je dus die vijf verschillende outlet-mogelijkheden ook heel verschillend moet inzetten.

Voor radio, en met name radio 5, hebben wij gedefinieerd, dat dat een zender is die alleen maar beluisterd wordt door de achterban. Zorg dan ook dat de achterban, in dit geval met name reformatorisch Nederland, daar dan ook iets hoort van haar of zijn gading, zoals de dominees, natuurlijk op zaterdagavond in “Laat ons de rustdag wijden” en voorgangers en dominees op de zondagochtend, “Groot Nieuws”, met 160.000 luisteraars het best beluisterde programma van heel radio 5, van alle omroepen. Dus de radio inzetten om de eigen achterban te geven wat men graag wil, maar ook te motiveren, te mobiliseren, te enthousiasmeren, te informeren met een hele keur aan programma’s.

De wereld luistert nauwelijks naar radio 5, daar komt de wereld niet, maar de wereld, de mensen om ons heen, de samenleving, u en ik, zitten wel iedere dag, althans veel van ons, en in ieder geval veel mensen buiten dit kerkgebouw, zeven dagen in de week naar de televisie te kijken. En dat betekent voor je beleid natuurlijk ontzettend veel. Op het moment dat je weet dat de samenleving naar jou zit te kijken, althans een deel van die samenleving, en je wilt artikel 1 van de Statuten serieus nemen: de verkondiging van het evangelie via radio en televisie, dan betekent dat voor je programmering op radio en televisie natuurlijk ontzettend veel. Waarbij de laatste jaren, via de weg van het voortschrijdend inzicht, de marktpleingedachte dominant geworden is in ons denken.

Het marktplein. Zorg dat op het plein, waar de moderne mens nog loopt, jij ook present bent. Dat marktplein is niet het kerkplein, dat steken ze alleen maar snel over. Zorg dat je op het marktplein waar de samenleving komt present bent. Jij, christelijk geloof, ik zeg niet kerk, ik zeg niet omroepvereniging, ik zeg jij, christelijk geloof, moet op het marktplein aanwezig zijn. Dat is een dominante imperatief geworden voor het beleid van de afgelopen jaren. Dat je zegt: als je het eigene van het medium televisie wilt gebruiken, als je weet wie er bij de televisie langskomen, als je kijkt naar de samenstelling van het televisiekijkpubliek, dan moet je zorgen in strategie dat je op het marktplein Staat, want daar komt de (post)moderne mens langs. Het is dus niet zo de prikkelende vraag van deze ochtend of wij veel met een schepnet vissen en de kerken maar met een hengeltje, want dan was mijn toespraak kort geweest. Het antwoord op de vraag waarmee u vandaag gelokt bent is: nee! Wij vissen net zo moeilijk en met net zo weinig visnetten, en misschien ook wel met de haakjes die de kerk heeft. Alleen is onze vijver groter. Dat is het punt. Onze vijver is groter doordat je zit op het publieke forum. Doordat je zit daar waar de hele samenleving langskomt. Doordat je heel bewust programmai maakt. Of die geslaagd zijn, laat ik in het midden, kritiek intern is wat dat betreft heel fors, we bevragen elkaar continu op datgene waar we mee bezig zijn. Maar het gaat er om dat het Evangelie present is daar waar de geseculariseerde mens present is en dat is dus op dat marktplein. En dat betekent dat je programmai maakt die de post-moderne mens op de een of andere manier raken of aanspreken, hetzij omdat hij zelf in een crisissituatie zit, hetzij omdat hij zit met de zingevingsvraag. Geraakt worden, dat is niet zozeer een Verdienste van onze kant in die zin dat wij zeggen: kijk eens wat wij allemaal presteren en hoe zit het met de kerk? Het heeft simpelweg te maken met het feit dat wij nu eenmaal als organisatie de moderne middelen gekregen hebben waar de moderne mens door wordt aangesproken. Want de moderne mens is een coach potato geworden, dat is iemand die’s avonds om 7 of 8 uur onderuit gaat hangen met het apparaatje in zijn vingers en die dan gaat kanaalzwemmen of zappen. Twee uur en drie kwartier, bijna drie uur kijkt een gemidddelde Nederlander iedere avond, zeven dagen in de week, naar de televisie. Dat geldt voor u net zo, want uit het onderzoek dat wij doen blijkt dat het kijkgedrag ook van Christelijke Gereformeerden of van de achterban nauwelijks afwijkt van dat van de gemiddelde Nederlander. Dus u bent ook een coach potato.

Maar, hoe siecht dat allemaal ook is, en dat is siecht, want het aanbod op de Nederlandse televisie is steeds slechter aan het worden, met name bij de commerciële omroepen, er ligt wel een kans voor de verkondiging van het Evangelie. Het betekent dat op een verkondigend programma van de EO vaak tientallen tot honderden mensen per programma reageren.

Dat is dus niet omdat wij een beter haakje hebben. Maar we hebben het medium en als wij een programma uitzenden, dan kijken twee-, drie-, vier- of misschien wel vijfhonderdduizend mensen naar je waarvan een groot deel’s zondags niet in de kerk zit. Dus daar zit het punt. Het punt zit dus niet in het feit dat wij zo’n groot visnet hebben. Het punt is het feit dat wij in de vijver zitten met ons haakje, ons dobbertje, en dat is het meest moderne haakje dat er is.

Wat gebeurt er met zo’n programma? Daar komen de vragen van de geseculariseerde Nederlander zoals: wat moet ik met mijn leven? Waar is God? U zegt dat nu wel maar ik heb gebeden en ik heb van Hern niets ervaren. Waar kan ik die God waarover u vertelt, vinden?

Per jaar zijn er 28.000 mensen met wie wij in gesprek raken. Via de telefoon, via brieven, via e-mail, via internet, en op onze activiteiten in het land. Het betekent dus dat de EO los van haar programmai met enige tienduizenden mensen in contact komt. De EO verwijst de mensen vervolgens naar plaatselijke gemeenten in Nederland. Want de EO is geen kerk, wil dat niet zijn en zal dat ook nooit worden.

Ook op de omstreden Jongerendag van vorig jaar was het wel zo dat daar 1400 jongeren naar de nazorgtent kwamen - en je moet heel wat stappen ondernemen in de Arena in Amsterdam om in een nazorgtent te komen. Nooit zal de EO suggereren dat er 1400 jongeren bekeerd werden, we kennen de arglistigheid van het hart en weten ook iets van de emotie van het moment. Maar het zal in Nederland niet veel gebeuren dat 1400, voor een deel onkerkelijke jongeren, op eigen initiatief een gesprek aanvragen met iemand, om over God te praten en alle vragen die er in het hart van zo’n jongere op kunnen komen. Met een ieder individueel wordt een gesprek gevoerd, wordt er gebeden en aan een ieder wordt materiaal aangeboden. De brieven die we in de loop van het jaar krijgen van mensen voor wie de Jongerendag een beslissende wending in hun leven betekende, zijn ontroerend. Dat een Jongerendag ook invloed heeft op kerkelijke jongeren, en dat dit gegeven een aantal gemeenten zorgen baart, weten we ook. We zijn er met de kerken over in gesprek, althans met predikanten uit verschilfende kerken, want de EO kan moeilijk met synodes gaan spreken. Maar herkennen doen we deze zorg terdege.

Dit is zo ongeveer in een notendop het beleid van de EO als antwoord op de vraag die mij gesteld is: Vissen de kerken met een haakje en de EO met een sleepnet? Nee, we vissen allebei met een haakje en we vinden het allebei even moeilijk en we worstelen allemaal met die vraag. Alleen de mogelijkheden die ons gegeven zijn als organisatie zijn beter, omdat we op het marktplein opereren, waar de hele samenleving langskomt. Omdat de EO-programma’s voor een deel door niet-christelijke mensen worden bekeken, geeft ons dat als organisatie, als omroepvereniging ontzettende mogelijkheden. Maar dat willen we altijd doen in relatie met u, in relatie met de kerken. We zeggen wel eens: de EO is ten dienste van de kerken het eerste contact met de samenleving omdat wij op dat medium opereren, en wij willen graag datgene wat wij in dat eerste contact bereiken, doorsluizen naar de mensen achter ons, de kerken en de gemeenten.

Tot zover iets over de missie van de EO. En voor die missie hebben we een enorme achterban nodig en die hebben we. En daar zijn we ontzettend dankbaar voor. Het feit dat wij de grootste omroepvereniging van Nederland zijn is een geweidige zegen. Want dat betekent: a. dat onze positie in Den Haag, want het is continu vechten, nog steeds sterk is en b. dat onze positie in Hilversum nog steeds een sterke is. Sommigen wilden dat de verkondigende programmai van de EO naar de randen van de nacht gingen. U heeft waarschijnlijk de discussie gevolgd, het is niet gelukt. Mede door het feit dat we een gelijkwaardige positie hebben met de andere omroepen. De grootte van de EO is niet iets van gorilla-gedrag, van borstklopperij, maar een instrument dat je nodig hebt omdat een deei van deze samenleving je eigenlijk niet ziet zitten als organisatie. Maar juist omdat zoveel christenen zich bij ons aansluiten, geeft dat veel mogelijkheden in Den Haag en in Hilversum. Als we een klein clubje waren geworden zou die mogelijkheid er niet zijn, want men zou dan denigrerend en wat raillerend, een beetje lacherig, met ons zijn omgegaan. Maar dat kan nog niet en hopelijk kan dat nog vele jaren niet. Dus de grootte van de EO is een instrument om de dingen in Den Haag en Hilversum te bereiken.

Ik ga naar mijn tweede punt, namelijk de postmoderne cultuur. U en ik zijn een beetje postmodem geworden. Dat weet u niet, maar dat bent u wel. Niet dat u postmodern denkt. Maar wij ademen met elkaar een postmodern klimaat in. Het zit in de lucht.

Postmodern, even twee trefwoorden: de grote verhalen zijn voorbij en de -ismen zijn ingestort, postmodern is een woord dat eigenlijk al vlak na de Tweede Wereldoorlog werd gebruikt maar pas na de val van de Muur hebben we het er echt over. Het liberalisme in een vage vorm lijkt dan te winnen, het socialisme, het marxisme, en al die ismen inclusiet het Christendom zijn weg. Want postmodern betekent dat sluitende levensbeschouwelijke Systemen het niet meer doen terwijl mensen het ook niet meer hoeven. U en ik, we zijn nog gewend te denken in zuilen. De zuilen zijn weg, maar u denkt er nog wel in. U en ik zijn nog geneigd te denken in bolwerken. U bent geneigd te denken in de antithese. Wij tegen zij. Zij tegen ons. De generaties onder ons, zowel in de kerk als ook in de samenleving, zijn niet meer geneigd te denken in de wij-zij-antithese. De antithese bestand tot het einde van de jaren 70 nog. Bolwerkideeën, het beschieten van elkaar vanuit de bolwerken, ik ben nog net in die jaren opgevoed, ik heb dat nog net meegemaakt, maar onze kinderen niet. Ik las onlangs nog dat interview met Leen van Dijke in Vrij Nederland, ook zo’n postmodern gebeuren. Even tussen haakjes: dat een blad als Vrij Nederland nu een buitengewoon positief artikel over Leen van Dijke van de RPF schrijft, is puur postmodern, dat zou een aantal jaren geleden nooit gebeurd zijn. Dan zou hij te kijk gezet zijn. Want hij was van hen en Vrij Nederland is van hen en nu schrijft Vrij Nederland een verhaal over Leen van Dijke. Er komt geen kwaad woord in voor. En Vrij Nederland schrijft over die fantastische kerk in Opheusden van 2600 zitplaatsen die onlangs geopend is van de Gereformeerde Gemeente in Nederland, van dominee Roos. Vrij Nederland, vroeger links, nu niet meer links, want we zijn allemaal niet meer wat we waren. Vrij Nederland schrijft nu in een kolom met verbazing en verbijstering: een kerk van 2600 zitplaatsen zit iedere zondag twee keer mudvol, heeft de plaatselijke gemeente verbouwd, kostte 6 miljoen gulden verbouwing, maar dat was binnen drie dagen binnen, en het groeit maar en het groeit maar. Vroeger raillerend, denigrerend, tegenwoordig met verbazing. Wat is dat? En wij vragen ons natuurlijk ook af hoe het komt dat de Gereformeerde Gemeenten in Nederland de mensen en hun jeugd zo ontzettend weten te trekken. Die vraag parkeer ik maar even, want dat is een andere vraag. Maar wel een die je aan het denken moet zetten. Hoe is het mogelijk: 2600 zitplaatsen twee keer per zondag twee maal twee uur in de kerk, dat is vier uur, 2600, en mudvol. En ongelooflijk veel jeugd.

Het feit dat Vrij Nederland positief over Van Dijke schrijft, is postmodern tot en met. Hetzelfde ervaren wij natuurlijk zelf ook. Vroeger werd er denigrerend en in een bepaald toontje over de EO geschreven, dat is praktisch helemaal verdwenen.

Wij zijn postmodern. Of zoals ds. Van der Veer zei toen hij uit Zwolle naar het grote Hilversum en Den Haag kwam: wat valt de wereld mij mee. Want ze doen allemaal aardig en ze hebben respect voor je. Het is helemaal niet zo dat wanneer je eenmaal vanuit Zwolle de Veluwe over bent en in het Westen bent aangekomen, je dan een brok vijandschap in de samenleving tegenkomt.

We zijn postmodern geworden. We plaatsen onszelf niet meer in bolwerken en je moet iets beleven. Het moet ook allemaal snel gebeuren, iets wat ik nu wil moet morgen gebeuren, zegt de samenleving. Ook bij de jongeren, kick-ervaringen moeten direct gebeuren. Maar ook in de kerk, en dan komen we bij een van de Problemen waar we het vandaag over gaan hebben, want geloof, zeggen de jongeren, is voor mij alleen nog maar relevant als ik er iets van merk en als het werkt.

Want dat is de dominante cultuur buiten de kerk. En die dominante cultuur van buiten de kerk zit ook in de kerk. Het zit in onze hoofden en als het niet in uw hoofden zit, zit het in de hoofden van onze kinderen, van mijn kinderen, van uw kinderen of uw kleinkinderen. Dat dominante denken van een cultuur heeft altijd de kerk be?nvloed. Vroeger, in de moderne tijd - en die is begonnen met de Verlichting - begon men in Systemen te denken. Toen begon de kerk ook in Systemen te denken. De kerk volgt wat dat betreft altijd de dominante trends in de cultuur. Toen de samenleving daarmee stopte toen is de kerk daar ook mee gestopt. En niet omdat in Apeldoom of in Leiden iemand zegt: nu moeten wij maar eens stoppen. Nee, dat gebeurt zo onder de oppervlakte. Als de trend in de samenleving zegt, gij zult beleven, de benidormisering van de samenleving, genieten, snel genieten, met z’n allen, dan heeft dat invloed op het theologische denken in de gemeente.

We leven in een belevingssamenleving en dat houdt een enorm gevaar in. Want als God niet direct werkt, en als ik niets van God merk, dan stop ik ermee. Want de cultuur zegt dat ik zo met God moet omgaan. Vrij Nederland, alweer, schreef een kerstnummer over de gelovigen in Woerden. Over mensen die in de kerk zijn gebleven en vertrokken zijn, over een predikant uit de Gereformeerde Bond, die het tegenwoordig heel anders zegt dan hij het vroeger zei en die zich verbaast over de stelligheid waarmee hij vroeger gesproken heeft en over de kapster. Die kapster is in de Gereformeerde Bond opgevoed. Het meisje wilde graag kapster worden. En ze bad tot God, maar ze werd de volgende dag geen kapster. Toch had ze geleerd dat, als je het God vraagt, God de gebeden verhoort: Al wat u ontbreekt, schenk Ik zo gij ‘t smeekt. Ik wil kapster worden, zei ze, maar God schonk het niet. Bid en u zal gegeven worden. Ik wil kapster worden, maar het werd haar niet gegeven. En ze dacht: nu ja, God doet het misschien niet in één week, maar misschien wel in twee weken. Maar ze werd geen kapster. Merk ik wat van Hem, werkt het? En dus zei dat meisje uit Woerden bijna haar geloof vaarwel. Want God werkt niet, en ik merk niets van God. Tot op een dag, hoe is het mogelijk, ze wel kapster werd. En wat riep ze uit in Vrij Nederland: God bestaat, want ik ben kapster geworden. Voelt u hem? De effectiviteit, althans de wijze waarop wij daar invulling aan geven van Gods handelen in mijn leven, bepaalt of ik nog wel wat met God heb of niet. En dat zie ik ook onder onze jeugd. Dat kun je ze niet kwalijk nemen want de postmoderne cultuur leert ze dat ze zo moeten geloven. Als het even niet gaat met God, dan gaat het dus ook niet meer.

De gereformeerde theologie kan daar zo ontzettend mooi op inspringen. Dit is een van de zeer zwakke punten van het postmoderne geloof in de kerken en in de evangelische beweging. Onthoud de kapster uit Woerden! Op het moment dat je geen kapster wordt, bestaat God niet, op het moment dat je wel kapster wordt, nu dan kan ik God danken want Hij heeft gezorgd dat ik kapster ben geworden. Het is een cultuur waarin wij leven met transcendentieverlies, relevantieverlies en referentieverlies. Transcendentieverlies: is er nog wat? Nee, zegt Hubbel, want onze jongeren lezen ook de krant. Hoe verder Hubbel komt, hoe oneindiger het heelal is. Transcendentieverlies, relevantieverlies: als ik dan geloof, heeft dat dan nog wat te maken met mijn dagelijks handelen?

Ik werd onlangs uitgenodigd door een studentengroep, waar ik hen moest uitleggen wat eigenlijk het nut is van het christelijk geloof. Het eigenlijke nut van het christelijke geloof buiten de verzoening. Die wilden ze dan nog wel even als pro memoriepost meenemen. Maar wat heeft het eigenlijk nog voor zin dat je iedere dag gelooft? Gaat het dan beter met je? Worden je gebeden verhoord, word je minder ziek, word je sneller genezen? Egovragen: word je minder ziek als je gelooft, word je sneller beter als je gelooft? Als je bidt, wordt het je dan eerder gegeven dan wanneer je niet bidt? Dat zijn van die egovragen, omdat het christelijk geloof moet werken. En als het niet werkt, dan is het niet relevant. En als het niet relevant is, dan doe ik er niets aan, want dan heeft het leven met God weinig nut. Nut, wat heb ik er aan in een tijd waarin we met z’n allen constateren dat het soms lijkt alsof we te maken hebben met de afwezigheid van God? Graafland is daarmee in onze kringen begonnen. Veel eerder waren er andere theologen: Buber, Berkhof, in de Hervormde Kerk. Gereformeerden op zoek naar God, is sinds die tijd een thema geworden. De grote woorden voorbij. Voorbij de vanzelfsprekendheden. Scherven van vanzelfsprekendheden. Dat is postmodern.

Er is onlangs een congres geweest in Kampen, georganiseerd door het Confessioneel Gereformeerd Beraad en de (Synodaal) Gereformeerde Universiteit Kampen (Oudestraat), over God als de niet vatbare, de onbegrijpelijke, het feit dat we Hem niet in onze hand hebben. En de vraag is: is dat nu niet net de God van de bijbel? Hebben wij niet in Systemen geleefd? Hebben we onszelf niet voor de gek gehouden omdat we dachten dat het christelijk geloof zo moest zijn? Waarin christelijk geloof een antwoord gaf op alle vragen? Diep in ons hart voelden we wel dat dat niet zo werkte, maar omdat we getuigend in de samenleving wilden staan, riepen wij: God is het antwoord op alle vragen. En als je christen bent dan krijg je antwoord op je vragen. Terwijl we nu, weer onder invloed van het postmoderne denken, zover zijn gekomen in de kerken, en ik lees dat met name in bladen die daarin voorop lopen in onze gezindte: (Wapenveld, Kontekstueel en Soteria, daar vindt het debat plaats) dat je met elkaar moet zeggen: hebben we elkaar niet jarenlang voor de gek gehouden? Hebben we niet stoer gedaan naar elkaar, terwijl we diep in ons hart voelden dat dat geloof niet op al mijn vragen een antwoord gaf? Maar niemand durfde naar elkaar toe te erkennen dat het niet zo was. Voorzitter Koole zei: Vroeger gaven we antwoord op de vragen en op een gegeven moment voldoen de antwoorden niet meer en worden de vragen weer gesteld.

Als ik de kerkelijke pers goed lees, kom ik tot een clustering van een vijftal domeinen:

1. God en de geschiedenis. Hoe heeft God in de geschiedenis gehandeld en heeft Hij wel gehandeld? Of hebben wij de geschiedenis ge’interpreteerd alsof God handelde? En waar is God nu in de geschiedenis werkzaam?

2. God en het lijden. Opnieuw en steeds meer. Auschwitz. Ik zag premier Barak bij de excuses van de paus in Jad Yashem, tijdens die prachtige plechtigheid daar; Barak sprak een aantal woorden en hij eindigde met het woord: en de hemel zweeg. En de hemel zweeg … De hemel zweeg in Auschwitz. Maar het thema ligt natuurlijk ook bij de voordeur van een groot aantal mensen. God is almachtig, goed en alwetend. En toch is er het kwaad in de wereld. In toenemende mate kunnen christenen met de vragen niet meer uit de voeten.

3. God en de goden. Natuurlijk worden we er veel meer mee geconfronteerd in onze samenleving. Vroeger waren het blinde heidenen waar we zendelingen en arisen naartoe stuurden. En nu lopen ze dwars door je eigen straat heen en komt het probleem wel dichterbij. Want die blijken af en toe ook best gelovig te zijn Maar niet in de God van de bijbel. En gaan al die aardige mensen verloren?

4. God en de eeuwigheid. Of, zoals die dominee tegen mij zei: Ik had een prachtig gesprek met een vrouw uit de wereld die wilde gaan geloven. Je voert niet één gesprek maar je voert vele gesprekken. En die vrouw was zover. Maar toen zei die vrouw, die de enige was in haar gezin en in haar familie: als ik ga geloven in het verzoenend bloed van Jezus Christus, iets dat mij raakt, haar dus, betekent dat dan dat ik ook moet geloven dat mijn vader en mijn moeder, die overleden zijn, en mijn tante, en misschien wel mijn kinderen, allemaal naar de hei gaan? Is het geloof in het verzoenend bloed van Jezus Christus niet los te verkrijgen? Of is het christelijk geloof een pakket waarin je alles moet geloven of niets? En die vrouw heeft besloten, voor zover dat in het vermogen van een mens ligt, om niet te gaan geloven, terwijl ze er was. Want ze kon het niet aan om tegelijkertijd te geloven dat dus, per consequentie, een deel van haar familie verloren was, of verloren zou gaan.

5. God en de wetenschap. Neem de genetica. Volgend jaar komen de resultaten van het human genoom onderzoek openbaar. Dat betekent dat wij allemaal in ons DNA volstrekt gedetermineerd zijn. Al ons DNA kan openbaar komen. Is dat verkiezing? Is dat determinatie? Ik ben gevoelig voor een aantal ziekten. Ik krijg een aantal ziekten absoluut niet, zegt mijn DNA-profiel. U krijgt heel andere ziekten, maar voor sommige ziekten hoeft u niet eens te bidden dat u ze niet krijgt, want het DNA zegt dat u ze niet krijgt en dan krijgt u ze ook niet, dat staat voor 100% vast. Hoe gaat het christelijk geloof met de verworvenheden van de wetenschap om? Of neem de kosmologie en astronomie, met hun gegevens over het nog steeds uitdijende heelal, of de aanwijzingen dat heel zachtjes, de echo’s van de oerknal nog op te vangen zijn?

Ik tip het maar even aan om die postmoderne cultuur in te vullen. Het is niet de samenleving buiten die alleen maar moeite heeft met het christelijk geloof, ook wij binnen de kerk zitten vol in dat postmoderne klimaat en die discussies worden ook binnen gevoerd. Dat moeten wij ons realiseren. Daar moeten wij open voor staan, daar moeten wij niet bang voor zijn, maar we moeten het elkaar durven zeggen. En als we elkaar dat durven zeggen, en niet meer stoer doen tegenover elkaar, zou dat wel eens kunnen betekenen dat een aantal van de problemen waarmee we binnen de Christelijke Gereformeerde Kerken bezig zijn en - dat zeg ik nu eens niet als EO-directeur, maar als modaal lid uit Bussum - dat een aantal van de problemen waarmee we in onze kerken bezig zijn, als het ware verdampen in het licht van de problemen die op ons af gaan komen de kornende jaren.

Wat heeft dat voor consequenties voor de verkondiging? We hebben er als EO voor gekozen om niet te communiceren dat het christelijk geloof een geloofssysteem is dat op iedere vraag een antwoord heeft. Dat beeld heeft namelijk wel lang rond de EO bestaan. In onze communicatie zeggen we, aansluitend op het postmoderne levensgevoel, wij willen jaloers makende christenen portretteren. Transparant, authentiek, dat zijn de woorden. Zodat mensen kijken naar die mensen in wat voor situatie dan ook, of het nu een gast is in ‘Het elfde uur’, of een zendeling ver weg of een opbouwwerker in Amsterdam of een gewoon gezin dat worstelt met de ziekte van een zoon, en dat de mensen de vraag gaan stellen: wat hebben die mensen nu, dat ik niet heb, wat is de bron van waaruit ze leven, hoe zit het met het christelijk geloof als het blijkbaar mensen zo kan inspireren? Het zijn daarbij niet alleen maar de extreme voorbeelden, we proberen het juist naar de normale leefwereld te krijgen, en daarin moet dus iets van dat getuigenis van het christelijk geloof doorstralen. Want we kunnen wel, zoals we dat vroeger deden, een dominee voor de camera zetten, en die dominee verkondigt dan in vijf minuten het Evangelie, maar dan is door het gebruik van de afstandsbediening het publiek weg. Ook een probleem voor de kerken trouwens, maar daar ga ik het niet over hebben. Dus laat nu zien hoe relevant het christelijk geloof is voor mensen die op een eenvoudige manier, in wat voor levensverbanden dan ook, hiermee omgaan, zodat daar de vraag bij de kijker als het ware wordt losgepeld: wat heeft zo iemand nu? Waarom doet hij dat? Wat drijft hem? Wat zit daarin? Wat is dat geloof, als dat blijkbaar zo relevant is in het leven van mensen of kan zijn?

Een paar weken geleden had ik Toos Heemskerk in de uitzending. Zij werkt voor Het Scharlaken Koord, de organisatie van Tot Heil des Volks in Amsterdam, onder prostituees. Een jonge vrouw van 35 jaar. Zij waarschuwt erg tegen het fenomeen dat u de laatste weken in de krant heeft kunnen lezen: de loverboys, jonge jongens van 15, 16, 17 jaar, die jonge meisjes verleiden, ze eerst een jaartje overladen met geschenken, met scooters, met parfums en cd’s en uitgaan en ze zo de prostitutie in proberen te krijgen. Mevrouw Heemskerk vertelde op een onopgesmukte manier wat voor beleid ze rond die loverboys bezig is op te zetten, hoe ze vooriichting geeft op scholen, hoe ze met pannetjes soep over de Wallen trekt om met die buitenlandse vrouwen maar een gesprek aan te knopen, om te zorgen dat het die vrouwen aan niets ontbreekt, om als het kan iets van het Evangelie te verteilen, dat ze dat doet vanuit haar ongelofelijke bewogenheid met mensen vanuit het Evangelie, vanuit het kennen van Christus. Nu, een authentiek, transparant verhaal. Ik had een hoogleraar chirurgie in diezelfde uitzending, een aardige vent maar geen christen, en die zegt na die uitzending tegen mevrouw Heemskerk: ik ben diep en diep onder de indruk van uw verhaal. Want wij doen wel goede dingen, maar uiteindelijk gaat het om wat u doet. Het verlorene zoeken. Nota bene, niet kerkelijk.

Ik ga naar punt 4. Ik heb al een beetje op de gevaren gewezen van die postmoderne cultuur. Dat je de therapeutisering van het geloof krijgt. Dat is met name de invloed van de evangelische beweging. Ik zeg dat met alle liefde die ik heb gekregen zo langzamerhand voor die evangelische beweging, nu ik die beter ken. God die al je problemen oplost. God die mij geestelijke groei geeft en die zin in mijn leven geeft en die mij een hele serie dingen geeft, waarvan het grote gevaar is dat er een soort verpsychologisering van het geloof optreedt. De jongeren zeggen: Jezus is mijn Vriend, ik kan aan Hem alles kwijt, ik kan op Hem leunen, ik kan op Hem steunen, Hij is er altijd voor mij. U kent dat wel en zegt dr. G.C. den Hertog dan in een goed artikel dat hij heeft geschreven, en als die jongere die zegt: Hij is er altijd, ik kan op Hem leunen en steunen, Hij is mijn vriend, als die jongere dan op zijn 30e of 40e jaar zijn eerste dreun krijgt in het leven? Wat is dan nog de waarde van zo’n geloof? Van zo’n getherapeutiseerd, verpsychologiseerd geloof? Dr. Den Hertog noemt dat een ‘cup a soup-geloof: God, vier uur, kwartje erin, onmiddellijke behoeftebevrediging. Ik ben bang dat dat denken ook onze kerken bereikt heeft en ook de andere kerken. En dat de woestijnervaring niet meer een rol in het geloofsleven kan krijgen. Wij alien weten, hoop ik, van woestijnervaring in ons leven. Geloven in God is niet succesvol leven, wat Schuller predikt. Geloven in God is niet dat al je gebeden verhoord worden, wat af en toe een suggestie is van een aantal predikers. Geloven in God is veel onbeantwoorde vragen en onverhoorde gebeden hebben. Geloven in God is dat je af en toe zegt: ik begrijp niets van Hem. Dat mag weer. Het gekke is, dat datgene wat vroeger in de zeer bevindelijke kringen gezegd werd - de hemel is van koper, ik begrijp niets van Hem, van Zijn leiding met mijn leven, ik kom niet door Hem heen, het lijkt wel of Hij weg is uit mijn leven - dat dat op een andere manier weer moet terugkomen. Want de christenen kennen de woestijnervaring, kennen de onbegrijpelijkheid van God, begrijpen Zijn wegen vaak niet. Ik hoef alleen maar de Psalmen te eiteren die wij zo graag en terecht zingen, omdat daar een leven van het geloof in doorklinkt, wat niet alleen bijbels is maar ook landt in de werkelijkheidsbeleving van vandaag. Omdat datgene wat de mensen 500 jaar voor Christus ervaren hebben, ook is wat wij ervaren.

Het laatste gevaar dat ik wil noemen is de Marcionisering van het christelijk geloof. Marcion was een ketter uit de vroege kerkgeschiedenis die onderscheid maakte tussen de wrede Schepper God van het Oude Testament en de echte God van (een deel van) het Nieuwe Testament. In toenemende mate kunnen christenen niet meer overweg met de ruwe dingen die God deed, of die in opdracht van God gedaan werden, of die aan God werden toegeschreven in het Oude Testament. “God gaat ruw met zijn schepping om”, zei prof. Van Ruler ooit en dat is zowel in onze dagen als in het Oude Testament goed zichtbaar. Waar er een eenzijdige nadruk valt op een bepaald Godsbeeld, dat aan het Nieuwe Testament wordt toegeschreven, als de zoete, lieve God en waar de verzoening ook niet zo’n grote rol meer speelt (immers een God die bloed wilde zien, doet te veel denken aan de God van het Oude Testament), daar komt het Oude Testament, met alle gevolgen van dien, in de knel.

5. Uitdagingen voor de gereformeerde theologie, en dat zeg ik nu even als Christelijke Gereformeerde kerkganger. De gereformeerde theologie heeft antwoorden op veel van de dingen die ik vanmorgen bij u heb neergelegd. Omdat de gereformeerde theologie wel de theologie is van de diepte, van de God van het Oude Testament. Omdat de gereformeerde theologie weet heeft van het lijden. Omdat de gereformeerde theologie weet heeft van de woestijnervaring. Omdat in de gereformeerde theologie heiliging niet betekent dat ik een soort super-christen word. Dat is heiliging niet, maar heiliging is dat ik steeds minder word voor het aangezicht van God. Omdat in de gereformeerde theologie de diep bijbelse betekenis van het woord verzoening, een grote rol speelt. Omdat de gereformeerde theologie veel meer in huis heeft - en ik moet het even zwart-wit zeggen -dan er nu uitkomt. De gereformeerde theologie moet datgene wat ze heeft vruchtbaar maken voor deze postmoderne cultuur en dat zie ik, dat zeg ik met alle spijt, veel te weinig, met alle respect (en die is groot) overigens voor de Apeldoomse theologen. Waarom lezen zoveel orthodoxe christenen, ik ook, dr. A. van der Beek uit Leiden? Omdat dat de man is die ons blijkbaar aanspreekt, terwijl ik weet dat hij op een aantal punten niet orthodox is. Waarom spreekt Van der Beek op dit moment zoveel orthodoxe christenen aan? Omdat hij de gereformeerde theologie laat landen in de postmoderne cultuur en in de werkelijkheidsbeleving van die postmoderne mens. Waarom spreekt Alister Mc Grath uit Oxford zovele christenen in Nederland aan en verschijnt het ene na het andere boek van hem in vertaling? Omdat hij de theologie in rapport brengt met de huidige postmoderne cultuur. Waarom moet ik naar Amerikaanse theologen gaan kijken en luisteren als William Lane Craig uit Atlanta? Omdat zij het vermogen hebben om theologie te bedrijven die tegelijkertijd orthodox is en mensen van deze tijd aanspreekt. Wij hebben een schat. Mag ik daar iets van voorlezen? Ik doe een Alpha-cursus, in een groep die voor de helft uit Gereformeerde Bonders en Christelijke Gereformeerden en voor de helft uit evangelischen, en nog een paar niet-kerkelijken bestaat. Een groep van 45 jongeren. Dan worstelen we met alle vragen die we hebben besproken. En een paar keer heb ik dit met ze besproken. Met reformatorische jeugd dus en evangelische jeugd en jeugd die nauwelijks van iets weet: Vraag en antwoord 60 van de Heidelberger Catechismus: Hoe zijt gij rechtvaardig voor God? En ik probeer die woorden te laten landen in hun werkelijkheidsbeleving:

Alleen door een waar geloof in Jezus Christus; alzo dat, al is het dat mijn geweten mij aanklaagt, dat ik tegen al de geboden van God zwaar gezondigd heb en geen daarvan gehouden heb, en nog steeds tot alle boosheid geneigd ben, nochtans God, zonder enige Verdienste mijnerzijds, uit louter genade, mij de volkomen genoegdoening, gerechtigheid en heiligheid van Christus schenkt en toerekent, evenals had ik nooit zonde gehad noch gedaan, ja al had ik zelf de gehoorzaamheid volbracht, die Christus voor mij volbracht heeft, in zoverre ik zulk een weldaad met een gelovig hart aanneem. Dat is goud wat wij hebben. Daar zit zo ontzettend veel in. En als ik zo’n Zondag een beetje in mijn taal bespreek met Christelijke Gereformeerden, Gereformeerde Bonders, Vrij Evangelischen, Volle Evangelischen en niet-christenen, dan landt dat. En dan denk ik: waarom doen we dat niet? Waarom laten we de postmoderne cultuur de postmoderne cultuur en sluiten we onszelf te veel op in de schuttersputjes? Vechten over allerlei belangrijke en minder belangrijke dingen terwijl we nog de mogelijkheden hebben in een cultuur die helemaal niet zo positief is. Ik ben daar somber over. Maar ik zeg: laten we dan met elkaar datgene wat ons is overgeleverd vruchtbaar maken voor deze cultuur. Want daar, breeders en zusters, geloof ik in, omdat ik in Hem mag geloven.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juni 2000

Ambtelijk Contact | 20 Pagina's

VISSEN DE KERKEN MET EEN HENGEL EN DE EO MET EEN SLEEPNET?

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juni 2000

Ambtelijk Contact | 20 Pagina's