Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GENERALE SYNODE ZIERIKZEE 1995

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GENERALE SYNODE ZIERIKZEE 1995

68 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het is bijna veertig jaar geleden dat vóór het verschijnen van de Acta van de laatst gehouden synode voor het eerst de kerkeraden via een “besluitenboekje” geïnformeerd werden inzake de besluiten van deze synode. Voor de elfde keer wordt deze informatie door middel van een overdruk van dit boekje in Ambtelijk Contact ook beschikbaar gesteld voor kerkeraadsleden c.q. de lezers van ons blad, ni. die betreffende de generale synode van Zierikzee - welgeteld, de 75ste na de Afscheiding.

Undanks het feit dat art.30 van onze Kerkorde het werk van de synode beperkt tot ‘kerkelijke zaken’ - voorzover niet af te doen op een ‘mindere’ vergadering - alsmede tot ‘wat behoort tot de kerken van de meerdere vergadering in het algemeen’, de grote hoeveelheid zaken die toch op het agendum van de synode terechtkomen, leidt onvermijdelijk tot een - nog grotere? - hoeveelheid besluiten enz. Volgens een van de kerkordelijke bepalingen bij art. 50 van de Kerkorde (uitgerekend dit artikel kent de meeste bepalingen!) kunnen deze besluiten in “belangrijkheid” onderscheiden worden. De bedoelde bepaling (de 10de) draagt immers het moderamen om ‘onmiddellijk na de sluiting van de synode of zo spoedig als dit mogelijk is, de kerkeraden in kennis (te) stellen met belangrijke besluiten’. Dankzij de in dezen totstandgekomen samenwerking tussen moderamen en AC-redactie is het nu mogelijk dat alle kerkeraadsleden rechtstreeks in kennis worden gesteld met bedoelde ‘belangrijke besluiten’.

Uiteraard kan men niet met het kennisnemen van het Besluitenboekje resp. dit AC-nummer volstaan om de “belangrijkheid” van de genomen besluiten te verstaan - tenzij men uitgaat van de Stelling dat de synode de hoogste vergadering, het hoogste bestuursorgaan van de kerken is, zo in de trant van: Roma locuta causa finita (in dit geval dus: de synode heeft gesproken, de kous is af!). Voor het verstaan van de “belangrijkheid” van de besluiten van de breedste vergadering van de kerken zijn de Acta van de synode onmisbaar. Daarin zijn niet alleen de instructies, rapporten enz. te vinden die geleid hebben tot ‘belangrijke besluiten’ (“onbelangrijke” natuurlijk niet uitgesloten!), maar ook de discussies (in samenvatting), voorstellen, overwegingen, gronden enz. die bij de besluitvorming een roi speelden.

De “belangrijkheid” wordt uiteindelijk beslist wanneer in dit alles tot uitdrukking komt dat het hoogste gezag berust bij ‘de enige, algemene Bisschop en het enige Hoofd van de Kerk’. Dan zal ook aile kerkewerk van kerkeraad tot synode beheerst worden door aller inzet om ‘dienstig’ te zijn ‘om eendracht en eenheid te bevorderen en te bewaren en ailes te onderhouden in de gehoorzaamheid aan God’ (NGB art.32).

REDACTIE

A. KERKORDE

1. Algemeen

De synode besloot een deputaatschap te benoemen bestaande uit haar deputaten voor de uitgave van de kerkorde, aangevuld met vier leden, die op dit moment afkomstig zijn uit iedere particuliere synode, en dat op te dragen de generale synode van 1998 van advies te dienen ten aanzien van en voorstellen te doen aangaande

1. de vraag of en zo ja op welke punten de kerkorde gereviseerd, respectievelijk aangevuld of gewijzigd dient te worden zonder dat aan de oorspronkelijke inhoud van de kerkorde tekort wordt gedaan;

2. de wijze waarop de stipte naleving van de artikelen en de bepalingen van de kerkorde bevorderd kan worden.

2. Artikel 6

De synode besloot sub 2c als volgt te wijzigen:

c. dat in de onder b. genoemde regeling onder andere zal worden bepaald:

1. dat in geval van niet vrijwillige beëindiging van net dienstverband met het oog waarop artikel 6 van de kerkorde is toegepast, anders dan op gronden waarop artikel 13 van de kerkorde van toepassing is, de betrokken predikant een beroep uit de kerken in overweging dient te nemen;

2. wanneer een predikant als sub b. bedoeld nog geen beroeping van een gemeente heeft verkregen, zal de classis van de gemeente, waarmee hij is verbunden, een nadere regeling treffen voor zijn onderhoud en dat van zijn gezin, geldig tot zijn bevestiging in een andere gemeente.

De classis heeft het recht een beroep te doen op de particuliere synoden om van hen financiële steun te ontvangen, omdat geacht kan worden, dat de predikant naar artikel 6 van de kerkorde zijn dienst als zodanig verricht namens al onze kerken.

sub c, resp. d, resp. e, resp. f worden d. resp. e, resp. f, resp. g.

3. Artikel 13

De synode besloot sub 6 als volgt te wijzigen:

Het recht op een uitkering uit de emeritikas vervalt in beginsel, zodra de belanghebbende ophoudt lid van een Christelijke Gereformeerde kerk in Nederland te zijn.

4. Artikel 51

De synode besloot over te gaan tot vereenvoudiging van het bepaalde bij art. 51 K.O. en uit te spreken dat dit bepaalde voortaan zal luiden:

Er wordt onderscheid gemaakt tussen volledige en beperkte correspondentie met buitenlandse kerken.

Volledige correspondentie omvat:

1. het over en weer aanvaarden van elkanders attestaties;

2. het voor elkaar openstellen van de avondmaalstafel;

3. het openstellen van de kansels voor bezoekende predikanten wanneer deze tijdens een verblijf in Nederland slechts wensen voor te gaan in de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland;

4. het over en weer beroepbaar stellen van elkanders predikanten;

5. het raadplegen van elkander inzake ingrijpende maatregelen zoals bijvoorbeeld eventuele herziening van belijdenis of kerkorde, uitbreiding van correspondentie of vermindering ervan, enz.;

6. het zo mogelijk bijwonen van elkanders synoden door middel van afgevaardigden, die een adviserende stem kunnen hebben;

7. het aan elkaar toezenden van de acta van de synoden;

8. het bieden van geestelijke steun bestaande in:

a) het onder de aandacht brengen van elkanders geestelijke en kerkelijke Problemen met wederkerige pogingen tot hun schriftuurlijke oplossing;

b) het elkander waarschuwen ten opzichte van geestelijke gevaren die opkomen, zich verbreiden en de kerk van Christus willen beheersen;

c) het oefenen van correctie op elkander in liefde bij verslapping ten opzichte van de belijdenis en de praktijk des geloofs eenmaal de heiligen overgeleverd;

9. gemeenschappelijke activiteiten in gebieden waarvoor een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid geldt, waarbij o.a. gedacht kan worden aan het bieden van stoffelijke steun en samenwerking of overleg inzake zending, theologische opleiding, e.d.

Beperkte correspondentie omvat:

1. het voor elkaar openstellen van de avondmaalstafel;

2. het openstellen van de kansels voor bezoekende predikanten wanneer deze tijdens een verblijf in Nederland slechts wensen voor te gaan in de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland;

3. het zo mogelijk bijwonen van elkanders synoden door middel van afgevaardigden, die een adviserende stem kunnen hebben;

4. het aan elkaar toezenden van de acta van de synoden;

5. het bieden van geestelijke steun bestaande in:

a) het onder de aandacht brengen van elkanders geestelijke en kerkelijke Problemen met wederkerige pogingen tot hun schriftuurlijke oplossing;

b) het elkander waarschuwen ten opzichte van geestelijke gevaren die opkomen, zich verbreiden en de kerk van Christus willen beheersen;

c) het oefenen van correctie op elkander in liefde bij verslapping ten opzichte van de belijdenis en de praktijk des geloofs eenmaal de heiligen overgeleverd;

6. gemeenschappelijke activiteiten in gebieden waarvoor een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid geldt, waarbij o.a. gedacht kan worden aan het bieden van stoffelijke steun en samenwerking of overleg inzake zending, theologische opleiding, e.d.

5. Artikel 84

De synode besloot een lid 3 toe te voegen, luidende:

Voor de uitvoering van niet-ambtelijk kerkelijk werk kan de generale synode medewerkers (doen) aanstellen. Deze aanstelling zal geschieden met in achtneming van de door de generale synode vastgestelde rechtspositieregeling(en). De generale synode wordt in haar werkgeversfunctie vertegenwoordigd door haar deputaten kerkelijk administratief bureau.

Niet-ambtelijke werkers vervullen hun taak onder leiding van de deputaten op wier terrein zij werken.

B. NIEUWE REGLEMENTEN/HERZIENING BIJLAGEN

1. Bijlage 20a

Regeling voor de uitzending van bijzondere zendingsarbeiders.1)

I. Positie

a. De positie van een zendingsarbeider die met medewerking van de deputaten voor de buitenlandse zending van de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland via een andere zendingsorganisatie uitgezonden wordt, aan te duiden als “bijzondere zendingsarbeider”, is van een andere aard dan die van een gewone zendingsarbeider.

b. De verantwoordelijkheid van de deputaten voor een bijzondere zendingsarbeider is derhalve anders geregeld dan die voor een gewone zendingsarbeider.

c. Met de bijzondere zendingsarbeider hebben de deputaten geen zakelijke, wel een persoonlijke, geestelijke en kerkelijke band.2)

d. De organisatie via welke de bijzondere zendingsarbeider uitgezonden wordt is verantwoordelijk voor een redelijke rechtspositie en, indien geen financiële betrokkenheid van zijn thuisgemeente en de deputaten wordt gewenst en nader is geregeld, voor de verwerving van de daarvoor nodige financiële middelen.3)

II. Overleg met de andere organisatie.

a. Het moderamen benoemt een commissie, bestaande uit tenminste drie deputaten, die de opdracht heeft de benoeming als bijzondere zendingsarbeider voor te bereiden (verder aan te duiden als: de benoemingscommissie).

b. Alvorens de benoemingscommissie een gesprek met de betrokkene aangaat, treedt zij in overleg met de organisatie via welke de betrokkene wenst uitgezonden te worden. In dit overleg wordt nagegaan of er over en weer voldoende geestelijke en theologische basis aanwezig is om in de persoon van een bijzondere zendingsarbeider te komen tot het dragen van de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor diens uitzending.

c. Indien de andere organisatie een vorm van samenwerking wenst waarbij ook de thuisgemeente en de deputaten financiële verantwoordelijkheid dragen, dient het overleg met de andere organisatie te leiden tot het aangaan van een overeenkomst van samenwerking, met inachtneming van de “Vijf regels voor samenwerking binnen de NZR” en de regels die van kracht zijn bij uitzending met medewerking van de deputaten hulpverlening. Een overeenkomst van samenwerking zal door ondertekening van beide partijen van kracht zijn voor de duur van de uitzending van de betrokkene.

d. In het overleg met de andere organisatie worden door de benoemingscommissie de volgende zaken aan de orde gesteld:

- de aard en de betekenis van het bijzondere zendingsarbeiderschap;

- de uitgangspunten, het beleid en de werkwijze van de deputaten en van de andere organisatie, waarbij met name ook de verhouding tot de plaatselijke kerk(en) op het zendingsveld ter sprake dienen te komen;4)

- de regeling van de sociale voorzieningen;5)

- de vraag of een aanvullende opleiding nodig is, b.v. een DOG-cursus of een taalcursus;

- de relatie van de deputaten en de andere organisatie met de uitzendende kerk;

- de fondswerving;

- wat verder noodzakelijk geacht wordt.

e. Van dit overleg wordt schriftelijk versiag uitgebracht aan het moderamen van deputaten en het bestuur van de andere organisatie.

Indien beide partijen met de inhoud van dit verslag akkoord gaan, vormt dat de basis waarop door de benoemingscommissie met de kandidaat een gesprek zal worden gevoerd.

III. Benoemingsprocedure.

A. Gesprek met de kandidaat en het vervolg daarop.

a. Om in aanmerking te komen voor de aanstelling en uitzending als bijzondere zendingsarbeider dient de betrokkene zich via zijn kerkeraad met een schriftelijk verzoek te richten tot het moderamen van de deputaten voor een gesprek hierover.

b. Nadat het overleg volgens art. 2 heeft plaats gevonden en tot een positief resultaat heeft geleid, organiseert de benoemingscommissie een gesprek met de kandidaat.6)

Als gasten bij dit gesprek nodigt de benoemingscommissie een vertegenwoordiger van de betrokken organisatie en een vertegenwoordiger van de kerkeraad van de thuisgemeente uit.

c. Op grond van dit gesprek en eventuele ingewonnen/ontvangen nadere informatie formuleert de benoemingscommissie (buiten aanwezigheid van de bovengenoemde gasten) een advies aan de deputaten waarop, na behandeling van dit advies door het moderamen, de deputaten al dan niet overgaan tot de benoeming van de betrokkene tot bijzondere zendingsarbeider.

d. De benoeming door de deputaten zal normaliter schriftelijk afgehandeld worden. Daartoe zullen het verslag bedoeld in art. 2 e, het advies van de benoemingscommissie, het verslag van de behandeling van dat advies door het moderamen en de tekst van de eventueel af te sluiten overeenkomst van samenwerking toegestuurd worden aan de deputaten.

Mocht binnen de termijn van 14 dagen na de verzending van deze stukken blijken dat de helft of meer van de deputaten gegronde bezwaren maakt tegen de benoeming van de betrokkene tot bijzondere zendingsarbeider dan wordt de benoeming uitgesteld tot na de behandeling van de naar voren gebrachte bezwaren op de eerstvolgende vergadering van de deputaten.7)

e. Zo mogelijk worden de deputaten in de gelegenheid gesteld vòòr zijn uitzending kennis te maken met de benoemde bijzondere zendingsarbeider.

f. Afschriften van het besluit tot benoeming en de daarbij gemaakte afspraken voor zijn uitzending worden gezonden aan de bijzondere zendingsarbeider, de organisatie via welke hij uitgezonden wordt en aan de kerkeraad van de uitzendende kerk.

B. Gespreksonderwerpen.

In het gesprek van de benoemingscommissie met de kandidaat bijzondere zendingsarbeider dienen onder meer de volgende zaken aan de orde te komen:

- de motivatie van de betrokkene om als bijzondere zendingsarbeider uitgezonden te worden;

- zijn plaats in de thuisgemeente;

- zijn taak als bijzondere zendingsarbeider;

- de wederkerigheid in het zendingswerk op het zendingsveld;

- zijn lidmaatschap van de kerk en betrokkenheid bij de organisatie(s) op het zendingsveld, waarmee hij samen dient te werken;

- de fondswerving;

- de (on)mogelijkheid van steun voor door hem aan te dragen projecten;

- de eventueel noodzakelijke aanvullende opleiding;

- de vormgeving van het bijzondere zendingsarbeiderschap in de praktijk door rondzendbrieven, de kennismaking met en het verdere contact met de deputaten, de zorg voor de goede funetionering van de relatie met de uitzendende gemeente via de kerkeraad en de zendingscommissie e.d.

IV. Fondswerving.

A. Zander financiële betrokkenheid van de uitzendende gemeente en de deputaten zending.

1. Indien de andere organisatie geen financiële betrokkenheid van de uitzendende gemeente en de deputaten wenst, zal zij alle kosten van de bijzondere zendingsarbeider en zijn werk uit de eigen fondsen financieren, waarvoor zij tot dusver ook onder de leden van de Chr. Geref. Kerken reeds eigen geldwervende activiteiten verrichtte.

2. Alleen na verkregen toestemming van de deputaten mogen nieuwe geldwervende activiteiten, gericht op de leden van de Chr. Geref. Kerken, door de betrokken organisatie worden ondernomen.

B. Met financiële betrokkenheid van de zendende gemeente en de deputaten zending.

1. Indien door de andere organisatie wel financiële betrokkenheid van de uitzendende gemeente en de deputaten gewenst wordt en een overeenkomst van samenwerking als bedoeld in art. 4c tot stand is gekomen, zijn de deputaten bereid onder strikte voorwaarden een deel van de gelden bijeengebracht voor het totale zendingswerk van de Chr. Geref. Kerken hiervoor ter beschikking te stellen, in principe gedurende een periode van zes jaar. Hiervoor wordt een Fonds Uitzending Bijzondere Zendingsarbeiders (verder aan te duiden als: Fonds UBZ) gevormd en op de driejaarlijkse begrotingen opgenomen.

2. Het Fonds UBZ wordt mede gevoed door de uitzendende kerk met een wezenlijke extra financiële bijdrage boven de reeds voor deze kerk bestaande financiële verplichtingen jegens de kas van de deputaten (collecte plus omslag), die bestemd zijn voor het door de kerken financieel gezamenlijk gedragen zendingswerk dat behartigd wordt door de deputaten.

3. De benoemingscommissie pleegt, alvorens het gesprek met de kandidaat bijzondere zendingsarbeider plaats vindt, overleg met de kerkeraad van de uitzendende kerk over deze wezenlijke extra financiële bijdrage en de wijze waarop de kerkeraad deze extra bijdrage bijeen denkt te brengen. De hoogte daarvan hangt mede af van de grootte en de financiële situatie van de betreffende kerk. In dit overleg wordt gezamenlijk de hoogte van de wezenlijke extra financiële bijdrage vastgesteld.8)

4. Het Fonds UBZ is complementair op de door de uitzendende kerk als thuisfront van de bijzondere zendingsarbeider opgebrachte extra gelden.

5. De coördinatie van en verantwoordelijkheid voor deze extra fondswerving onder de leden van de uitzendende kerk en de eventuele vriendenkring van de bijzondere zendingsarbeider is in handen van de kerkeraad, die hierbij zo mogelijk haar zendingscommissie inschakelt.

6. De extra bijeengebrachte gelden worden overgemaakt naar de kas van de deputaten onder vermelding van “extra bijdrage Fonds UBZ”. De deputaten voegen uit het Fonds Uitzending Bijzondere Zendingsarbeiders hun bijdrage toe en nemen de verplichting op zich gedurende de overeengekomen periode jaarlijks (in maandelijkse of driemaandelijkse termijnen) het bedrag dat nodig is aan de andere organisatie over te maken.

7. Giften bestemd voor de bijzondere zendingsarbeider en zijn werk, die buiten het kanaal van de kerkeraad of van de deputaten om bij de andere organisatie zelf binnenkomen worden in mindering gebracht op het jaarlijks voor zijn uitzending nodige bedrag.

8. De ontwikkeling van de inkomsten voor dit jaarlijks nodige bedrag bij de andere organisatie en bij de deputaten zal aan het eind van iedere werkperiode - dan wel eerder bij gebleken noodzaak - worden geëvalueerd.9)

V. Uitzending.

De eerste secretaris bereidt de uitzenddienst voor samen met:

- de kerkeraad van de uitzendende kerk;

- de organisatie via welke de bijzondere zendingsarbeider uitgezonden wordt.

In de uitzenddienst zal gebruik gemaakt worden van het voor de uitzending van een bijzondere zendingsarbeider vastgestelde formulier.

VI. Verplichtingen.

A. Waartoe de deputaten zich verplichten.

a. Het stimuleren van de band tussen de bijzondere zendingsarbeider en de uitzendende kerk met zijn zendingscommissie.

b. De voorlichting over de bijzondere zendingsarbeider en zijn werk via “Doorgeven”, op zendingsavonden, via de info’s en het handboek voor de zendingscommissies en op classiscorrespondentendagen.

c. De vermenigvuldiging en verzending van de rondzendbrieven van de bijzondere zendingsarbeider volgens een door hem opgestelde adressenlijst met een met hem overeengekomen aantal adressen.

d. De toezending van:

“Doorgeven”;

de rondzendbrieven van de gewone en bijzondere zendingsarbeiders;

de rondzendbrieven van de voorzitter;

het jaarlijkse verslag aan de particuliere synoden.

e. Het bij wijze van uitzondering brengen van een bezoek, niet ter werkbegeleiding, maar ter ontmoeting en bemoediging; indien zo’n bezoek gebracht zou worden, dan zal dit bij voorkeur geschieden in een jaar waarin de bijzondere zendingsarbeider niet met verlof komt.

f. Een gesprek met de voorzitter en de eerste secretaris en zo mogelijk een ontmoeting met de deputaten tijdens het verlof.

g. Het geven van advies, hetzij op verzoek van de bijzondere zendingsarbeider zelf, of (indien nodig geacht) naar aanleiding van rondzendbrieven of bezoeken.

h. Het overwegen van en/of bemiddelen in uitsluitend kleinschalige en kortlopende projectaanvragen van de kerk op het zendingsterrein, waarvan hij lid is (aan de hand van hiervoor nog op te stellen criteria).

i. Het schriftelijk vastleggen van bijzondere verplichtingen en afspraken tussen de deputaten en de bijzondere zendingsarbeider op financieel gebied, indien deze overeengekomen zijn.

B. Waartoe de bijzondere zendingsarbeider zich verplicht.

a. Hij zal zich in de plaats of Streek waar het werk verricht wordt aansluiten bij een kerk van bijbels christelijke signatuur en actief deelnemen aan het gemeentelijke leven om de geestelijke en kerkelijke betrokkenheid wederzijds goed te laten functioneren. Te denken valt hierbij ook aan het deelnemen aan toerustingsactiviteiten e.d. In bepaalde gevallen kan het bekleden van een kerkelijk ambt onderdeel vormen van het vervullen van zijn missionaire taak.

b. Van de onder a. genoemde activiteiten brengt hij viermaal per jaar een verslag uit aan de deputaten, de kerkeraad en de zendingscommisie van de uitzendende kerk door middel van een rapport, te zenden naar het adres van de eerste secretaris, die voor verdere doorzending aan de kerkeraad en de zendingscommissie zorg draagt.

c. Tijdens zijn verblijf in Nederland zal hij op een van te voren door het moderamen met hem afgesproken wijze incidenteel zich in laten schakelen bij het voorlichtings- en toerustingswerk in de Chr. Geref. Kerken.

2. Bijlage 22

Instructie voor de deputaten voor algemene diaconale en maatschappelijke aangelegenheden (ADMA-deputaten)

Artikel 1

De generale synode benoemt deputaten voor algemene diaconale en maatschappelijke aangelegenheden.

Artikel 2

Het getal van deputaten is minstens tien.

Artikel 3

De taak van deputaten is

a. Het geven van voorlichting en adviezen in algemene en diaconale en maatschappelijke aangelegenheden;

b. het geven van voorlichting en adviezen over de plaats van de kerk in de samenleving;

c. het toerusten van diakenen via de classicale diaconale commissies;

d. het onderhouden van contacten met de classicale diaconale commissies;

e. het onderhouden van contacten met bestaande organisaties in eigen kerkelijk leven of daarbuiten en voor zover nodig met overheidsinstellingen;

f. zich te bezinnen op de vragen en consequenties van het kerk en christen zijn in onze samenleving, waarbij het met name gaat om vragen rond arbeid en de daarmee samenhangende sociale en maatschappelijke ontwikkeling;

g. de resultaten van de in f. genoemde bezinning door te geven aan de kerken;

h. kerkeraden eventueel te adviseren en te stimuleren bij het opzetten en uitvoeren van activiteiten welke aansluiten bij de punten f. en g. van deze instructie;

i. de vertegenwoordiging van de kerken bij de bespreking van bovenbedoelde taken in interkerkelijk overleg of overleg van andere aard.

Artikel 4

Deputaten zijn bevoegd zich te laten bijstaan door adviseurs.

Artikel 5

Deputaten kunnen de generale synode voorstellen doen voorzover deze liggen binnen de grenzen van hun werkterrein.

Artikel 6

Deputaten mogen niet treden in het werk van de plaatselijke diaconie (kerkeraad) en van de meerdere vergaderingen.

Artikel 7

Deputaten zijn verplicht aan iedere generale synode een begroting van hun kosten en baten voor de volgende 3 jaren te doen toekomen.

Artikel 8

Deputaten zijn krachtens artikel 84 K.O. en binnen de grenzen van hun instructie bevoegd tot:

a. het in ontvangst nemen van gelden, waaronder legaten en erfstellingen;

b. het verrichten van betalingen.

Artikel 9

Deputaten brengen ter generale synode rapport uit van de verrichte werkzaamheden.

C. TOEVOEGINGEN EN WIJZIGINGEN IN BIJLAGEN

1. Bijlage 4

Instructie voor deputaten voor onderlinge bijstand en advies

De synode besloot artikel 4 sub d van de instructie te vervangen door:

“aan kerken met een ledental tussen de 175 en 199 kan bijstand worden toegezegd tot ten hoogste 30% van de predikantskosten, aan kerken met een ledental tussen de 150 en 174 ten hoogste 35% van de predikantskosten en aan kerken met minder dan 150 leden ten hoogste 40% van de predikantskosten. Een en ander met inachtneming van hetgeen in art. 4 sub a is bepaald ten aanzien van neveninkomsten.”

2. Bijlage 5

Instructie voor deputaten voor het beheer van de algemene kas tot steun aan de kerken ten behoeve van de verzorging van emeriti predikanten, predikantsweduwen en -wezen

De synode besloot de volgende wijzigingen in de instructie voor deputaten vast te stellen: art. 3: de tweede alinea, tweede zin wordt vervangen door:

“De eerste en de tweede penningmeester en de deputaat-actuaris worden benoemd door de generale synode… (enz.)”

art. 7: de eerste alinea wordt vervangen als volgt:

“Een gehuwde of ongehuwde emerituspredikant ontvangt een zodanige uitkering uit de emeritikas dat deze, tezamen met zijn eventuele AOW- of AAW-uitkering 70% van de uitkeringsgrondslag bedraagt, alsmede een toeslag met betrekking tot het nadelige verschil als gevolg van de nieuwe berekeningswijze ingaande 1 januari 1996 ten opzichte van die daarvoor.”

Als AOW-uitkering voor een… enz. enz.

Deputaten wordt gevraagd voor de volgende synode een definitieve regeling voor te stellen.

art. 8 sub a: aanvullen met:

“… voorzover die 15 % van het aanvaardbare minimumtraktement van predikanten met tien dienstjaren te boven gaan.”

Deze wijziging gaat in op 1 januari 1993.

art.12:de eerste alinea wordt vervangen als volgt:

“Een predikantsechtgenote die weduwe geworden is op een leeftijd van 40 jaar of ouder en geen kinderen heeft te verzorgen ontvangt een zodanige uitkering uit de emeritikas, dat deze tezamen met haar eventuele AWW- of AOW-uitkering 50% van de uitkeringsgrondslag bedraagt, alsmede een toeslag m.b.t. het nadelig verschil als gevolg van de nieuwe berekeningswijze ingaande 1 januari 1996 ten opzichte van die daarvoor.

Indien zij een kind dan wel twee of meer kinderen heeft te verzorgen, ontvangt zij een zodanige uitkering uit de emeritikas, dat deze tezamen met haar eventuele AWW- of AOW-uitkering gelijk is aan 60% resp. 70% van de uitkeringsgrondslag, alsmede een in de vorige alinea genoemde toeslag.”

In geval van twee of meer… enz. enz.

art. 14: na de eerste zin wordt ingevoegd:

“Het voorgaande is ook van toepassing op het wezenpensioen waarop een/de kind/kinderen recht heeft/hebben.”

art. 20:

“16%” wordt vervangen door “21,5%”.

toevoegen: art. 23:

Ter voorziening in bijzondere gevallen zijn deputaten bevoegd uitkeringen te doen aan plaatselijke kerken ten behoeve van diegenen, die de kerken in het ambt van predikant een tijdlang hebben gediend en hun weduwen en wezen; de uitkering wordt op dezelfde wijze bepaald als die van emeriti predikanten, predikantsweduwen en -wezen, evenwel met dien verstande, dat rekening wordt gehouden met de tijd dat zij onze kerken als predikant hebben gediend, terwijl het tweede gedeelte van artikel 8 sub b. van de instructie niet op hen van toepassing is. toevoegen: art. 24:

Bij de uitvoering van de in artikel 23 getroffen voorziening zijn de volgende bepalingen van toepassing:

a. Onder uitkeringen worden uitsluitend verstaan die waarop aanspraak bestaat vanaf het bereiken van de 65-jarige leeftijd en in geval van eerder overlijden.

b. De aanvraag dient te geschieden bij de kerk waaraan de predikant het laatst was verbunden. Indien de betreffende kerk is opgeheven, dient de aanvraag te geschieden bij de door de classis, waartoe de opgeheven kerk behoorde, aangewezen rechtsopvolger.

Deze kerk dient hiervan binnen 14 dagen kennis te geven aan deputaten.

c. De hoogte van de uitkering wordt bepaald door de van toepassing zijnde uitkering per jaar te vermenigvuldigen met een breuk met in de teller de diensttijd doorgebracht in onze kerken en in de noemer het aantal te behalen dienstjaren, te stellen op 40.

d. Indien de uitkering tezamen met de aanspraken opgebouwd voor en tijdens de ambtsperiode en na het vertrek van de predikant, hoger is dan de van toepassing zijnde uitkering per jaar, dan komt het meerdere volledig in mindering op de in lid c. berekende uitkering.

e. De aan artikel 23 te ontlenen aanspraken komen na die welke kunnen worden ontleend aan regelingen die toepassing zijn bij andere kerkgenootschappen c.q. instellingen.

f. Artikel 23 is van toepassing op de predikant, die in 1996 of later de leeftijd van 65 jaar bereikt of voor het bereiken van die leeftijd komt te overlijden.

3. Bijlage 7

Reglement voor het Studiefonds van de Theologische Universiteit

De synode besloot de volgende wijzigingen aan te brengen:

art. 2

Het beheer van dit studiefonds wordt opgedragen aan de deputaten voor het studiefonds, die door de generale synode tot dit beheer worden gemachtigd en geïnstrueerd en aan haar van al hun handelingen verantwoording schuldig zijn.

art. 3

Deputaten studiefonds zullen op iedere generale synode een schriftelijk verslag uitbrengen van hun werkzaamheden.

art. 4

Voorlopige Uitvoeringsregeling studiefonds

betreft: admissiale Studenten die niet in aanmerking komen voor studiefinanciering ingevolge de Wet Studie Financiering(WSF).

1. Een student, die via het admissie-examen is toegelaten tot de studie aan de Theologische Universiteit Apeldoorn en geen recht heeft op studiefinanciering ingevolge de Wet Studie Financiering, maar wel kan aantonen dat hij zonder een soortgelijke financiering niet in zijn levensonderhoud kan voorzien, kan een bijdrage aanvragen ten laste van het studiefonds.

2. De aanvraag dient, op voorstel van het curatorium, te geschieden bij de secretaris van het deputaatschap voor het studiefonds, vergezeld van een uitvoerige beschrijving van de financiële en gezinssituatie.

3.

3.1. Deputaten kunnen een of meer bijdragen toekennen tot een hoogte die gelijk is aan de in 1994 in de WSF geldende bijdragen voor 18- tot 27-jarigen, verhoogd met 20% met de mogelijkheid, dat dit bedrag, op basis van de individuele gezinsomstandigheden, kan worden aangepast in positieve zin.

3.2. leder jaar wordt de bijdrage getoetst en indien nodig aangepast aan de actuele omstandigheden. Daartoe moet de student elk jaar opnieuw een aanvraag indienen.

3.3. Voor de eigen vermogenspositie zal een bedrag vastgesteld worden. De opbrengst van het meerdere vermogen wordt in mindering gebracht op het in 3.1 bedoelde uitkeringsbedrag;

3.4. Dit bedrag wordt ieder jaar getoetst en eventueel bijgesteld aan de actuele omstandigheden.

4. In afwijking van de WSF kunnen reiskosten afzonderlijk worden vergoed. De hoogte van de reiskosten wordt in overleg met de betrokkene door deputaten vastgesteld.

5. Ten aanzien van eventuele bijverdiensten van de aanvrager gelden de overeenkomstige regels van de WSF.

6.

6.1. Het deel van de basisbeurs, dat is vrijgesteld van belastingheffing, wordt verstrekt als renteloze lening. Het niet van belasting vrijgestelde deel van de basisbeurs en de bijdragen die in de WSF als aanvullende beurs gelden, worden verstrekt als een uitkering.

6.2. Daar waar in de WSF sprake is van een rentedragende lening, worden de overeenkomstige bijdragen in het kader van deze regeling verstrekt als renteloze lening.

7

7.1. De renteloze lening ad 6.1 wordt kwijtgescholden in gelijke delen over het aantal jaren dat de aanvrager de Christelijke Geformeerde Kerken in Nederland dient tot het bereiken van de 65-jarige leeftijd.

7.2. De renteloze lening ad 6.2. wordt afgelost in 15 jaar vanaf het derde jaar na het beëindigen van de Studie. Deze aflossing geschiedt lineair in nader overeen te komen tijdvakken van hooguit een jaar.

8.

8.1. Indien de aanvrager bij overlijden nog een restant schuld heeft, wordt dit geheel kwijtgescholden.

8.2. Indien de aanvrager met vervroegd emeritaat gaat kunnen deputaten voorstellen aan het curatorium om het eventuele restant van de af te lossen lening geheel of gedeeltelijk kwijt te scheiden.

8.3. Indien de aanvrager geen predikant wordt of als predikant het verband van onze kerken verlaat, dient hij, naast de verplicht af te lossen lening, ook het op dat moment nog resterende deel van de oorspronkelijk kwijt te scheiden lening af te lossen in nader overeen te komen termijnen.

9. In gevallen waarin deze regeling niet voorziet, wordt beslist conform de WSF. Voorziet de WSF in zo’n geval ook niet, dan beslissen deputaten in overleg met en onder goedkeuring van het curatorium.

10 Deze (voorlopige) regeling is goedgekeurd door de generale synode van de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland te Zierikzee op 8 november 1995.

4. Bijlage 8

reglement voor de Theologische Universiteit.

De synode besloot artikel 11 aldus te wijzigen:

Wie tot de Studie wil worden toegelaten moet een gymnasium/VWO-diploma of daarmee gelijkgesteld getuigschrift overleggen. Voordat de tentamens van het propaedeutisch jaar kunnen worden afgelegd, moeten eventuele deficiënties op het gebied van Grieks en Latijn opgeheven worden (zie artikel 17). Eveneens kunnen zij, die een colloquium doctum hebben afgelegd tot de propaedeuse van de theologische Studie worden toegelaten; hetzelfde geldt voor hen, die een academische Studie met doctoraal examen hebben afgesloten.

Studenten van de Theologische Universiteit zijn allen die door de rector in het Album Studiosorum zijn ingeschreven. In de regel kan men niet worden ingeschreven beneden de leeftijd van 17 jaar. Bij bijzonder gunstige aanleg kan hier een uitzondering op worden gemaakt.

Een Student die de Theologische Universiteit verlaat of daarvan wordt verwijderd krachtens het besluit van het curatorium, gehoord het college van hoogleraren, wordt niet langer als student beschouwd in de zin van dit artikel.

Wanneer een nieuw-ingeschreven student bewijzen kan tonen van afgelegde examens aan een inrichting van hoger onderwijs, wordt in ieder geval afzonderlijk door het college van hoogleraren een beslissing genomen ten aanzien van vrijstellingen van tentamens of examens in enig vak. In het geval van het ontbreken van equivalence kunnen aanvullende tentamens gevraagd worden.

5. Bijlage 19

regeling voor de buitenlandse zending

De synode besloot:

1. art. 3 als volgt te wijzigen:

“Elke particuliere synode benoemt twee deputaten met hun secundi die zitting hebben voor de tijd van twee jaren…“ enz.;

2. in art.5 de volgende bepaling op te nemen:

De deputaten zijn bevoegd medewerking te verlenen aan kerkeraden voor de uitzending van bijzondere zendingsarbeiders.

6. Bijlage 21

Instructie voor de deputaten voor de hulpverlening in binnen- en buitenland

De synode besloot artikel 2 van de instructie van deputaten als volgt te wijzigen: “De generale synode wijst een voorzitter, secretaris en penningmeester aan.”.

7. Bijlage 33

Instructie voor de deputaten tot beheer van een kerkelijk administratief bureau

De synode besloot art. 4 aan te vullen als volgt:

D. ten behoeve van het Landelijk Bureau:

de zorg voor de huishoudelijke, technische, facilitaire en organisatorische zaken, die dit bureau betreffen.

E. ten behoeve van de generale synode het vertegenwoordigen van deze vergadering als werkgever in de zin der wet van alle niet-ambtelijke kerkelijke medewerkers van de deputaatschappen.

8. Bijlage 39

rechtspositieregeling van kerkelijke werkers/medewerkers van deputaatschappen

De synode besloot de volgende wijzigingen aan te brengen:

art. 2:

Werkgever: de raad van de Christelijke Gereformeerde kerk, c.q. de generale synode, ten deze vertegenwoordigd door haar deputaten door wie de werknemer is benoemd en deputaten kerkelijk administratief bureau,

art. 8 sub a:

de naam en vestigingsplaats van de kerk, c.q. het deputaatschap kerkelijk administratief bureau, alsmede de naam van degenen, die bevoegd zijn deze werkgever te vertegenwoordigen.

art. 14, na regel 6 toevoegen:

Voor werknemers, verzekerd bij het Pensioenfonds P.G.G.M. wordt het aandeel van de werkgever, respectievelijk werknemer bepaald volgens de voor hen van toepassing zijnde pensioenregeling.

art. 20 (nieuw):

Wijziging rechtspositieregeling.

Deputaten financiële zaken zijn gemachtigd om in overleg met betrokkenen wijzigingen aan te brengen in de bedragen, percentages en aantallen voorkomend in de rechtspositieregeling en de daarbij behorende uitvoeringsregelingen.

D. BELANGRIJKE UITSPRAKEN VIA INSTRUCTIES

1. Hetkerklied

De generate synode kwam tot de volgende uitspraak:

De generate synode

kennis genomen hebbend

van de instructie van de particuliere synode van het noorden van de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland van 30 maart 1995;

overwegende

dat in deze instructie geen nieuwe argumenten worden aangevoerd vergeleken met de revisievoorstellen ten aanzien van het besluit van de GS van 1983 inzake het kerkelijk lied die op de GS van 1986 zijn afgehandeld;

van oordeel

dat derhalve geen gegronde redenen bestaan om genoemd besluit van de G.S. van 1983 te herzien;

besluit

deze instructie niet te aanvaarden.

2. Publiciteit

Op de generale synode diende een instructie van de particuliere synode van het noorden inzake publiciteit. Deze instructie had tot doel de informatie en toerusting van landelijke kerkelijke organen zo veel mogelijk te bundelen.

De synode besloot de instructie niet te aanvaarden, maar wel de intentie van de instructie te honoreren door aan elk deputaatschap - met of zonder publiciteitsorgaan - de opdracht te geven aan de generale synode 1998 te rapporteren omtrent

a. de wijze, waarop men de informatie en/of toerusting van onze kerken tot nu toe doet plaatsvinden;

b. de wenselijkheden, moeilijkheden en mogelijkheden, waarmee gerekend zou moeten worden bij toekomstige informatieverstrekking;

c. de behoefte van het desbetreffende deputaatschap aan één landelijk bulletin voor informatie en/of toerusting van onze kerken.

3. Vragen rond de vrouw in het ambt

De synode kwam tot de volgende uitspraak:

de generale synode

overwegende

1. dat de vragen rond de vrouw in het ambt een zaak betreffen, die het geheel van onze kerken aangaan;

2. dat het kerkelijk standpunt, dat in onze kerken steeds als het schriftuurlijke heeft gegolden niet met een schriftuurlijke onderbouwing is vastgelegd in een besluit van de generale synode, terwijl dit wel gewenst is en dienstig kan zijn;

3. dat de vraag inzake de vrouw in het ambt binnen onze kerken en in onze samensprekingen en in onze correspondence met andere kerken van gereformeerde belijdenis steeds weer aan de orde komt om welke reden het nodig is dat er een schriftuurlijk-gefundeerde verantwoording gegeven wordt van het standpunt ten aanzien van de vrouw in het ambt zoals dit functioneert in kerken die de gereformeerde belijdenis handhaven;

besluit

in aansluiting aan de overwegingen een commissie te benoemen met de opdracht binnen het raam van de gereformeerde Schriftbeschouwing een schriftuurlijk-gefundeerde verantwoording te geven van het standpunt ten aanzien van de vrouw in het ambt en hierover te rapporteren aan de generale synode 1998, ten einde de generale synode in de gelegenheid te stellen over deze zaak een schriftuurlijk gefundeerde uitspraak te doen ten dienste van onze kerken en de contacten met andere kerken.

E. BETREFFENDE DEPUTAATSCHAPPEN

1. Emeritikas

De synode besloot:

1. in het vervolg ook een deputaat-actuaris te benoemen;

2. de uitkeringsgrondslag te stellen op 135%;

3. de door de generale synode 1989 getroffen regeling voor afgezette predikanten in te trekken en de nog lopende uitkering onder te brengen bij deputaten art. 13 K.O.;

4. aan deputaatschappen voor welke een vrijgesteld predikant werkzaam is, op te dragen met ingang van 1996 jaarlijks een bijdrage aan de emeritikas te voldoen van 500 maal de minimum jaarbijdrage per lid per op 1 januari aanwezige vrijgestelde predikant;

5. aan deputaten art. 13 K.O. op te dragen na te gaan of het sluiten van een risicoverzekering voor uitkeringen aan weduwen en wezen zinvol is en daarover aan de generale synode 1998 te rapporteren;

6. aan deputaten art. 13 K.O. en aan deputaten-financieel van de Theologische Universiteit op te dragen na te gaan wat de voor- en nadelen zijn van de samenvoeging van de door hen beheerde emeriteringsfondsen en daarover aan de generale synode 1998 te rapporteren.

2. A. Theologische Universiteit

De synode besloot:

1. aan prof. dr. W. van ‘t Spijker, gezien het voorstel van het curatorium, op de meest eervolle wijze emeritaat te verlenen;

2. aan prof. dr. W. H. Velema op de meest eervolle wijze emeritaat te verlenen met ingang van 1 februari 1996;

3. aan prof. dr. J. de Vuyst, gezien het voorstel van het curatorium, op de meest eervolle wijze emeritaat te verlenen;

4. in de vakature Velema-I te benoemen tot universitair hoofddocent (UHD) in de diakoniologische vakken (homiletiek, poimeniek, liturgiek en catechetiek) drs. A. Baars te Middelharnis, met de aantekening dat na promotie dit UHD-schap automatisch omgezet zal worden in een hoogleraarschap;

5. in de vakature Van ‘t Spijker te benoemen als hoogleraar kerkgeschiedenis en kerkrecht dr. H.J. Selderhuis te Zwolle;

6. in de vakature De Vuyst te benoemen tot universitair hoofddocent (UHD) in de nieuwtestamentische vakken drs. T.M. Hofman te Rijnsburg, met de aantekening dat na promotie dit UHD-schap automatisch omgezet zal worden in een hoogleraarschap;

7. het curatorium toestemming te verlenen tot de benoeming van dr. D.J. Steensma te Veenwouden tot universitair docent in de ethiek;

8. goedkeuring te hechten aan de herbenoeming van drs. B.J. Dikken en drs. J.C.L. Starreveld tot universitaire docenten;

9. goedkeuring te hechten aan de benoeming van mevr. dr. A. Drint tot universitair docente, als assistente van prof. dr. H.G.L. Peels;

10. goedkeuring te hechten aan de benoeming van drs. M.C. Mulder tot begeleider van de studie Judaica in de doctoraalfase;

11. goedkeuring te hechten aan de benoeming van drs. G.J. van ‘t Spijker tot universitair docent in het nieuwtestamentisch Grieks in het cursusjaar 1995-1996 en eventueel in de daarop volgende jaren;

12. het curatorium mandaat te verlenen op wijzigingen in de onderwijswetgeving adequaat te reageren;

13. het curatorium opdracht te geven voor het ontwerpen van een definitieve regeling inzake de kerkrechtelijke positie van de hoogleraren en dienaangaande voorstellen te doen op de generale synode 1998;

14. de samenwerking met de Theologische Universiteit van de Gereformeerde Kerken (Vrijgemaakt) inzake de vooropleiding voor een periode van drie jaar te continueren;

15. het curatorium opdracht te geven een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden om aan de vooropleiding meer het karakter van gezamenlijkheid te geven, daarvan verslag uit te brengen en zonodig met voorstellen te komen op de generale synode 1998;

16. toestemming te verlenen voor de instelling van een stimuleringsfonds ten behoeve van a.s. promovendi, hetzij christelijke gereformeerde predikanten hetzij admissiale Studenten, die de studie voor het D ll-examen hebben afgesloten;

17. het stimuleringsfonds te laten beheren door het curatorium en de deputaten-financieel, die verantwoording schuldig zijn aan de generale synode;

18. toestemming te verlenen aan de beheerscommissie, dat uit de reserves van de T.U.A. een bedrag van (maximaal) f 300.000,– gestort wordt in de kas van het stimuleringsfonds (in een latere zitting van de synode teruggebracht tot f 150.000,–tot aan de synode van 1998);

19. dat alleen zij in aanmerking komen voor een uitkering uit het fonds, voor een periode van maximaal 2 maal een half jaar, die

- behoren tot de Christelijke Gereformeerde Kerken;

- het doctoraalexamen cum laude hebben behaald of naar het oordeel van het college dit niveau benaderen;

- een uitgewerkt schema voor het proefschrift kunnen overleggen, gekoppeld aan een tijdpad, waarbij de vraag naar de relevantie van het onderzoek voor het geheel van de kerken medebepalend is;

20. dat de aanvragen beoordeeld worden door curatoren en de leden van het college van hoogleraren;

21. een deputaatschap voor het studiefonds in te stellen;

22. om praktische redenen, die samenhangen met de wisseling van hoogleraren in de kornende periode, het vak ‘gemeente-opbouw’ bij de hoogleraar kerkrecht onder te brengen tot de generale synode 1998 en het curatorium de opdracht te geven op de generale synode 1998 omtrent een definitieve regeling te rapporteren;

23. het curatorium opdracht te geven zich te bezinnen op de emeriteringsleeftijd van de hoogleraren en bij een wijzigingsvoorstel in overleg te treden met de deputatenfinancieel en de generale synode 1998 te dienen met een voorstel.

B. Deputaten-financieel voor de Theologische Universiteit:

De synode besloot:

aan deputaten art. 13 K.O. en aan deputaten-financieel van de Theologische Universiteit op te dragen na te gaan wat de voor- en nadelen zijn van de samenvoeging van de door hen beheerde emeriteringsfondsen en daarover aan de generale synode 1998 te rapporteren.

3. Evangelleverkondiging onder Israël:

De synode besloot:

deputaten op te dragen de GS van 1998 te dienen met een nadere bezinning op de dienst der verzoening en in die bezinning aandacht te geven aan de wijze waarop in de Heilige Schrift gesproken wordt over de noodzaak van en de oproep tot persoonlijk geloof om in de verzoening door Christus te delen, opdat dat ook een duidelijke plaats krijgt in de taakomschrijving van de werker in Israël en in het werk zelf.

4. Evangelieverkondiging onder Israël en buitenlandse zending:

overbruggingsregeling teruggekeerde predikanten.

De synode besloot:

1. Als overbruggingsregeling voor uit bijzondere dienst teruggekeerde predikanten, die nog geen volgende beroeping hebben ontvangen, vast te stellen:

Artikel 1

Bij beëindiging van de bijzondere dienst, waartoe een predikant beroepen is, dient de zendende kerk hem een uitkering toe te kennen.

Artikel 2

Deze uitkering bedraagt:

gedurende 3 maanden 100%,

gedurende de volgende 9 maanden 90%,

gedurende de volgende 12 maanden 80%

en daarna 70%

van het door deputaten financiële zaken geadviseerde predikantstractement, verminderd met eventueel te verkrijgen wettelijke uitkeringen, eigen inkomsten uit arbeid en/of bedrijf en inkomsten van de echtgenote voor 75% en vermeerderd met 50% van een ziektekostenverzekering en een woonkostenvergoeding.

Neveninkomsten tot een bedrag van 15% van het basistractement blijven hierbij buiten beschouwing.

Artikel 3

Deze uitkering vervalt:

1. bij het overlijden van de predikant;

2. bij weigering door de predikant zich beroepbaar te stellen, dan wel een passend beroep of aangeboden passende arbeid te aanvaarden;

3. bij het bereiken van het recht op emeritering.

Artikel 4

De zendende kerk kan voor de financiering van deze uitkering gedurende de eerste twee jaren een beroep doen op de deputaten in overleg met wie de predikant is beroepen, en daarna op deputaten onderlinge bijstand en advies.

2. Aan deputaten buitenlandse zending, evangelieverkondiging onder Israël en onderlinge bijstand en advies op te dragen gezamenlijk aan de generale synode 1998 te rapporteren:

a. over de effectuering van deze regeling in de periode 1995-1998;

b. over de gewenste definitieve regeling

5. Buitenlandse zending:

De synode besloot:

1. de gevolgde procedure rondom de benoeming van een eerste secretaris goed te keuren;

2. de kerk van Hilversum-Oost eervol te ontslaan van haar status als zendende kerk;

3. de kerk van Purmerend eervol te ontslaan van haar status als zendende kerk op het moment dat ds. H.Jonkman zich aan een andere gemeente verbindt;

4. goedkeuring te verlenen aan de status van zendende kerk voor de kerk van Veenendaal-Bethel;

5. goedkeuring te verlenen aan de status van zendende kerk voor de kerk van Wormerveer;

6. het besluit van deputaten goed te keuren om Mozambique te aanvaarden als nieuw zendingsgebied;

7. net besluit van deputaten goed te keuren om een docent uit te zenden naar de FATEB in Bangui;

8. het besluit van deputaten goed te keuren om in samenwerking met de Igrejas Evangelicas Reformadas no Brasil een zendingsproject op te zetten in de Steden Curitiba en Sao Paulo in Brazilië;

9. de overbruggingsregeling voor een repatriërend dienaar des Woords goed te keuren;

10. de deputaten op te dragen hun eerste versie van het formulier voor de bevestiging tot de missionaire dienst en van het formulier voor de uitzending van andere zendingsarbeiders zorgvuldig te herzien en aan de GS van 1998 ter goedkeuring voor te leggen;

11. het voorstel van deputaten om het aantal PS-deputaten terug te brengen van drie naar twee over te nemen;

12. deputaten toestemming te geven om in overleg met de deputaten voor de evangelisatie de bijdrage van de laatstgenoemde deputaten aan de stichting Evangelie en Moslims op hun begroting te plaatsen.

6. Evangelisatie:

De synode besloot:

1. deputaten op te dragen te onderzoeken hoe gemeenten gesubsidieerd kunnen worden, die een evangelisatiewerker voor het praktische werk willen aanstellen, maar niet in Staat zijn de kosten daarvoor alleen te dragen;

2. deputaten op te dragen - omdat een vrijgestelde wenselijk is - een instructie te maken voor het werk van een vrijgestelde die aansluit bij de motivatie, waarin een beleid wordt uitgezet aan de hand van kerntaken en die aan de generale synode 1998 ter goedkeuring voor te leggen;

3. er bij alle kerken op aan te dringen om de omslag af te dragen.

7. Radio-kerkdienstuitzendingen:

De synode besloot:

deputaten op te dragen de generale synode van 1998 te dienen met een voorstel tot naamswijziging.

8. Contact met de kerkjeugd:

De synode besloot deputaten op te dragen:

1. te doen wat in hun vermogen ligt om, in overeenstemming met de instructie van deputaten, aan de gehele kerkjeugd schriftuurlijke voorlichting en leiding te geven;

2. het gesprek met de CGJO en het LCJ voort te zetten opdat het mag komen tot een goede samenwerking tussen die beide organisaties;

3. in de contacten met beide jeugdorganisaties de kritische opmerkingen die bij hun werk gemaakt worden te bespreken en waar nodig hen van advies te dienen en aan te dringen op correctie;

4. zich te bezinnen op de vraag of en in hoeverre het werk van de Young Eagles Kampen een plaats kan krijgen binnen de instructie van deputaten en de volgende synode met een gefundeerd voorstel daaromtrent te dienen;

5. de enquete en de bezinning, zoals die in de punten 8.2 en 8.3 van het rapport gestalte gekregen heeft met inachtneming van de gemaakte opmerkingen in het commissierapport en ter synode bij voorrang dienstbaar te maken voor de kerken en met name aan de praktische uitwerking van de aanbevelingen extra aandacht te geven en dit geheel aan de kerkeraden te doen toekomen, met het verzoek om daaraan grondige en brede aandacht te besteden in heel het ambtelijk werk.

9. Kerk en onderwijs:

De synode besloot:

1. In het licht van de belangstellingsenquete met het oog op de stimulerende en adviserende taak van deputaten jegens de kerken de volgende aanbevelingen over te nemen:

a. Ouders en kerkeraden dienen duidelijk hun verantwoordelijkheid te verstaan t.a.v. de gedoopte kinderen der gemeente. Hieraan dient voortdurend grote aandacht te worden besteed in publicaties en vergaderingen, allereerst in gemeentelijk en zo mogelijk in ruimer verband in de meerdere vergaderingen.

b. Nadrukkelijk en regelmatig dient het christelijk onderwijs dat naar Schift en belijdenis is aan de orde te komen als het enige onderwijs dat voldoet aan de doopbelofte en dit dan zowel op de kerkeraadsvergaderingen, in de ambtelijke bearbeiding als in de prediking.

c. De ouders en kerkeraden dienen zich bewust te zijn of te worden, dat er wel Scholen zijn die zich christelijk noemen, maar waarvan de identiteit en het onderwijs niet in overeenstemming zijn met de gereformeerde belijdenisgeschriften. Ook mag van hen worden verwacht, dat zij zich inzetten voor verbetering van het christelijke gehalte van het onderwijs en zich verzetten tegen verdere achteruitgang.

d. De ouders en de kerkeraden dienen zich te bezinnen op andere mogelijkheden als ouders geen onderwijs meer aantreffen naar de gereformeerde belijdenisgeschriften, opdat gedoopte kinderen onderwijs ontvangen in overeenstemming met de doopbelofte. De deputaten voor kerk en onderwijs kunnen hierbij adviseren.

e. Als die mogelijkheden er niet zijn, dienen ouders en kerkeraden zich te bezinnen op mogelijkheden om in het gezin en in de gemeente de kinderen van de gemeente zo’n godsdienstige opvoeding te geven, dat het gemis van goed christelijk onderwijs op de Scholen wordt opgevangen.

f. Opnieuw dient er intense aandacht gegeven te worden bij ouders en kerkeraden aan de bekende triade: gezin-kerk-school waarbij alle drie staan binnen de lichtkring van en zich houden aan het onfeilbare Woord des HEREN.

g. Het is van groot belang, dat bij te houden kerkvisitaties met bijzondere nadruk vraag VI.9 van het reglement op de kerkvisitatie zal worden besproken.

2. de deputaten op te dragen de kerkeraden te stimuleren tot het in het leven roepen van plaatselijke commissies voor kerk en onderwijs om de betrokkenheid van ouders en kerkeraadsleden bij het onderwijs te bevorderen en om adequater te kunnen reageren wanneer zich moeilijkheden voordoen of dreigen voor te doen;

3. de deputaten op te dragen zich te bezinnen op de vraag, hoe de aanvankelijk begonnen regionalisatie in enkele classes op de beste wijze voortgang kan vinden, als ondersteuning van de plaatselijke commissies en daarbij attent te zijn op mogelijkheden voor uitbreiding van deze regionalisatie;

4. de deputaten opnieuw te verzoeken de kerkleden toe te rusten in hun taak aangaande het christelijk onderwijs d.m.v. publicaties in de kerkelijke pers, dit ter bevordering van een proces van bewustwording op het brede terrein van de onderwijsproblematiek;

5. de deputaten opdracht te geven de Handreiking Schoolkeuze ter beschikking te stellen van de kerkeraden en kerkleden.

10. Pastoraat in de gezondheidszorg:

De synode besloot:

deputaten mandaat te verlenen om in de vacature die zal ontstaan door de emeritering van ds. J.J. de Jonge opnieuw een dovenpredikant te benoemen.

11. Algemene diaconale en maatschappelijke aangelegenheden:

De synode besloot:

1. de participate in De Poort te continueren;

2. deputaten op te dragen voort te gaan om te stimuleren dat het diaconaal huisbezoek inhoudelijk en beleidsmatig in de kerken aan de orde komt;

3. deputaten op te dragen de opdracht van de generale synode van 1992 “zich te bezinnen op de wijze van functioneren van de diakenen op de kerkelijke vergaderingen en op de wijze waarop het diakonaat op de kerkelijke vergaderingen aan de orde komt” verder uit te voeren en tot een afronding te brengen en daarvan te rapporteren op de volgende synode;

4. deputaten op te dragen

a. een nauw contact te onderhouden met het GPZ;

b. het bestaan en het werk van het GPZ met nadruk onder de aandacht van de kerken te brengen;

c. naar mogelijkheden te zoeken om

- de versterking van de financiële basis van het GPZ te bevorderen;

- de opleiding van psychiaters uit eigen kring te stimuleren;

5. gelet op de integratie van de taak van deputaten kerk en bedrijfsleven de instructie aan te passen.

12. Kerk en bedrijfsleven:

De synode besloot:

1. het deputaatschap kerk en bedrijfsleven op te heffen en de taak te integreren in ADMA, zodat dit werk ten dienste van de kerken op een goede en actieve wijze kan worden voortgezet;

2. deputaten kerk en bedrijfsleven op te dragen hun vermogen per 31 december 1995 over te dragen aan deputaten ADMA en laatstgenoemden op te dragen de verslaglegging van de activiteiten en het financieel beheer over 1995 van eerstgenoemden in hun rapportage aan de generale synode 1998 op te nemen.

13. Hulpverlening in binnen- en buitenland:

De synode besloot

1. De functies van secretaris en penningmeester van het deputaatschap te ontkoppelen;

2. Het deputaatschap op te dragen om samen met deputaten buitenlandse zending en deputaten voor het financieel beheer van de Theologische Universiteit de mogelijkheden te onderzoeken om tot fondsvorming voor de steun aan buitenlandse theologie-studenten over te gaan;

3. daar de materie onze aandacht verdient de ingekomen brief van Die Teologiese Scool van die Gereformeerde Kerk d.d. 1 augustus 1995 in handen te stellen van deputaten hulpverlening binnen- en buitenland, die dan tevens contact op kunnen nemen met onze deputaten voor de buitenlandse zending;

4. gezien het dringend karakter van het verzoek gedaan in de ingekomen brief van the Universal and Consultative Synod of the Hungarian Reformed Church d.d. 27 juni 1995 dit stuk aan deputaten hulpverlening ter hand te stellen.

14. Commissie van redactie van ‘De Wekker’:

De synode besloot:

de commissie van redactie opdracht te geven zich te bezinnen op de wenselijkheid, moeilijkheden en mogelijkheden om zonodig in de toekomst het aktuele kerknieuws te verstrekken op een andere wijze dan tot nu toe is gebeurd en aan de generale synode 1998 te rapporten.

15. Eenheid van de gereformeerde belijders in Nederland en de correspondentie met de buitenlandse kerken:

De synode besloot:

1. naam en instructie van het deputaatschap vooralsnog ongewijzigd te laten;

2. deputaten op te dragen te overwegen en aan de eerstvolgende synode een voorstel te doen om de taken te verdelen tussen twee deputaatschappen, waarbij het ene de zaken van de eenheid van de gereformeerde belijders in Nederland behartigt en het andere zich concentreert op de correspondentie met kerken in het buitenland en in verband daarmee voorstellen te doen voor een afzonderiijke instructie voor beide deputaatschappen.

16. Vertegenwoordiging van de kerken:

De synode besloot:

1. aan het deputaatschap de opdracht te geven

1. te bezien in hoeverre de huishoudelijke regeling van de generale synode, vastgesteld in 1968/69, nog voldoet aan de eisen van deze tijd;

2. zich te beraden over eventuele wijzigingen in deze regeling;

3. hierover voorstellen te doen aan de generale synode 1998;

2. het deputaatschap de opdracht te geven zich te verstaan met de roepende kerk voor de generale synode 1998 en het onder punt 2 (rapport van de generaal-synodale commissie 6) gestelde over een onderscheid tussen roepende en ontvangende kerk voor de generale synode reeds in 1998 mogelijk ten uitvoer te brengen.

17. Kerkelijk administratief bureau:

De synode besloot:

1. deputaten op te dragen, namens haar, de diensten van het KAB aan te bieden aan potentiële afnemers, met het uitdrukkelijke advies daarvan gebruik te maken;

2. de voorgestelde methode van kostenberekening aan deputaatschappen goed te keuren;

3. dat aile niet- ambtelijke medewerkers van deputaatschappen formeel in dienst zijn van de generale synode, die als werkgever wordt vertegenwoordigd door haar deputaten kerkelijk administratief bureau, zulks ingaande 1 januari 1996;

4. dat voor niet-ambtelijke medewerkers de in bijlage 39 van de Kerkorde, uitgave 1993, blz. 144 en volgende opgenomen rechtspositieregeling en model arbeidsovereenkomst gelden.

De synode besloot voorts:

1. een commissie Landelijk Bureau in te stellen om de praktische uitvoering van het besluit van de generale synode 1992 (acta art. 122 en 123) te coördineren en te begeleiden;

2. deze commissie te instrueren overeenkomstig onderstaand model:

Artikel 1

De door de generale synode ingestelde commissie Landelijk Bureau bestaat uit drie onafhankelijke, door de generale synode benoemde leden, met een secundus, aangevuld met een afgevaardigde van elk van de deputaatschappen algemene diaconale en maatschappelijke aangelegenheden, hulpverlening binnen- en buitenland, kerkelijk administratief bureau en buitenlandse zending.

De drie door de generale synode benoemde leden vormen het moderamen en hebben beslissende stem.

Artikel 2

De commissie heeft de taak de uitvoering van het besluit van de generale synode 1992 (acta art. 122, 123) te bevorderen door de activiteiten ter zake van het functioneren van het Landelijk Bureau te coördineren en, zo nodig, te corrigeren.

Artikel 3

De commissie heeft daarbij met name aandacht te geven aan:

1. een verantwoorde organisatievorm;

2. de communicatie tussen de drie in het Landelijk Bureau werkende zelfstandige bureaus, respectievelijk hun deputaten;

3. de advisering van het bureau-management;

4. de rechtspositie van de naar het kerkelijk administratief bureau overgaande medewerkers;

5. de voor het goed functioneren en de mogelijke interne vervanging van de medewerkers nodige vorming.

Artikel 4

De kosten van de commissie komen ten laste van de kas van de generale synode.

Artikel 5

De commissie streeft naar zo spoedig mogelijke afronding van haar taak, maar blijft als aanspreekpunt bestaan tot de generale synode 1998, aan welke zij rapport uitbrengt over haar werkzaamheden, zo nodig vergezeld van wenselijk geachte voorstellen.

18. Kerkelijke archieven:

De synode besloot:

1. alle deputaatschappen op te dragen hun afgeronde archiefstukken betreffende hun werk tot de generale synode van 1989 vóór 1 September 1996 aan het synodaal archief over te dragen;

2. het Landelijk Bureau te Veenendaal aan te wijzen als vestigingsplaats van het documentatiecentrum;

3. deputaten op te dragen aan de generale synode 1998 richtlijnen voor het gebruik van en de publicatie uit comité-stukken ter goedkeuring voor te leggen;

4. deputaten te machtigen tot participatie in de Stichting Protestantse Kerkelijke Kunst en in overleg met kerkeraden een aantal inventarisaties te laten verrichten;

19. Berijmde Schriftgedeelten

De synode besloot:

1. te komen tot de uitgave van een definitieve bundel Schriftberijmingen waarin de 40 Schriftberijmingen uit de proefbundel worden opgenomen;

2. in deze definitieve uitgave de door deputaten voorgestelde correcties door te voeren (vgl. bijlage B van het deputatenrapport);

3. over te gaan tot het uitgeven in eigen beheer van een muziekuitgave met harmonisaties van alle niet-psalmmelodieën, volgens het voorstel van deputaten (vgl. bijlage C van het deputatenrapport);

4. opdracht te geven om bij uitgave van de definitieve bundel Schriftberijmingen tevens zorg te dragen voor een goede uitvoering inzake auteursrechten c.a.;

5. het deputaatschap op te heffen en voor de verdere afwikkeling van huidige en toekomstige zaken een kleine commissie te benoemen die rapport aan de generale synode uitbrengt.

20. commissie voor de uitvoeringsregeling studiefonds

De synode besloot

1. goedkeuring te hechten aan de in de punten a t/m d (van het rapport) beschreven werkwijze;

2. de door de commissie ingediende voorlopige Uitvoeringsregeling studiefonds over te nemen en deze te doen ingaan op 8 november 1995;

3. deputaten voor het studiefonds te benoemen met de opdracht

(1) het studiefonds te beheren in overleg met deputaten-financieel gedurende de periode, dat de inkomsten van het studiefonds bestaan uit de reeds door deputaten-financieel gereserveerde bedragen en de regeling voor het studiefonds uit te voeren;

(2) zich te bezinnen op het ontwikkelen van een financieel en praktisch beleid met het oog op eventuele toename van aanvragen en van dit beleid rapport uit te brengen op de generale synode-1998 en voorstellen te doen voor een definitieve Uitvoeringsregeling studiefonds;

(3) in de rapportage aan de generale synode van 1998 een voorstel op te nemen met betrekking tot de geraamde behoefte in de komende jaren en de grootte van het gewenste vermogen van het studiefonds.

21. Diakonaal bureau

De synode besloot:

1. goedkeuring te hechten aan de functiewijziging van br. J.N. Noorlandt van bureausecretaris tot secretaris diakonaat;

2. in te stemmen met het in stand houden van een Diakonaal Bureau ten behoeve van de kerken. Binnen dit bureau zullen de beide diakonale functionarissen een plaats hebben onder gezamenlijke verantwoordelijkheid van de diakonale deputaatschappen; wel zijn deze functionarissen formeel in dienst van het KAB;

3. uit te spreken dat het Diakonaal Bureau gebruik zal maken van de diensten van het kerkelijk administratief bureau. Dit KAB biedt faciliteiten in personeel en materieel opzicht;

4. in te stemmen met de opheffing van de beheerscommissie “Diakonaal Bureau” en de regeling “taken en bevoegdheden” van deze commissie, zoals vastgesteld door de GS 1989, in te trekken;

5. De deputaatschappen ADMA en hulpverlening in binnen- en buitenland op te dragen, via het moderamina-overleg de taken die tot nog toe behoorden bij de beheerscommissie te verrichten in de lijn van de door de GS 1989 vast gestelde regeling “taken en bevoegdheden”;

6. de deputaatschappen ADMA en hulpverlening in binnen- en buitenland op te dragen de afbakening van de bevoegdheden tussen de deputaatschappen en de gezamenlijke moderamina inzake het Diakonaal Bureau te regelen en deze ter kennis te brengen van de generale synode 1998.

F. VERHOUDING TOT ANDERE KERKEN

1. Kerkelijke verhoudingen binnenland 1.1. De Gereformeerde Kerken (Vrijgemaakt)

De synode

overwegende

1. dat eerdere synoden hebben uitgesproken, dat de Gereformeerde Kerken (Vrijgemaakt) zich in alles willen stellen op de grondslag van en begeren te leven naar de gereformeerde belijdenis;

2. dat eerdere synoden hebben uitgesproken dat er tussen de GKV en de CGK ernstige en wezenlijke verschillen bestaan;

3. dat deputaten indringend met de deputaten GKV gesproken hebben over de toeëigening des heils en het belijden omtrent de kerk;

4. dat in die gesprekken toenadering tot en een beter verstaan van elkaar geconstateerd kon worden;

5. dat ten aanzien van beide gespreksonderwerpen gezegd kan worden, dat in de GKV veranderingen in denken en praktijk te constateren zijn, maar dat er tegelijk t.a.v. beide onderwerpen aspecten zijn waarover nader gesproken dient te worden;

6. dat de deputaten GKV hebben aangegeven, dat bij voortgaande contacten ook aan de orde moet komen de verhoudingen met de NGK en bestaande gewoonten en situaties in ons kerkverband;

7. dat de gehouden enquete te zien geeft dat in onze kerken op een zeer gevarieerde wijze de relatie tot de GKV wordt beoordeeld en dat zelfs van tegengestelde waardering van die relatie gesproken moet worden;

van oordeel

1. dat het verheugend is dat op een aantal punten opmerkelijke vorderingen zijn gemaakt;

2. dat afgaande op de door de deputaten GKV getormuleerde visie op de toeëigening van het heil en het belijden omtrent de kerk geconcludeerd mag worden dat in het licht van de confessie de verschillen minder ernstig zijn dan in het verleden werd gesteld, maar dat op grond van wat uit de kerken gehoord en in de praktijk waargenomen wordt de vraag open blijft of datgene wat op het niveau van deputaten is bereikt, ondanks positieve ontwikkelingen in prediking en gemeentebeschouwing, in de GKV ook voluit functioneert;

3. dat er ten aanzien van de overgebleven verschillen deels van een verschillend spraakgebruik en deels van een verschillend geestelijk klimaat sprake kan zijn en dat het mede daardoor van belang is over de overgebleven verschillen nader door te spreken;

spreekt uit

1. dat de gesprekken met de deputaten GKV op basis van de bereikte punten van overeenstemming dienen te worden voortgezet;

a. waarbij de vragen die nog zijn blijven liggen nader besproken dienen te worden en

b. waarbij ook aandacht dient te worden gegeven aan de vraag hoe datgene waarover deputaten overeenstemming hebben bereikt in de praktijk gestalte krijgt;

2. dat het tot de taak van deputaten behoort in voortgezette besprekingen in te gaan op eventuele bezwaren die de GKV-deputaten tegen de verhoudingen met de Nederlands Gereformeerde Kerken en tegen bepaalde situaties en gewoonten in de CGK zouden willen inbrengen;

3. dat de plaatselijke kerken in hun contacten met de GKV in het zoeken naar meerdere eenheid zorgvuldig moeten omgaan met de eenheid die we in eigen kerkverband ontvangen hebben;

4. de plaatselijke kerken op te roepen voortdurend de zaak van de eenheid van de verschillende kerken ootmoedig aan de Here voor te leggen in de gebeden;

en besluit

1. de brief van de generale synode van de Gereformeerde Kerken (Vrijgemaakt) in Nederland 1993 te beantwoorden;

2. de GKV te verzoeken deputaten te benoemen om het gesprek voort te zetten;

3. deputaten op te dragen net gesprek over de genoemde punten voort te zetten.

1.2. De Nederlands Gereformeerde Kerken

De synode

overwegende

1. dat eerdere synoden hebben uitgesproken dat de Nederlands Gereformeerde Kerken zich in alles willen stellen op de grondslag van en begeren te leven naar de gereformeerde belijdenis;

2. dat deputaten de verschillen met betrekking tot de toeëigening van het heil met de NG commissie hebben besproken;

3. dat deputaten stellen dat het vrijwel onmogelijk is om de gebleven verschillen zo te formuleren, dat ook de NG commissie zich in de formulering herkent;

4. dat tijdens de samensprekingen vragen zijn gerezen over de visie in de NGK op de relatie tussen Schrift en confessie;

5. dat het gesprek over het Akkoord van Kerkelijk Samenleven (A.K.S.) en het functioneren daarvan niet echt gevoerd kon worden en dat daardoor ook nauwelijks kon worden voldaan aan de opdracht om mede aandacht te geven aan diverse landelijke en plaatselijke ontwikkelingen die een belemmering op de weg naar eenheid kunnen zijn;

6. dat deze ontwikkelingen wel zijn doorgegaan, getuige onder meer het besluit van de Landelijke Vergadering van de NGK om het diakenambt open te stellen voor de zusters der gemeente;

7. dat er verschillende gemeenten zijn waar een min of meer intensieve vorm van samenleving met de plaatselijke NGK wordt onderhouden;

constaterende

1. dat er verschillen zijn gebleven ten aanzien van de visie op de toeëigening van het heil;

2. dat de discussie over het A.K.S. in de NGK op gang is gekomen getuige de door de Landelijke Vergadering aangenomen wijzigingen van het A.K.S.;

3. dat er steeds spanningen ontstaan binnen onze kerken tussen wat plaatselijk hier en daar wel en landelijk niet bereikt kan worden in de relatie tot de NGK en dat dit binnen eigen kerkverband moeite blijft geven;

4. dat de kerken van het Samenwerkingsoverleg aandringen op nauwere samenwerking met de NGK;

van oordeel

1. dat het na jarenlange samensprekingen niet gelukt is de bestaande verschillen weg te nemen en dat het vooralsnog niet te verwachten is dat de verschillen, die gebleven zijn met betrekking tot de toeëigening van het heil in nog te houden samensprekingen geheel zullen kunnen worden weggenomen;

2. dat de wijzigingen, die door de Landelijke Vergadering zijn aangebracht in het A.K.S. aan onze bezwaren tegen het A.K.S. wel tegemoet komen, maar die bezwaren niet geheel wegnemen;

3. dat er reden is om door te spreken over de relatie tussen de Heilige Schrift en de confessie in het licht van wat daarover in de landelijke samensprekingen met de NG commissie naar voren is gebracht;

4. dat door het besluit van de Landelijke Vergadering om het diakenambt open te stellen voor de zusters der gemeente een nieuwe hindernis is gelegd op de weg naar kerkelijke eenheid;

5. dat het dienstig is nogmaals te wijzen op wat de synoden van 1983, 1986 en 1992 uitspraken, namelijk dat het zoeken naar eenheid tussen plaatselijke kerken het hele kerkverband raakt en dat het daarom belangrijk is de noodzaak van het bewaren en bevorderen van die eenheid in eigen kerkverband in het oog te houden;

6. dat het gewenst is dat er aandacht wordt besteed aan de positie van de samenwerkingsgemeenten;

spreekt uit

1. met droefheid te moeten vaststellen, dat tot dusver in de samensprekingen de verschillen met betrekking tot de toeëigening des heils die een belemmering vormen op de weg naar kerkelijke eenheid niet voldoende duidelijk zijn weggenomen;

2. dat gelet op het genoemde onder van oordeel sub 2, 3 en 4 er nieuwe belemmeringen zijn op de weg naar kerkelijke eenheid;

besluit

1. deputaten op te dragen met de NG commissie in de samensprekingen (door) te spreken over:

a. de relatie Schrift en confessie;

b. de vragen ten aanzien van het A.K.S.;

c. het besluit van de Landelijke Vergadering inzake openstelling van het diakenambt voor de zusters der gemeente;

2. deputaten op te dragen met de NG commissie te spreken over de vraag, welke de gevolgen zijn van het gegeven, dat in de samensprekingen tot nu toe de verschillen met betrekking tot de toeëigening des heils niet met voldoende duidelijkheid zijn weggenomen;

3. deputaten, gelet op de ontwikkelingen die gaande zijn, conform hun instructie art. 5 en 6 (bijlage 30 K.O.), eveneens op te dragen de nodige aandacht te geven aan de positie van de samenwerkingsgemeenten en de samenwerkende gemeenten;

4. aan de Landelijke Vergadering van de Nederlands Gereformeerde Kerken te verzoeken haar commissie voor Contact en Samenspreking op te dragen de onder 1 genoemde onderwerpen te bespreken met ons deputaatschap;

5. bij de kerken en de kerkelijke vergaderingen erop aan te dringen - in verband met de in het rapport gesignaleerde verschillen - terughoudendheid te betrachten in het zoeken naar en uitbreiden van contacten met de NGK;

6. de brief van de Landelijke Vergadering van de NGK d.d. 3 Oktober 1995 te beantwoorden;

7. de kerkeraden van de NGK/CGK te Almere en de NGK te Kampen een afschrift te zenden van dit besluit.

1.3. Gereformeerde Bond in de Nederlandse Hervormde Kerk

De synode

constaterende

1. dat de synode van 1992 uitsprak dat er behoudens het verschillend verstaan van de artikelen 27-29 N.G.B, op andere punten een grote mate van overeenstemming is geconstateerd met het Hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond in de Nederlandse Hervormde Kerk;

2. dat er dit maal slechts een gering contact is geweest met het Hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond;

van oordeel

1. dat de situatie waarin de Gereformeerde Bond op dit ogenblik verkeert begrip en meeleven vraagt;

2. dat het niettemin te betreuren is, dat er slechts zo weinig contact is geweest;

3. dat het wel goed is als er vormen van contact worden onderhouden met het Hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond in de hoop dat de zaak van de eenheid van de gereformeerde belijders in Nederland mede daardoor gediend zal worden;

besluit

deputaten op te dragen de contacten met het Hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond in de Nederlandse Hervormde Kerk waar mogelijk voort te zetten.

1.4. Contact Orgaan Gereformeerde Gezindte (C.O.G.G.)

De synode

overwegende

1. dat het C.O.G.G. pogingen in het werk heeft gesteld om minder vrijblijvend met elkaar te spreken;

2. dat nog niet te overzien is waar de initiatieven van het C.O.G.G. toe zullen leiden; besluit

deputaten op te dragen

vooralsnog te blijven participeren in het C.O.G.G., opdat, mede door de bijdrage onzerzijds, dit orgaan ertoe mag dienen dat de zaak van de eenheid van gereformeerde belijders in ons land waarlijk bevorderd wordt.

2. Buitenland

2.1. Algemeen

De synode besloot t.a.v. de vormen van correspondentie (zie ook het gewijzigde bij art. 51 K.O.:

Volledige correspondentie geldt voortaan de volgende kerken in het buitenland:

Free Reformed Churches of North America;

Die Gereformeerde Kerke in Suid-Afrika;

Reformed Churches of New Zealand;

Igrejas Evangelicas Reformadas no Brasil;

Free Church of Scotland

Reformed Presbyterian Church of Ireland.

Onder deze volledige correspondentie vallen voorts ook die kerken waarmee de correspondentie om praktische redenen vooralsnog door deputaten buitenlandse zending wordt gevoerd, te weten

de Gereja Toraja Mamasa en van Die Gereformeerde Kerke in Suid-Afrika Sinode Soutpansberg en Sinode Middellande.

Beperkte correspondentie wordt voortaan onderhouden met:

Eglises Réformées Evangéliques Indépendantes de France;

Dutch Reformed Church in Botswana;

Reformed Churches of Australia.

De synode besloot in dit kader

1. Aan de Orthodox Presbyterian Church beperkte correspondentie aan te bieden;

2. Aan de Reformed Church in Japan beperkte correspondentie aan te bieden;

3. Aan de Reformed Church in Sri Lanka beperkte correspondentie aan te bieden.

2.2. De Christian Reformed Church of North America

De synode

ovenvegende

1. dat de CRC in het verleden in vele opzichten een duidelijk gereformeerd geluid heeft laten horen, waardoor deze kerk door velen is gerespecteerd;

2. dat synoden van de CRC in de laatste jaren besluiten hebben genomen die te kennen geven dat deze kerk bezig is het gereformeerde spoor te vertaten;

3. dat onze kerken zich de laatste jaren moeite hebben gegeven de bij hen levende zorg ten aanzien van bepaalde ontwikkelingen in de CRC bij verschillende gelegenheden aan de orde te stellen, maar dat de CRC hier weinig of geen gehoor aan blijkt te hebben gegeven;

spreekt uit

1. dat het haar met droefheid vervult dat de CRC er al meer blijk van geeft een nieuwe, van het authentiek gereformeerde spoor afwijkende, koers te willen volgen;

2. dat het onder de gegeven omstandigheden niet zinvol is om onze ecclesiastical fellowship met de CRC voort te zetten of een andere vorm van correspondentie te onderhouden;

en besluit

1. niet langer een ecclesiastical fellowship met de CRC te onderhouden, maar de CRC op te roepen terug te keren van de ingeslagen weg, verwoord in het rapport van deputaten en in de evaluatie en de conclusies in bijlage 10 van het deputatenrapport;

2. van dit besluit mededeling te doen aan het Interchurch Relations Committee van de CRC.

2.3. De Igrejas Evangelicas Reformadas no Brasil

De synode besloot:

deputaten op te dragen het funetioneren van de contacten met de Igrejas Evangelicas Reformadas no Brasil nader te bezien vanuit de opdracht die zij van de G.S. 1962 hebben ontvangen.

2.4. Eglises Réformées Evangéliques Indépendantes de France

De synode besloot:

zich te richten tot de EREI met een schrijven om onze zorgen te uiten over de ontwikkelingen in dit kerkverband, zoals daarover gerapporteerd is door de deputaten en zoals is aangegeven in het commissierapport en deputaten op te dragen deze zorgen nader toe te lichten.

2.5. De International Conference of Reformed Churches

De synode

overwegende

1. dat onze kerken een oecumenische roeping hebben;

2. dat de International Conference of Reformed Churches een organisatie is, waarin kerken participeren die ernst maken met de gereformeerde belijdenis;

3. dat de ontwikkelingen binnen de I.C.R.C. aantonen, dat aan onze oecumenische roeping binnen deze organisatie goed gestalte kan worden gegeven;

besluit

Via het Interim Committee van de I.C.R.C. het lidmaatschap van deze organisatie voor onze kerken aan te vragen.

G. FINANCIELE ZAKEN

De synode sprak uit, dat erfstellingen, legaten en giften zonder last tot de gewone inkomsten behoren. De synode besloot:

1. De werkzaamheden van de quaestor van de generale synode goed te keuren en hem van zijn beheer over de periode 1992 t/m 1994 te dechargeren;

2. alle kashoudende deputaatschappen decharge te verlenen van hun financieel beheer over de periode 1992-1994;

3. de begroting van de quaestor voor de periode 1996-1998 vast te stellen op de in punt 1 (rapport commissie 6) omschreven wijze en de quaestor te machtigen tot het doen van uitgaven tot de geraamde bedragen;

4. de quaestor van de generale synode de opdracht te geven om de quaestores van de particuliere synoden te informeren over de vaststelling van de bijdragen 1996, 1997 en 1998 op resp. f 4,75, f 4,– en f 4,– per (doop)lid - met een toelichting over de tot standkoming van deze bedragen - en hun te verzoeken deze bijdragen voor 1 Juli van elk jaar over te maken;

5. de minimum-bijdragen van de kerken aan de deputaatschappen voor 1996, 1997 en 1998 te stellen op de volgende bedragen per (doop)lid per jaar:

6. alle kashoudende deputaatschappen te informeren over de afwijkingen van hun begrotingen en over voor hen vastgestelde minimum-bijdragen en hen te machtigen tot de in hun gecorrigeerde begrotingen geraamde uitgaven;

7. uit te spreken, dat aan deputaten geen vergoedingen voor besteding van (vrije) tijd mogen worden gegeven;

8. in te stemmen met een door deputaten financiële zaken voorgestelde wijziging in - en toevoeging van een bijlage aan de concept- beroepsbrief, vermeld in bijlage 42 bij de Kerkorde, uitgave 1993, biz. 152 en volgende;

9. de kerken, die in de jaren 1992-1994 (opnieuw) drie- of meermalen de vastgestelde minimum-bijdragen niet voldeden, indringend schriftelijk te vermanen.

H. BENOEMINGEN

Leeftijdsgrens

De synode besloot:

in aansluiting op de tijdens eerdere generale synoden genomen besluiten inzake

- niet benoembaarheid van generaal-synodale deputaten boven de 70-jarige leeftijd;

- de noodzaak voor een rooster van aftreden voor alle deputaatschappen;

de particuliere synoden dringend te verzoeken

1. zich bij de (her)benoeming van hun deputaten te conformeren aan de voor generaal-synodale deputaten geldende regels met betrekking tot de leeftijdsgrens van 70 jaar;

2. hiervan kennis te geven aan de betrokken deputaatschappen, zodat deze m.b.t. hun rooster van aftredende deputaten hiermee rekening kunnen houden

De synode benoemde tot leden:

A. van de deputaatschappen waarin tevens gedeputeerden benoemd door de particuliere synoden zitting hebben voor

1. het beheer van de algemene kas tot steun aan de kerken ten behoeve van de verzorging van emeriti predikanten, predikantsweduwen en -wezen naar artikel 13 K.O.:

P. Zuidema, Zeist, 1e penningmeester;

G. Verhoef RA, Veenendaal, 2e penningmeester;

drs. L.W. Bil, Apeldoorn, actuaris.

2. de Theologische Universiteit:

ds. H. van der Schaaf, Amersfoort, primus-secretaris;

ds. J. Brons, Urk, secundus-secretaris.

3. deputaten-financieel voor de Theologische Universiteit:

P.A.A.J. Hurkmans RA., Hierden;

I.L. Stolk, Rotterdam;

mr. P. van Zwieten, Utrecht;

resp. secundi:drs. G. van Westrienen, Amsterdam;

L. Bioch, Apeldoorn;

J. Boer, Ridderkerk.

4. de evangelieverkondiging onder Israël:

ds. M.W. Vrijhof, Arnhem, 1e secretaris;

ds. H.D. Rietveld, Zwaagwesteinde, 2e secretaris;

P. Vree, Eist, 1e penningmeester;

P.A. van Es R.A., Boskoop, 2e penningmeester;

dr. G.C. den Hertog, Leiden, adviseur.

5. de bultenlandse zending:

drs. J. van Mulligen, Lelystad, algemeen voorzitter;

drs. W.P. de Groot, Den Haag, sectie-voorzitter;

ds. A. van Heteren, Barendrecht, sectie-voorzitter;

ds. H. Last, Veenendaal, 1e secretaris;

R. Procee, Enschede, 2e secretaris;

A. van der Veen, Rotterdam, 1e penningmeester;

C.J. Hagesteijn, Waddinxveen, 2e penningmeester;

C. Groeneveld, Ridderkerk, algemeen secundus.

6. de evangelisatie:

W. van Zwol, Wierden, penningmeester;

G.S. Bouwman, Veenendaal, secundus-penningmeester;

ds. J. Jonkman, Enschede;

ds. J.J. Lof, Onstwedde;

secundi: drs. J. van Mulligen, Lelystad;

ds. J. Oosterbroek, Zierikzee.

7. de onderlinge bijstand en advies:

drs. H.J. van Maanen, Ede, voorzitter;

J.C. de Jong, Haarlem, secretaris;

G. Verhoef R.A., Veenendaal, penningmeester;

G. Schenk, Amersfoort;

H. Schuitema, Hoogeveen;

resp. secundi: C. Visser, ‘s-Gravendeel;

O. Zuidema, Assen;

A. van der Wal, Leiderdorp;

T.A. Sanders, Dordrecht;

ir. J.C.W. van Drieënhuizen, Gouda.

B. van de generale deputaatschappen voor

8. de radio-kerkdlenstuitzendingen:

F.W.A. Drechsler, Amersfoort;

ds. H. de Graaf, Harderwijk;

drs. J. van Mulligen, Lelystad;

drs. W.J. Quist, Haarlem;

ds. J. Trommel, Kornhorn;

secundus: ds. M. Groen, Haarlem.

9. de geestelijke verzorging van de varenden:

H. Bor, Gent;

ds. A. van Ek, Zaamslag;

J.C. Guyt, Velserbroek;

ds. A. van Heteren, Barendrecht;

H. Huygen, Baarn;

ds. H.C. Mijnders, Zwolle.

10. de geestelijke verzorging van de militairen:

ds. P.J. van Dam, Emmeloord;

H.K. Evers, Zwolle;

H. Haar, Zwolle;

ds. H. van den Heuvel, Dokkum;

A.J. de Jong, Steggerda;

N. van der Lugt, Valkenburg ZH;

H.P. Noppe, Veenendaal;

ds. M. Oppenhuizen, Dedemsvaart;

ds. H. van der Schaaf, Amersfoort;

I.J. Tollenaar, Nunspeet.

11. het contact met de kerkjeugd:

A. Britstra, Drachten;

ds. P.D.J. Buijs, Veenendaal;

Th. Heijstek, Middelharnis;

ds. J. van Langevelde, Hengelo;

ds. G.P.M. van der Linden, Hilversum;

drs. D. Visser, Huizen;

ds. D. van der Zwaag, Bennekom;

secundus: ds. M. Groen, Haarlem.

12. kerk en onderwijs:

drs. G. van Hardeveld, Veenendaal;

C.M. van den Hoek, Hoogeveen;

drs. P.D. Hofland, Heemstede;

ds. S. Often, Rotterdam;

drs. G. van ‘t Spijker, Capelle a.d. IJssel.

13. het pastoraat In de gezondheidszorg:

dr. T. Brand, Barendrecht;

G. van Brenk, Zeist;

ds. A. Dingemanse, Assen;

drs. C.K. van der Ent, Houten; mevr. M. de Graaf-Floor, Woerden;

H. van der Laan, Nieuw-Amsterdam;

J. Roode, Franeker;

ds. E.E. Slofstra, Noordwijk;

K. Visser, Noordwijk.

14. de algemene dlaconale en maatschappelljke aangelegenheden:

H.G. Barendregt, Barendrecht;

mevr. W.M. Boendermaker-Geleijnse, Arnhem;

ds. J. Brons, Urk;

B.M. van Genderen, Giessenburg;

M.J.Goudzwaard, Nunspeet;

drs. A. Heystek, Veenendaal;

H. Kazen, Sliedrecht;

F.J. Nabers, Zwolle;

mevr. F.M. Paas-Koekoek, Veenendaal;

mevr. drs. C. Romkes, Leiden;

ds. C. Westerink, Baarn;

dr. D.J. Steensma, Veenwouden;

secundus: ds. H. Fahner, Lutten.

15. de hulpverlening In binnen- en buitenland:

dr. B. Loonstra, Hoogeveen, voorzitter;

mevr. mr. M.P. van der Schaaf, Amsterdam, secretaris;

drs. T. Baars, ‘s-Gravendeel, penningmeester;

mevr. D. Affourtit-Bouterse, Rozenburg;

L. den Butter, Alphen aan de Rijn;

dr. ir. H. Jochemsen, Bennekom;

ds. K.T. de Jonge, Almere;

H.J. Takken, Amersfoort;

mevr. T. Witzier-van ‘t Hof, Utrecht.

16. de redactie van ‘De Wekker’:

prof. dr. W. van ‘t Spijker, hoofdredacteur;

ds. J. Jonkman, Enschede, waarnemend hoofdredacteur;

ds. J. Van Amstel, Ede;

drs. A. Baars, Middelharnis;

D. Koole, Rijswijk;

ds. M.J. Oosting, Boskoop.

17. de redactie van het jaarboek:

ds. H. van der Schaaf, Amersfoort;

drs. J.C.L. Starreveld, Kampen;

ds. H.J.Th. Velema, Zierikzee;

secundus: drs. R.W.J. Soeters, ‘s-Gravendeel.

18. de uitgave van de kerkorde:

dr. H.J. Selderhuis, Zwolle, secretaris;

prof. dr. W. van ‘t Spijker, Apeldoorn;

drs. J.C.L. Starreveld, Kampen.

19. het contact met de Overheld:

prof. dr. W.H. Velema, voorzitter;

mr. H. Herweijer, Kampen, secretaris (tevens gedelegeerde in het C.I.O.);

mevr. mr. dr. G.W. Brands-Bottema, Vaassen;

prof. dr. J.W. Maris, Apeldoorn;

drs. J. van Mulligen, Lelystad;

A. Noordergraaf, Barendrecht (tevens plaatsvervanger gedelegeerde in het C.I.O.);

mr. A. Rouvoet, Woerden;

drs. J.C.L. Starreveld, Kampen;

alg. secundus: ds. G. van Roekel, Nieuw-Vennep.

20. de eenheid van de gereformeerde belijders In Nederland en de correspondentie met de buitenlandse kerken:

ds. P. den Butter, Driebergen;

drs. B. de Graaf, Nunspeet;

prof. dr. J.W. Maris, Apeldoorn;

drs. A.W. Overwater, ‘s-Hertogenbosch;

ds. J. Oosterbroek, Zierikzee;

J.W. Overeem, Bunschoten;

A. Pothof, Hilversum;

ds. D. Quant, Rijswijk;

dr. H.J. Selderhuis, Zwolle;

ds. J. Westerink, Bunschoten;

ds. B. Witzier, Utrecht.

21. de vertegenwoordiging van de kerken:

ds. M.C. Tanis, Sliedrecht, voorzitter;

ds. J. Westerink, Bunschoten, secretaris;

ds. P. den Butter, Driebergen;

ds. D. Quant, Rijswijk.

22. de financiële zaken:

D. Blom R.A., Barendrecht, voorzitter;

J.H. Braber R.A., Soest;

mevr. J. de Jong, Ridderkerk;

C. Kleinjan A.A., Barendrecht;

C. Visser R.A., Krimpen aan de Ussel;

secundus; B. Velthove, Veldhoven.

23. het kerkelijk administratief bureau:

J.W. Bargeman, Veenendaal;

G.L. Bouwman, Bennekom;

M.J. van der Ven, Ridderkerk;

A.J. de Vuijst, Nieuw-Vennep;

drs. G. van Westrienen, Amsterdam;

B. Wever, Kampen;

L. van der Zwaag, Harlingen.

24. het quaestoraat van de generale synode:

D. Lokhorst, Nunspeet, 1e quaestor;

J. Boer, Ridderkerk, 2e quaestor.

25. de kerkelijke archleven:

drs. J.C.L. Starreveld, Kampen, voorzitter;

drs. J.N. Noorlandt, Rhenen, secretaris;

F. van der Hart, Krimpen a.d. Ussel, archivaris;

mr. C.J. van Heel, Hattem, archivaris;

mevr. G. van der Laan-de Boer, Nieuw-Amsterdam;

drs. R.W.J. Soeters, ‘s-Gravendeel.

26. revisle van de kerkorde:

ds. H. van den Heuvel, Dokkum;

ds. D. Quant, Rijswijk;

dr. H.J. Selderhuis, Zwolle;

ds. M. van der Sluys, Nieuwpoort;

prof. dr. W. van ‘t Spijker, Apeldoorn;

drs. J.C.L. Starreveld, Kampen;

drs. A. Wagenaar, Aalten.

27. deputaten voor het studiefonds:

J. Boer, Ridderkerk;

drs. D. Hol, Zwolle;

L.P. Kok, Utrecht;

drs. W.J. Quist, Haarlem, adviseur;

secundi: J. Pronk R.A., Den Haag;

H. Schuitema, Hoogeveen.

28. Studiedeputaten voor de bestudering van de vragen rond de vrouw in het ambt:

ds. P. den Butter, Driebergen, vrz.;

drs. J.W. van Pelt, Almelo, secr.;

drs. G.L. Born, Amersfoort;

ds. J. Groenleer, Amsterdam;

ds. W. Kok, ‘s-Gravenzande;

mevr. G. van der Laan-de Boer, Nieuw-Amsterdam;

drs. H. Korving, Kerkwerve;

drs. R.W.J. Soeters, ‘s-Gravendeel;

mevr. drs. A. Veldhuizen-de Graaf, Bunschoten;

adviseurs: de hoogleraren en universitaire hoofddocenten, ieder op hun eigen vakgebied.

C. diversen:

1. commissie van bijstand classis Haarlem:

ds. M.C. Tanis, Sliedrecht, samenroeper;

ds. J. Jonkman, Enschede, rapporteur;

ds. J. Brons, Urk;

ds. H. van den Heuvel, Dokkum.

2. commissie voor de uitgave van de bundel Schriftberijmlngen:

J. Groeneveld, Krimpen a.d. Ussel;

drs. T.M. Hofman, Rijnsburg.

3. commissie Landelijk Bureau:

J. van den Berg, Veenendaal, voorzitter;

J.G. van der Poel, Ede;

drs. J.W. van Westrienen, Leiden;

D. Koole, Rijswijk, alg. secundus.

4. roepende kerk voor de generale synode van 1998: Haarlem-Noord

1.) In de voetnoten zijn verwerkt de reacties op de vragen en opmerkingen, gemaakt op de deputatenvergadering, Notulen 14 Dv 11/03/95, art. 9.1.2. (stuk 95/66).

2.) In 1.c. is omschreven wat de betrokkenheid van deputaten inhoudt; deze kan ook een beperkte en nader omschreven financiële betrokkenheid van de deputaten met zich meebrengen. (Zie: art. 2.c. en 4.B).

3.) De bijzondere zendingsarbeider komt niet in dienst van de zendingsdeputaten, wordt wel door hen onder bepaalde, hieronder nader omschreven voorwaarden, benoemd tot bijzondere zendingsarbeider. Hij wordt door een andere organisatie als zendingsarbeider van die organisatie benoemd en uitgezonden.

4.) De betreffende organisatie dient inhoudelijk beoordeeld te worden op deze punten.

5.) Gedacht wordt aan de regeling van zaken als: doorbetaling premies sociale voorzieningen, voor zover die mogelijk is, en anders aan het sluiten van vervangende gelijkwaardige verzekeringen bij een particuliere verzekeraar.

6.) Mocht het overleg niet tot een positief resultaaf geleid hebben dan wordt het negatieve resultaat daarvan aan de kandidaat meegedeeld en zal met hem op zijn verzoek daarover een gesprek gehouden worden.

7.) Mochten deputaten besluiten de kandidaat bijzondere arbeider niet te benoemen, dan zal van dit besluit hem en de betrokken zendingsorganisatie zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling gedaan worden.

8.) Er is geen vast bedrag vastgesteld voor de zendingsbijdrage: de ene gemeente kan meer/minder extra bijdragen dan de andere.

9.) Mocht blijken dat de inkomsten uit b.v. de bijdragen van een vriendenkring achterwege blijven bij de toezeggingen, dan kan tijdig de kerkeraad van de uitzendende gemeente, die verantwoordelijk is voor het bijeenbrengen van de wezenlijke extra bijdrage, daarop attent gemaakt worden, zodat hij de nodige actie kan ondernemen. Dit dient besproken te zijn in overleg onder 4 B 3.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1996

Ambtelijk Contact | 36 Pagina's

GENERALE SYNODE ZIERIKZEE 1995

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1996

Ambtelijk Contact | 36 Pagina's