Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een vergeten kwestie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een vergeten kwestie

De „linie"

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

De „linie"

1 9 0 7 en „d e linie"

In het kader van de artikelenserie „Leven en werk van ds. G. H. Kersten'' verscheen in het nummer van 30 oktober 1970 van dit blad een uitstekend gedocumenteerde bijdrage over de vereniging van de Ledeboeriaanse en Kruisgemeenten in 1907. Tal van bijzonderheden, die ook voor deze tijd nog leerzaam kunnen zijn, passeren daarin de revue. Eén van de bezwaren, die de Ledeboerianen tegen de vereniging met de Kruisgemeenten opperden was, zoals in bedoeld artikel wordt gezegd, de kwestie van „de linie". In een voetnoot tekent de schrijver dan aan dat hem niet bekend is wat daarmede wordt bedoeld. Het is ondergetekende een genoegen daarover het volgende te kunnen mededelen.

Een belangrijk boekje

In mijn bezit is een boekje, dat tot titel draagt: „Ds. L. G. C. Ledeboer en zijne gemeenten". Het is uitgegeven door K. Ie Cointre te Middelburg in 1900 en geschreven door N. H. Beversluis, toen ouderling bij de Gereformeerde Gemeente in de Zeeuwse hoofdstad. Deze Bevesrsluis, die na 1907 de toen gestichte Gereformeerde Gemeenten jarenlang met genade en ere heeft gediend, was in 1900 nog een, als ik het zo mag zeggen, raszuivere Ledeboeriaan. Sedert het jaar 1897 begeerden de Ledeboeriaanse gemeenten' hem als predikant en ook hijzelf wist zich tot dit ambt van 's Heeren wege geroepen, maar men kon het met elkaar niet eens worden over de vraag wie hem in de heilige dienst bevestigen zou. Over dit vraagstuk is in de jaren 1987 - 1900 bij de Ledeboerianen heel wat te deen geweest. Het is ten slotte helemaal uitgepraat op een z.g. Grote Vergadering van de Ledeboeriaanse Gemeenten te Moerkapelle op 17 juni 1899. Ook daar heeft men géén overeenstemming kunnen bereiken. Voor ouderling Beversluis was zodoende de weg naar het leraarsambt nog niet open en ter verantwoording van zijn standpunt heeft hij toen op 1 februari 1900 genoemd boekje het licht doen zien. Als in het vervolg geciteerd wordt is het uit dit werkje.

De opvolging van Ledeboer

Waar zat de zaak op vast? Beversluis wilde alleen maar predikant worden als hij kwam in — zoals hij het noemde — de wettige lijn van het leraarschap van ds. Ledeboer. Hier komt het woord „lijn" of „linie" voor de dag, dat in de aanhef van dit artikel wordt genoemd en dat de scribent van het artikel in „Daniël" van 30 oktober 1970 voor raadsels plaatste. Onder de „linie" werd destijds verstaan de ambtsoverdraging van ds. Ledeboer aan zijn opvolgers, m.a.w. de ambtelijke geslachtslinie of ambtelijke afstamming van ds. Ledeboer. Naar de opvatting van de Ledeboerianen vormden hun gemeenten „dat deel van Gods Kerk, dat door Synodaal-en Staatsgeweld mét ds. Ledeboer

uit cle wettige erve onzer vaderen — van God uit louter genade als een dierbaar kleinood aan Neerlands Sion geschonken — is geworpen en dat als een vruchtgevolg van onze vaderen en bovenal eigen snode zonden van Godsverlating". In dat deel was ds. Ledeboer de enige wettige leraar. „Wettig" omdat zijn ordening tot leraar nog stamde uit de Vaderlandse Kerk. Ledeboer was immers in juli 1838 door ds. Hugenholtz van Rotterdam in de Nederlands Hervormde Kerk van Benthuizen in de heilige dienst bevestigd. En aangezien, volgens een onder de Ledeboerianen levende opvatting, „een bevestiging tot leraar eensdeels een overdracht is van een last of commissie, en niemand deze last of commissie op andere schouders kan leggen dan die zelf die last draagt of die commissie ontvangen heeft", zo was ds. Ledeboer de enige, die een opvolger in het leraarsambt bevestigen kon. Die opvolger kon op zijn beurt weer leraars ordenen, en zo zou de linie worden voortgezet. Wij zien hier de opvatting van de apostolische successie in miniatuur. ')

Moeizame wegen

Was deze opvatting vol te houden? De geschiedenis zou het leren. Toen' Ledeboer stierf had hij één opvolger bevestigd: Ds. Pieter van Dijke. Verder diende de bekende Daan Bakker van 's Gravenpolder de gemeenten als oefenaar. Over het verschil tussen Daan Bakker en Pieter van Dijke is al menigmaal geschreven, ook nog in het hierboven genoemde nummer van „Daniël". De breuk tussen hen beiden werd definitief toen Daan Bakker zich op 18 oktober 1865 door enkele ouderlingen in het ambt van predikant liet bevestigen. Weliswaar waren die ouderlingen op hun beurt door ds. Ledeboer of door ds. Van Dijke bevestigd, maar toch had ds. Bakker zichzelf nu „buiten de lijn Ledeboer" gesteld. De Ledeboeriaanse gemeenten kwamen voorts in kontakt met twee predikanten uit de kringen der kruisgemeenten en afgescheidenen, n.1. ds. P. Los en ds. J. W. van den Broeke, die zij als leraars begeerden.

Maar ja, deze waren niet door ds. Ledeboer of door ds. Van Dijke tot predikant bevestigd. Derhalve werd hun op de Grote Vergadering van de Ledeboerianen te Middelburg gevraagd om te erkennen dat. de inzetting in hun ambt tegen den Woorde Gods was geschied. Daarna zou overbevestiging door ds. Van Dijke moeten plaats vinden. Ds. Van den Broeke begon hier niet aan. maar ds. Los liet het zich welgevallen: Op tweede Pinksterdag 1870 werd hij te Benthuizen opnieuw in het ambt bevestigd door ds. Pieter van Dijke. Nu hadden dan de Ledeboerianen „twee leraars die, wat bevestiging in cle dienst betreft, in dezelfde lijn stonden", n.1. ds. P. van Dijke en ds. P. Los.

Niet lang echter duurde deze situatie. Ds. Los scheurde zich later weer van de Ledeboeriaanse gemeenten af. En toen ds. Pieter van Dijke stierf waren er in de gemeenten weliswaar enkele oefenaars (D. Janse, J. Vader, D. Wijting) werkzaam, maar het leraarsambt was als het ware uitgestorven

De „1 ij n" S c h a a f s m a

Deze zeer kritieke situatie in de Ledeboeriaanse kerken gaf aanleiding tot interne moeilijkheden. Oefenaar Wijting verliet het verband en werd te Goes door ds. Los tot predikant geordend. De gemeenten kwamen alleen te staan met de oefenaar Davicl Janse te Middelburg, die zij wel allen als herder en leraar begeerden, maar omtrent wiens bevestiging tot predikant geen kleine moeilijkheid ontstond. Wie moest dat doen'? De ouderlingen? Dit was het juist, waarover zij Daniël Bakker en de kruisgezinden zo hard gevallen waren. Ds. Los? Die had zich van het verband afgescheurd. Ten slotte liet men het oog vallen op ds. A. O. Schaafsma, predikant bij een vrije gemeente te Enkhuizen, vroeger zendeling-leraar, en „als zodanig zijn ambtelijke commissie ontvangen hebbende van het Nederlandsch Zendingsgenootschap", Deze heeft inderdaad op 16 december 1833 D. Janse te Middelburg tot predikant geordend. Men had zodoende toch weer een predikant, die in de ambtelijke linie van de Ned. Herv. Kerk stond, maar dat neemt niet weg dat er van verschillende zijden bezwaren geopperd waren. De — laten wij hen zo noemen — dogmatici onder de Ledeboerianen, van wie ouderling Beversluis de tolk was, waren van mening dat door deze stap het beginsel verloochend was. Zij stelden dat er nu onder de leraars een „lijn Ledeboer" en een „lijn Schaafsma" was. Hoor ouderling Beversluis klagen: „Ik geloof dat door ons deeltje nooit of immer had mogen' losgelaten worden de wettige lijn van het leraarschap van ds. Ledeboer, Het geldt hier voor mij niet de vraag of de gekozen lijn Schaafma wettig is wat de ordening als leraar betreft, maar voornamelijk dat door het kiezen dezer J ijn in beginsel verloochend is het uitgangspunt

van ds. Ledeboer, om namelijk als een uitgeworpen hoop, vasthoudende aan het puin onzer erve maar zonder enige verbintenis aan de tegenwoordige machthebbers daarover, onder alle ellende in eigen kring te blijven zolang hiertoe nog enige mogelijkheid bestaat."

Het standpunt van Beversluis

Had Beversluis dan een andere oplossing? Zeer zeker. Hij betoogt dat men zich tot ds. Los had moeten wenden. Deze stond weliswaar buiten het Ledeboeriaanse verband, had zich daarvan losgescheurd, maar was in allen gevalle in 1870 wettig door ds. Van Dijke geordend. „Die wettigheid kan niet dan alleen door formele schorsing gevolgd door ontzetting door de Kerk vernietigd worden. Dit is bij ds. Los nooit geschied en daardoor was en bleef hij wettig erï dienend leraar."

Bijgevolg had de bevestiging van ds. David Janse kunnen en moeten geschieden door ds. P. Los, en niet door ds. Schaafma. „Hei schijnt mij toe", zegt Beversluis, „dat dit, het zij zonder scherpheid gezegd, een fout was van de opzieners, en dat zij zich door te veel persoonlijke en in de grond vleselijke beweegredenen hebben laten vervoeren en alzo de wettige en aangewezen weg zijn bezijden gegaan."

Het wil mij voorkomen dat Beversluis hier wel erg veel van zijn medebroeders vergt, n.1. om zich te wenden tot een predikant met wie het enkele jaren tevoren tot een botsing was gekomen, en dat alleen om de bewuste lijn Ledeboer vast te houden. Men lette voorts goed op. Dit betoog van ouderling Beversluis dateert uit 1900. De door hem gewraakte gang van zaken had in 1883 plaats gevonden. Wat is er in die 17 jaar, liggende tussen de gebeurtenis en de beschrijving ervan, geschied? We!, Beversluis, ook Middelburger, was al die jaren lid van de gemeente van ds. Janse, liet door hem zijn kinderen dopen en werd door hem zelfs tot ouderling bevestigd.

Boone heeft geen bezwaar

Bezien wij thans nog eens de situatie, waar wij in het begin van dit artikel op duidden, n.1. dat de Ledeboeriaanse gemeenten ouderling Beversluis begeerden als predikant. Wat was normaler dan dat de enige leraar van dit verband, bij wie bovendien Beversluis als ouderling diende, hem in de heilige dienst bevestigen zou? Maar neen Beversluis wenste te komen in de lijn Ledeboer. Als lid, later als ouderling, van de gemeente van ds. Janse had hij net noodgedwongen aanvaard, dat zijn pastor in de lijn Schaafma stond, maar zijn eigen bevestiging tot het predikambt zou niet anders megen geschieden dan in de wettige lijn Ledeboer. Dit was mogelijk, indien hij bevestigd zou worden door ds. L. van der Velde van Rotterdam, die weliswaar niet tot de Ledeboerianen behoorde rnaar toch, bevestigd als hij v/as door ds. P. Los, in de rechte lijn Ledeboer stond.

Zoals gezegd is men op de Grote Vergadering te Moerkapelle op 17 juni 1899 niet tot overeenstemming kunnen komen, en de weg tot het leraarsambt was dus voor ouderling Beversluis vooralsnog niet open. Er was op die vergadering nog iemand aanwezig, die door de gemeenten als leraar begeerd werd en zich tot het ambt geroepen wist: de bekende Laurens Bcone. Mot de volgende aantekening over deze knecht in de wijngaard des Heeren besluit Beversluis zijn boekje:

„Niet zeer lang na deze vergadering is door de gemeente te Terneuzen een beroep uitgebracht op den candidaat L. Boone, tot hiertoe oefenaar te Krabbendijke. Deze

heeft dit beroep aangenomen en is door ds. Janse op 26 december 1899 in zijn ambt bevestigd en alzo gekomen in de lijn Schaafsma, overeenkomstig zijn afgelegde verklaring, dat hij geen bezwaar maakte om langs deze weg in het ambt te worden bevestigd."

Besluit

Als er in de jaren rond 1907 nog gesproken wordt over , , de linie" staat het dus voor mij vast dat het gaat over de ambtelijke opvolging van ds. Ledeboer. Er waren, zoals boven omschreven, twee linies of lijnen, n.1. de lijn Ledeboer en de lijn Schaafsma. Ongetwijfeld is het ds. Beversluis geweest, die de kwestie van de linie (weer) ter sprake heeft gebracht. In principe waren voor hem predikanten, die niet in de lijn Ledeboer stonden, onaanvaardbaar. Toch heeft hij deze zaak moeten laten varen, hoe ernstig hij deze ook heeft voorgestaan.

Wel een les voor ons om toch voorzichtig te zijn met standpunten, die ons zeer bezetten en waarvan wij overtuigd zijn het gelijk aan onze zijde te hebben. Ongetwijfeld heeft ds. Beversluis in de jaren rond 1900 over de kwestie van de linie licht afgesmeekt aan de troon der genade. Voor zover hij geloofde had hij daar ook licht in ontvangen. Maar als iemand hem toen eens gezegd had dat men na 70 jaar in de Gereformeerde Gemeenten en daarbuiten grote moeite zou hebben om zich te herinneren wat precies bedoeld werd met deze kwestie?

Laten we dit eens betrekken op latere vraagstukken in onze kringen, die nog vers in het geheugen liggen of die wellicht thans nog aktueel zijn. Laten we niet te snel zijn met ons oordeel en immer trachten om van middelmatige dingen ook het betrekkelijke te blijven zien.

dat zij in ambtelijke lijn afstammen van de apostel Petrus, de eerste bisschop, staan waarlijk in het ambt. De paus benadrukte dit nog eens toen hij vorig jaar in Genève uit het vliegtuig stapte. Hij zei toen: „Mijn naam is Petrus". Om precies te zijn, hij zei het in het majesteitelijke meervoud: „Onze naam is Petrus".

Wij houden niet aan deze idee vast. Drie elementen zijn er, zo leerde Calvijn, waaraan moet worden voldaan, wil iemand ambtsdrager zijn in Christus' kerk: verkiezing, roeping en zending. Dat wil zeggen: de gemeente kiest de man, de gemeente beroept de man, en de gemeente legt de man de handen op. Niet de gehele gemeente kan aan de handoplegging deelnemen, alles zal in Gods kerk met orde geschieden. Daarom geschiedt de handoplegging door andere ambtsdragers, b.v. door één of meer predikanten. Toch geschiedt het mede namens de gemeente. In wezen is er hier geen verschil tussen de bevestiging van dominees en van ouderlingen'.

Het is dus in dit licht gezien zeer de vraag of Daan Bakker in 1865 wel zo fout was toen hij zich door mede-ouderlingen tot dominee liet bevestigen. Of liever: Waarom zouden een aantal ouderlingen Daan Bakker — in overleg met de gemeenten — niet hebben kunnen kiezen, roepen en zenden? Bij de bevestiging vindt immers geen overdracht plaats van het ambt, zoals de Ledebcerianen beweerden en zoals in de Roomse, Angliciaanse en Lutherse kerken wordt geleerd, maar een opdracht tot het ambt. Het ambt wordt niet aan de opvolger overgedragen, neen, elke keer weer ontvangt de persoon in kwestie een zending in het ambt. Van de gemeente des Ileeren en bijgevolg van God Zelf. Het vasthouden aan de lijn-Ledeboer, zoals dat stijf en strak geschiedde in zijn gemeenten, was dus in wezen een bisschoppelijke, episcopaalse trek, terwijl Daan Bakker de precbyteriale lijn volgde.


') De apostolische successie is een zaak die in de Roomse kerk, in de Anglicaanse kerk, kortom in de kerken die bisschoppen hebben, hoog wordt opgenomen. Alleen die ambtsdragers die kunnen aantonen,

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 maart 1971

Daniel | 16 Pagina's

Een vergeten kwestie

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 maart 1971

Daniel | 16 Pagina's