Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Door het Woord gegrepen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Door het Woord gegrepen

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

't Is 1847. En 't loopt tegen de kerst. In een klein armoedig huisje op het duitse waddeneiland Nordstrand ligt al maandenlang een jongen van dertien jaar ziek op bed. Hoe die jongen heet? Ludvvig heet hij, Ludwig Nommenson. Hij is ernstig gewond geraakt en er treedt maar geen genezing in. Hoe komt het toch dat hij gewond is geraakt? Wel, hij kreeg op een keer in de zomertijd een ongeluk. Hij was met andere jongens van het dorp aan het spelen. Hij was helemaal verdiept in zijn spel en zag de wagen niet, die eraan kwam „rollen".

Ludwig rende pardoes tegen de wagen op. Hij viel neer op de grond; de wielen reden over zijn benen. Kreunend bleef Ludwig liggen. De voerman sprong van de bok van zijn kar en liep op het kreunende ventje toe. Al gauw kwamen velen toegelopen.

Het zag er somber uit. En helaas was er op het dorp geen dokter; trouwens op het hele eiland Nordstrand was geen dokter aanwezig. Ludwig werd op een ladder naar huis gebracht. Daar werd hij op bed gelegd. Maar de pijn bleef. Tenslotte werd de hulp ingeroepen van een dokter van het vasteland, die met een boot meekwam.

De dokter komt

De dokter vindt dat het er lelijk uitziet. Hij kan slechts één ding voorschrijven: rust. En dat is wat voor zo'n levenslustige knaap. Weken, maanden gaan voorbij! Wat verveelt Ludwig zich. Boeken, spannende jongensboeken zijn er niet. Geld om die te kopen is er niet. Vader, die maar een eenvoudige sluiswachter is, heeft maar één boek in huis. En dat is de Bijbel, de duitse Lutherbijbel. Trouw leest Ludwig daarin.

Het Woord spreekt

Op zekere dag leest hij weer in dat Woord. Zijn aandacht wordt bijzonder getrokken door een tekst uit Joh. 14, namelijk het veertiende vers. Daar staat: „Zo gij iets begeren zult in Mijn Naam, Ik zal het doen". Dit zijn woorden van de Heere Jezus. Nog eens leest hij die woorden, nog eens Staat dat er werkelijk? En staat het er zo? Hij wordt door dit Woord gegrepen „Zal ik dan toch nog beter kunnen worden? " denkt hij. Hij roept zijn moeder en vraagt haar: „Moeder, is het heus waar wat hier staat? "

„Jazeker, jongen", antwoordt moeder, „alles wat in de Bijbel staat, is waar " Wanneer hij zo stil op z'n bed ligt, moet Ludwig vaak aan die woorden denken. Vaak vouwt hij zijn handen en bidt stil: „Heere, wilt U mij weer beter maken Als ik helemaal mag genezen, Heere, dan dan zal ik de heidenen van U gaan vertellen " Dat belooft hij.

De weg gewezen

Het is drie jaar later. In de eenzaamheid in een oude kerk, de dorpskerk van het eiland Nordstrand, ligt een zestienjarige jongen geknield. Hoor, hij bidt: „Heere ik heb eens beloofd, dat, als U me weer beter zou maken, ik dan naar de heidenen zou gaan.

En U hebt me beter gemaakt. Maar hoe moet het nu? Wilt U me de weg wijzen Geef mij alstublieft een teken dat ik zendeling mag worden "

Opeens! Een geweldig geraas balken kraken; een stuk van het dak stort in. Plotseling is een hevige wind opgestoken. Ludwig schrikt niet. „Dat is het teken", flitst het door hem heen. Hij dankt er de Heere voor.

Nu moet hij wel met zijn plannen voor de dag komen. Hij gaat naar de dorpspredikant. Hij vertelt hem alles.

„De dorpsonderwijzer en ik zullen je les geven in duits, engels en latijn en dan sturen we je naar de zendingsschool in Barmen", zegt de dominee.

Dan komt er een nieuwe tegenslag, een nieuwe beproeving, want geheel onverwacht sterft Ludwigs vader. Hij als oudste moet dan de zorg voor moeder en de rest van het grote gezin op zich nemen. Dit doet hij trouw. Pas als hij 23 jaar is geworden, kan hij naar de zendingsschool in Barmen vertrekken. Eerst moet hij ook daar nog even geduld hebben, alvorens hij toegelaten kan worden tot het volgen van de studie, maar tenslotte wordt hij als student ingeschreven. Inmiddels is Ludwig Nommenson dertig jaar geworden. Hij wordt uitgezonden naar het zendingsland

Het Woord gebracht

Hij vertrekt met een schip vanuit de nederlandse stad Amsterdam richting Sumatra. Hij wil het Evangelie uitdragen aan de Batakkers die op Sumatra wonen. Die Batakkers zijn menseneters. De meest wilde Batakkers wonen bij het Toba-meer op Noord-Sumatra. Eén keer eerder waren er twee zendelingen bij de Batakkers geweest; die waren op een afschuwelijke manier omgebracht. Hoe durft hij, die Ludwig Nommenson! Wel, dit komt door de geheime kracht van het Woord, dat hem persoonlijk gegrepen heeft. Die Boodschap wil hij nu doorgeven aan de heidenen, daar waar de Naam van Christus nog nooit genoemd is. Hij komt na de verre zeereis met twee helpers, na een vermoeiende reis in het eerste dorpje aan. Van alle kanten komen de mensen aanzetten. „Wat komt die Wit-oog hier doen? " vragen ze aan elkaar en ook aan hem.

„Ik wil bij jullie wonen. En ik wil jullie gelukkig maken", antwoordt Ludwig. Bij hen wonen? Hen gelukkig maken? „Dat is helemaal niet nodig", zeggen ze, „we zijn gelukkig genoeg We hebben liever dat u maar gauw weer weg gaat."

De zendeling lacht eens vriendelijk en haalt zijn brandglas tevoorschijn. Hij neemt een strootje en houdt het in de zon.

De zonnestralen doen weldra hun werk. Vuur!!

O, wat kijken ze! Die wit-man kan zo maar vuur tevoorschijn toveren.

Daarna speelt Ludwig op zijn viool. Ook daar kijken ze van op. Toch blijft de eindkonklusie: „Die vreemdeling moet verdwijnen". En ze zeggen het als echte rabauwen op een ongezouten manier: „We hakken je beide benen eraf en werpen je in de rivier".

„Och vrienden, dat menen jullie niet", werpt Ludwig tegen. Hij neemt het grootste boek, dat hij bij zich heeft en zegt: „Ieder, die wil dat ik wegga, moet z'n naam zeggen en dan schrijf ik die in dit boek "

Niemand durft zijn naam te noemen, want dan wordt je naam in dat toverboek van Wit-oog geschreven.

Hoe langer Nommenson onder de Batakkers vertoeft, hoe meer medelijden hij met hen krijgt. Wat een ellende neemt hij waar! De Batakker heeft angst en ontzag voor de machtige toverpriesters. Zelfs de kinderen worden geofferd om de geesten en de afgoden te vriend te houden....

Ludwig bouwt een eenvoudig huis. 's Nachts slaapt hij op de grond. Een kist dient hem als stoel. Toch duurt het niet zo heel lang, of de zieken weten de hut van Nommenson te vinden. Van alle kanten komen ze aan! Aan deze mensen vertelt hij dan ook de bijbelse boodschap van Jezus, de grote Medicijnmeester, Die gekomen is om te zoeken en zalig te maken dat verloren is. Maar 't is ook weer zo, dat hoe meer omgang en invloed hij krijgt, des te groter ook anderzijds de haat wordt. Er worden plannen beraamd hem te verjagen of te doden. Op een keer strooit een toverpriester zwaar vergif in zijn eten. De blanke man blijft echter gezond. Zijn hond die eerst gegeten had van het voedsel, valt dood neer. Daardoor gewaarschuwd, eet Nommenson zelf geen hap meer. God waakt over Zijn knecht.

Een andere keer komen er enkele Batakkers in zijn huis, spuwen op de grond en vallen hem doorlopend lastig, 's Avonds laat vallen de brutale inboorlingen in slaap. Nommenson, die veel last van hen gehad heeft, dekt hen toe om ze zo te beschermen tegen de koude morgenwind. Beschaamd druipen ze de volgende morgen af. Nommenson heeft zijn vijanden lief.

Offerfeest

Wat is er nu te doen? Er zal een groot offerfeest gehouden worden. Van alle kanten zijn de Batakkers toegestroomd. Nommenson weet er ook wat vanaf. Hij begeeft zich midden in de dreigende menigte.

De datoe (toverpriester) gilt en schreeuwt dat er een mensenoffer gebracht moet worden. Nommenson wordt aangewezen als degene, die geofferd zal worden. Dat ziet er dreigend uit!!

„De geest, die jullie tot moorden aanzet, kan onmogelijk jullie grootvader zijn", zegt hij, , , die eist nooit de dood van zijn kinderen of kleinkinderen. Het moet de duivel zijn "

De datoe blijft zijn dood eisen. Dan bidt Nommenson een kort, vurig gebed. Hij smeekt de Allerhoogste om redding in de nood. Er komt totaal onverwacht een geweldig onweer dat de menseneters uiteendrijft. God waakt over Zijn knecht.

Zegen

Langzaam, heel langzaam ziet Nommenson zegen op zijn arbeid. God werkt in de harten van enkele Batakkers. Op 27 augustus 1865 worden de eersten gedoopt:4 mannen, 4 vrouwen, 5 kinderen. De gedoopte dorpelingen worden uit het stamverband gestoten en bedreigd met de dood. Ze vluchten naar Nommenson. Iets verderop bouwt hij enkele hutten. Hij omgeeft zijn nederzetting met een wal en een gracht en laat rijstvelden aanleggen. Zo ontstaat het eerste christendorpje in Batakland: oeta Dama (Vredesdorp).

In 1866 arriveert Ludwig Nommensons bruid, Karoline Gutbrod uit Hamburg. De toean en de nonja geven zich helemaal voor de mensen uit Hoeta Dama. Ze geven hen les en proberen ook stukken uit de Bijbel voor hen te vertalen en daarna hen uit het Woord van God te onderwijzen.

Singa Manga Radja

Voor de heidense Bataks en de toverpriesters is het een grote ergernis, dat de afvalligen daar zo maar rustig in Vredesdorp wonen. De hulp van een machtig koning uit het noorden van Sumatra, de geweldige Singa Manga Radja, wordt ingeroepen. Die gehate toean Nommenson moet worden gedood! Het dorp Hoeta Dama moet verbrand en totaal verwoest worden. Dat is de opzet.

In Hoeta Dama wachten de christenen met angst de dingen af die zullen gaan gebeuren. De zendeling leest hen voor uit de bijbel en bidt met hen. Ze wachten tot de nacht aanbreekt waarin de beslissende slag zal vallen. God beschermt hen!

Want luister! De vlugge hoefslag van een paard wordt gehoord. Een bevriend dorpshoofd meldt dat de Singa Manga Radja naar zijn eigen gebied is teruggekeerd. Hij had vergeten offers te brengen aan de geesten en dan kon de tocht naar Hoeta Dama geen sukses opleveren. Bovendien waren er onderlinge twisten uitgebroken....

Ompoe Nommenson

Het is twintig jaar later. De Heere geeft Zijn rijke zegen. In 1876 zijn er al ongeveer 2000 christenen in Batakland. Dan trekt Nommenson nog verder, naar het noorden, het gevaarlijkste gebied. Vreselijk zijn opnieuw de gevaren die hij ontmoet, maar God helpt: God, Die helpt in nood, is in Sion groot

Tot zijn vierentachtigste jaar heeft Nommenson onder de Bataks gewerkt. Dan gaat de treurmare door Batakland: Ompoe Nommenson is gestorven.... grootvader Nommenson! Hij is niet meer. Een Batak-onderwijzer spreekt bij zijn graf: „Wij volgen zijn geloof na...."

Duizenden Batakkers schreien Zijn stem zullen ze niet meer horen hier op aarde, maar God zet Zijn werk voort.

Iedere zondag luisteren duizenden Batakkers naar het heerlijk Evangelie van vrije genade. En de eeuwigheid zal eenmaal openbaren hoeveel Batakkers er getrokken zijn uit de macht der duisternis tot Gods wonderbaar licht.

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 oktober 1983

Daniel | 32 Pagina's

Door het Woord gegrepen

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 oktober 1983

Daniel | 32 Pagina's