Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

opmerkelijk

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

opmerkelijk

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

De SGP en het cultuurmandaat

door H. Freeke

1. Inleiding

Is een SGP-er a-cultureel?

Tot die gedachte kun je komen als je het oor leent aan uitspraken die zo nu en dan over de SGP gedaan worden. Nu is het op zich niet bezwaarlijk dat er over ons gesproken wordt. Oók niet als wij in een kwaad daglicht worden gesteld. Erger is het als dat niet meer gebeurt. Maar het is soms wel zinvol hierop te reageren.

Zo heeft het GPV en haar jongerenorganisatie (G.P.J.C.) in de lesbrief 3 van augustus 1982: 'Tweede Kamer, partijen en verkiezingen', op pagina 8 het volgende gesteld:

‘Het cultuurmandaat, die actieve opdracht die we als christenen hebben in deze wereld, komt bij de SGP niet zo naar voren. Actuele politiek moet het vaak afleggen tegen een passieve benadering’.

Dit heeft het Voorlichtingscentrum van de SGP ertoe gebracht, via het Landelijk Verband van Staatkundig Gereformeerde Studieverenigingen (LVSGS), studieverenigingen te vragen hier een studie naar te verrichten. Door de studieverenigingen van Doetinchem en Terwolde-De Vecht is dit opgepakt. Zij hebben middels een commissie hierover een studie laten verschijnen in brochure-vorm, waarin deze materie is uitgediept. De studie op zich leent zich niet voor een artikel. De stof is echter belangrijk genoeg om hier aandacht aan te schenken. Vandaar dat via dit artikel hier nader op ingegaan wordt, waarbij gebruik wordt gemaakt van gegevens die in de studie zijn aangereikt.’

2. Wat is cultuur?

Het woord cultuur gaat terug op de Latijnse woorden 'cultus' en 'cultura' die samenhangen met het werkwoord 'colere'. Dit laatste betekent onder meer: bebouwen van akkers, verzorgen, versieren, bewonen, vereren van goden, dienen.^

Het heeft betrekking op alles wat de mens doet, of dit nu het bewerken van het land Is, of het uitoefenen van zijn beroep in handwerk, kunst en wetenschap, het gebruiken van de moderne techniek, de communicatiemiddelen, hef maken van muziek. Het geheel van het menselijk handelen valt hieronder. Maar ook beschaving, omgangsvormen en de sociale traditie van een volk.

Naast de betekenis van het woord 'cultuur' in de zin van het menselijk handelen, wordt het woord 'cultuur' ook gebruikt om voorwerpen aan te duiden die door het menselijk handelen worden voortgebracht. Eigentijk is er dan sprake van 'cultuurgoederen'. Spreken over cultuur is spreken over het menselijk handelen - in heel de uitgebreidheid hiervan - in het 'zich bezig houden met wat in de natuur gegeven is, te verfijnen en verfraaien, teneinde de natuurlijke voortbrengselen dienstbaar te maken aan ons leven.3

Eigenlijk zouden we het nog anders moeten uitdrukken, namelijk het in gemeenschap met God met deze dingen bezig zijn om uit Hem, Hem daahn te kennen, te erkennen, te eren en te dienen. We maken het dan dienstbaar aan God en op die manier dienstbaar aan ons leven.

3. De cultuuropdracht

De cultuuropdracht is gegeven in Genesis 1 : 28: En God zegende ze, en God zeide tot hen: eest vruchtbaar en vermenigvuldigt, en vervult de aarde en onderwerpt haar, en hebt heerschappij over de vissen der zee, en over het gevogelte des hemels, en over al het gedierte, dat op de aarde kruipt'.

Het GPV spreekt van een 'cultuurmandaat', dat als volgt omschreven wordt:

‘De Goddelijke en hoogste cultuuropdracht in deze wereld vinden we terug in Genesis 1:28, waar God de mens opdraagt de aarde te vervullen en haar te onderwerpen, terwijl we na de zondeval in Genesis 3 : 23 lezen dat de mens wordt opgedragen 'de aardbodem te bebouwen'. Zo is er een algemeenmenselijke opdracht tot bouwen. Er is echter maar een fundament waarop we behoren te bouwen en er zijn normen die ons richting geven hoe we moeten bouwen’.4

Het woord 'cultuurmandaat' komt van prof. dr. K. Schilder die deze term heeft geïntroduceerd. Alle werkzaamheden van Gods kinderen in deze wereld worden bij hem onder een noemer geplaatst, namelijk: et verlossende werk van Christus. Bij Schilder ligt zo'n geweldige nadruk op de verantwoordelijkheid van de gelovige, op de eis van het verbond, op het daadwerkelijk vertegenwoordigen van het beeld Gods in het doen, op het ambtsdrager zijn, dat God niet meer heeft te doen dan de voorwaarden te scheppen; de mens brengt in coöperatie met God de wederkomst, het einde aller dingen nabij. Schilder heeft een specifieke benadering van de mens als Gods beeld. Hij onderscheidt het geschapen-zijn van de mens en het 'beeld Gods zijn' van de mens. leder mens is geschapen en heeft daarmee de voorwaarden en de mogelijkheden tot het 'beeld Gods zijn' ontvangen. Maar een mens is pas beeld Gods in de actie, de vertegenwoordiging in de daadwerkelijke en actuele afbeelding, de zichtbaarmaking van God (Mattheüs 5:16). Daarom spreekt'Schilder ook van het 'beeld Gods zijn' als ambtsdrager. Daarin ligt sterke nadruk op het dynamische, het doen en de verantwoordelijkheid van de mens.

Wanneer we nu de tekst Genesis 1 : 28 eens nader gaan bezien dan komt hier een heel ander beeld uit naar voren dan het beeld dat de GPV in navolging van Schilder ons voorhoudt.

Allereerst staat er: En God zegende ze'. Calvijn stelt terecht dat deze zegening Gods als het ware de bron is, waaruit het menselijk geslacht is voortgekomens. Maar ook is het deze zegen die het ons mogelijk maakt om de aarde te onderwerpen en heerschappij over haar te hebben. Ook in de rechte staat had de mens Christus nodig, niet als middelaar, maar als onderhouder, als de gever van de kracht om te handelen en degene die hem staande moest houden. De boom des levens was hier een symbool van, waar de mens van eten moest om staande te kunnen blijven. Calvijn stelt ergens zo kernachtig, dat Adam en Eva niet gevallen zijn door te eten van de boom der kennis, maar door het niet-eten van de boom des levens, want - zegt hij - hadden zij gegeten van de boom des levens, dan hadden ze nooit gegeten van de boom der kennis. Door Christus is de wereld gemaakt (Hebreeën 1 : 2), maar God draagt ook alle dingen door het Woord Zijner kracht (Hebreeën 1 : 3). Zonder Hem kunnen wij niets doen, ook niet voor de val! Het

spreekt dan ook voor zich, dat wij de opvattingen van Schilder en van het GPV in navolging van hem, van harte als onbijbels verwerpen. Maar hoe is nu de situatie na de zondeval?

Het grondpatroon is vóór en na de val exact gelijk. Het enige wat na de val veranderd is, is de mens. Door de zonde heeft de mens de zegen verspeeld en is hij onder de vloek gekomen. Alles wat de mens in die toestand doet, hoe uitnemend het ook schijnt en welke mooie termen hij hier ook voor verzint, het is Gode niet behaaglijk. Zelfs het offer van de goddeloze is de HEERE een gruwel (Spreuken 15 : 8a). God is van hem geweken met Zijn gunst en Zijn bijzondere invloed. Hij is leeg van God geworden. God kan ook geen gemeenschap hebben met de zondaar. Alle hoop is afgesneden en ook valt er niets meer te roemen. Dan grijpt de HEERE God dóór Chhstus in en roept Adam: Waar zijt gij? ' Adam was met zijn vrouw bevend weggekropen, zoals elk mens wegkruipt en vlucht als hij Gods nabijheid gewaar wordt. God stelt de mens schuldig, maar openbaart ook een mogelijkheid tot zalig worden dooreen offer. Een offer dat heenwijst op het enig offer van Christus. Op grond van dat offer mag hij bekleed worden met het vel van het offerdier en wordt hem door dat offer weer toekomst geboden in de moederbelofte (Genesis 3 : 15). Dit offeren - door het geloof - kan alleen een cultuuropdracht genoemd worden. Als Kaïn later zijn broer vermoord - en God én het offer verlaat - gaat hij wonen in het land Nod (d.w.z. siddering, verwarring). Daar gaat Kaïn de eerste bijzondere cultuurarbeid verrichten om zich te beschermen: ij bouwt een stad. Om de leegte van het bestaan buiten God op te vullen houdt de mens zich daarna bezig met alle dingen van deze aarde. Jabal wordt tentenbouwer en veehouder, Jubal maker van muziekinstrumenten en Tubal-Kaïn bewerker van koper en ijzer.

Terzelfder tijd beschrijft de Bijbel een andere gemeenschap: eth - die in de plaats gesteld wordt van Habel, zoals zijn naam aangeeft - wordt een zoon geboren. Deze krijgt de ingrijpende naam van Enos, ellendig. Toen begon men de naam des HEE-REN aan te roepen (Genesis 4 : 26).

4. Hoe is de cultuuropdracht voor ons te verstaan?

Willen we de cultuuropdracht recht verstaan, dan moeten we in de eerste plaats bedenken - willen we Gode welgevallige werken doen - dat we Gode welgevallig moeten zijn. Een goede boom kan geen kwade vruchten noch een kwade boom goede vruchten voortbrengen (Mattheüs 7:18). Wij kunnen geen goed meer doen, die geleerd zijn kwaad te doen.

Het is ronduit onbijbels als Schilder stelt: ...) dat God niet meer hoeft te doen dan de voorwaarden te scheppen; de mens brengt in coöperatie met God de wederkomst, het einde aller dingen, nabij'. Heel de wereldgeschiedenis toont het tegendeel. Al heeft God de uitnemendste voorwaarden geschapen, de mens doet hier niets anders mee dan kwaad, hij maakt overal een puinhoop van. In ons moet een werk van God zijn, dat al onze goede werken voorgaat. Eer wij enige van die kunnen werken, moeten wij - in de orde der natuur-'Gods maaksel zijn', geschapen in Christus Jezus tot goede werken (Efeze 2:10). De mens is duisternis (Johannes 1 : 5), woont in de duisternis (Mattheüs 4:16) en bevindt zich in de macht van de duisternis (1 Petrus 2 : 9). God, Die gezegd heeft, dat het licht uit de duisternis zou schijnen, is degene. Die in onze harten schijnen moet, om te geven verlichting van de kennis der heerlijkheid Gods in het aangezicht van Christus Jezus. Door deze duisternis en dit verderf is de mens aan de ijdelheid onderworpen. Men vindt het vreemd als je hierin niet meedoet (1 Petrus 4 : 4).

Chrysosthomus omschrijft een natuurlijk mens (dat is iemand die buiten de zaligmakende bediening van de Heilige Geest voor eigen rekening en naar eigen inzicht leeft, hetzij in de wereld, hetzij in de kerk) als iemand die alles toeschrijft aan de kracht en redenering van zichzelf en die niet denkt dat hij hulp van boven nodig heeft. Dit noemt hij uitzinnigheid. 'Want God heeft de ziel gegeven, opdat zij zoude leren en ontvangen hetgeen Hij schenkt, of dat van hem is (...). Ogen zijn schoon en voordelig; maar zo zij willen zien zonder licht, zal deze schoonheid en vermogen haar niet helpen, maar schaden. En zo het gemoed wil zien, geestelijke dingen zonder Gods Geest, verstrikt het zichzelf', (verklaring van 1 Korinthe 2 : 15).

De cultuuropdracht bevindt zich in de sfeer van de heiligmaking. Hier gaat echter de rechtvaardiging aan vooraf. Zondag 33 (vraag 91) omschrijft dit en noemt het 'goede werken'. Ze voldoen hieraan alleen, wanneer die uit een waar geloof, naar de wet Gods, alleen Hem ter ere geschieden. Zondag 49 geeft hier aan de hand van de derde bede nog meer inhoud aan: '(...) opdat alzo een iegelijk zijn ambt en beroep zo gewillig en getrouw moge bedienen en uitvoeren als de engelen in de hemel doen'. En de engelen zien altijd op God om van Hem opdracht te ontvangen, eerder doen zij niets. Maar op Zijn

minste bevel zijn zij vaardig om Zijn bevelen uit te voeren^. Alzo staat de gelovige op wacht (Habakuk 2:1, Psalm 85 : 9) om te horen wat God tot hem spreekt om dan Zijn werken te werken, uit krachten hem van God verleend.

5. Is de cultuuropdracht door de zonde voor de natuurlijke mens vervallen?

Deze vraag zou op kunnen komen na het voorgaande betoog. Zoals in het begin al is aangegeven, is er door de zondeval niets vervallen. Het is de mens ingeschapen zich overeenkomstig Gods scheppingsordening te gedragen. Dus om de aarde te vervullen en haar te onderwerpen, maar ook te bebouwen zoals dit in Genesis 3 : 23 is genoemd. De zondige mens voert deze opdracht echter uit tegen God, tegen zijn naasten en tot zijn eigen verderf. We hebben dit gezien in het gezin van Lamech. Toch geeft God in Zijn algemene genade hen een veelvoud van gaven. Zelfs kan worden gesteld dat de ongelovigen hier ruimer mee bedeeld zijn dan Zijn kinderen''. Het volk Israël stond op een lager cultureel niveau dan de hen omringende volken. Dit gold ook voor het jonge christendom, zij konden niet in de schaduw staan van de hoogstaande Grieks-Romeinse cultuur. Toch heeft deze gemeente door het Evangelie van Christus de hele antieke wereld overtroffen en overwonnen. Dit wordt weleens uit het oog verloren. Zij waren het zoutend zout van de wereld en zijn dit nog. Ook waren zij niet cultuur-vijandig.

God geeft de mens, ook de van God vervreemde mens, in zijn algemene genade gaven. Soms zelfs heel veel gaven. Met algemene genade wordt aangegeven dat deze genadegaven algemeen zijn: 'deze genade is niet genoegzaam om gemeenschap met God te oefenen door het geloof om de zaligheid te verkrijgen'^. IVIaar het is genade\ Onverdiend heeft God aan de mens veel cultuurgoederen en zegenbrengende cultuurarbeid toevertrouwd. Hoewel de mens verkeerd is, toch maakt God hem dienstbaar en geeft hem talenten tot nut van het algemeen. Daar het 'gaven' van God zijn, is er geen enkele grond van roem of om zich hierop te verheffen. Ook beantwoordt het op geen enkele manier aan de eisen die gesteld zijn voor het verrichten van goede werken. Gods wet wordt niet geacht, Zijn eer niet gezocht en het geloof is niet de bron waaruit deze werken opwellen. De arbeid op zich is een goddelijke opdracht, de vervulling is echter zondig.

6. De SGP en de cultuuropdracht

Bij de aanvang van dit artikel zagen we dat het GPV een bepaalde visie uit ten opzichte van de SGP, die als volgt wordt verwoord:

‘Het cultuurmandaat, de actieve opdracht die we als christenen hebben in deze wereld, komt bij de SGP niet zo naar voren. Actuele politiek moet het vaak afleggen tegen een passieve benadering’.

Voordat hierop een antwoord gegeven wordt, moet eerst gewezen worden op de spanning die er is tussen cultuuruitingen - zeker die van vandaag - en het christendom. Het zou in strijd met de waarheid zijn als wordt ontkend, dat velen onder ons - maar ook buiten ons - zeer sceptisch staan tegenover de huidige cultuurontwikkelingen. Te denken valt aan muziek, literatuur, kunst en wetenschappen, maar ook de moderne media vallen hieronder. Het is maar een greep uit de veelheid der cultuuruitingen die aanwezig is. Duidelijk is, dat het hóe van deze cultuuruitingen terecht verworpen wordt. Daarmee staat echter de cultuur op zich niet ter discussie. Hierover is wel eens onduidelijkheid, zodat met de cultuuruitingen ook de cultuur zelf overboord wordt gezet. In dat geval is men grensoverschrijdend bezig. Dit mag niet! Niemand mag zich onttrekken aan de orde, die door God in de schepping is gegeven. Juist de kerk heeft hierin een taak door het licht van Gods woord te laten schijnen op het geheel van het aardse leven. We zullen dan ook daar Gods hand waarnemen en Zijn gebod kunnen beluisteren.

Op dit terrein Gods hand waar te nemen en Zijn gebod te kunnen beluisteren is een strijd op zich. De mens heeft een strijd op aarde. Een strijd die niet wordt gewonnen door weg te lopen, maar juist door de uitdaging aan te nemen. Niemand ontkomt aan de geest van de tijd. Wij niet en onze kinderen evenmin. Wanneer wij nu met een opgroeiend gezin de Bijbel serieus proberen te nemen, komen we steeds in een ontzettend spanningsveld. Wij zien veel zaken in dit leven die de afval van God manifesteren. Hoe hier dan mee om te gaan?

We moeten echter letten op de achtergronden. Want al is het waar dat in de cultuuruitingen de afval van God zich openbaart, daarmee is de cultuur zelf nog niet geheel en al afval. Nee, het zijn vruchtgevolgen van de algemene genadegaven van God. Er is iets van God in elke cultuur. Daarop kunnen wij een beroep doen en daarom kunnen wij er gebruik van maken.

Ook is hier een ontmoeting tussen de godvrezenden en de ongoddelijken. De godvrezenden hebben de cultuurvoortbrengselen te heiligen en te ge-

bruiken tot Gods eer. Zij zijn er tot l< erstening van de samenleving. Daarom heeft de christen ook zo'n belangrijke taak om midden in de wereld te staan - zonder van de wereld te zijn - en kennis te nemen van de cultuuruitingen van zijn tijd. De mate waarin is afhankelijk van de gaven die God geeft en de positie die in de maatschappij wordt ingenomen. Maar niemand is hier helemaal van ontslagen. Zó kan David de harp bespelen en lieflijk zijn in de lofzangen Israels.

Ook heeft de godvruchtige hierin een taak om waakzaam te zijn en te waarschuwen tegen alles wat van God aftrekt. Er is een dagelijkse oefening om zijn gedrag en wandel zuiver te houden, door zich te onthouden van alles wat niet is te richten op Gods eer. Juist in het niet mee hoeven te doen, in zich te onthouden van zaken waar de wereld het hoogste vermaak in stelt, openbaart zich de kracht en de waarde van het geloof.

Zó openbaart de SGP-er zich, als het wel is, in zijn hele levenswandel en dus ook in zijn politieke handelingen. Vanuit de functie van wachter en cultuurbehoeder zal de SGP-er getuigen en waarschuwen tegen ontaarding, ook in de politiek. Daarnaast is er zeker ook het praktisch bezig zijn in de actuele politiek. De ontaarding en ontkerstening schrijdt met rasse schreden voort. Dit heeft tot gevolg dat de waarschuwende stem en het getuigen weleens schijnen te overheersen. De ware religie leert echter nooit de cultuuropdracht te verwaarlozen, zij het dat, hoemeer dit in de diabolische (duivelse) sfeer komt, des te moeilijker het voor de christen wordt. De openbaring toont ons dat er een tijd komt, dat degenen die het beest niet willen aanbidden en het teken van het beest niet aan voorhoofd of hand hebben, niet meer kunnen kopen of verkopen. Er staat niet dat ze niet meer willen kopen of ver'kopen, nee, niet meer kunnen. Dan is de heilzame taak van de christen bijna voltooid en mag het hoofd opwaarts worden geheven, want dan is de verlossing nabij. Ten diepste is toch zijn grondhouding - al is dit de ene keer levendiger dan de andere keer - wat gevonden wordt aan het slot van Romeinen 11:

‘O diepte des rijkdoms, beide der wijsheid en der kennis Gods! IHoe ondoorzoekelijk zijn Zijn oordelen en onnaspeurlijk Zijn wegen!

Want wie Ijeeft de zin des Meeren gekend, of wie is Zijn raadsman geweest? Of wie tieeft Hem eerst gegeven en tiet zal tiem wedervergolden worden? Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen, Hem zij de heerlijktieid in eeuwigheid. Amen’.

Het is toch moeilijk vol te houden dat zulke SGP-ers hun cultuuropdracht niet verstaan? God geve ons veel van zulke mensen op sleutelposten in de maatschappij!

Noten:

1. Wil iemand kennis nemen van de oorspronkelijke studie, die kan het opvragen op het partijbureau bij het voorlichtingscentrum. Telefoon 070 - 456226, onder vermelding van 'SGP en het cultuurmandaat in Genesis'. Voor kostprijs zal dit dan worden toegezonden.

2. Drs. H. Goedhart, Christendom en Cultuur, Zuijderduin - Woerden, 1961, 7.

3. Idem, a.w. 8

4. SGP-studie, De SGP en het cultuurmandaat in Genesis, 2

5. J. Calvijn, Verklaring Genesis deel 1, W.A. de Groot - Goudriaan, 1970, 47.

6. Dr. W. Greenhill, Verklaring over de profetie van Ezechiël, Pieter van Thol 's-Gravenhage, 1732, eerste deel, 114 e.v.

7. Drs. H. Goedhart, a.w. 29

8. Idem, a.w. 31

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 juni 1987

Zicht | 36 Pagina's

opmerkelijk

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 juni 1987

Zicht | 36 Pagina's