Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

OPENINGSWOORD

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

OPENINGSWOORD

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geachte broeders en zusters,

De uitnodiging tot bijwoning van en deelname aan deze conferentie heeft zich niet beperkt tot ambtsdragers van onze Christelijke Gereformeerde Kerken. Voor het eerst in de geschiedenis van het comité en het instituut van onze conferenties zijn we vandaag samen met ambtsbroeders uit de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) en uit de Nederlands Gereformeerde Kerken. Kerken waarmee plaatselijk in meer of mindere mate wordt samengesproken of samengewerkt. Het bekend worden van dit initiatief joeg in een deel van onze kerken een stofwolk op. In een primaire reactie op vragen van een journalist vielen uit de mond van een ambtsbroeder, op dat moment nog zonder kennis van de verantwoording waarmee de uitnodiging was uitgegaan, woorden als ‘drijverij’ en ‘drammerij’. Uit deze woorden sprak de gedachte dat de gezamenlijkheid van deze conferentie zou zijn bedacht vanuit de intentie het zoeken naar eenheid, zo u wilt het zogenaamde federatieve groeimodel tussen Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) en onze kerken, zo mogelijk een extra impuls te geven. Ik hecht eraan aan het begin van deze conferentie nog eens met veel nadruk te verklaren dat aan het initiatief van het comité elke gedachte om het werk van deputaten eenheid, of wat op plaatselijk niveau gebeurt, een extra duwtje te geven, volstrekt vreemd is geweest. Wat ons hier vandaag samenbrengt en bezig zal houden, overstijgt verre dat wat zich nu al zoveel jaren eindeloos vermoeiend voortsleept. In de gezamenlijkheid van vandaag gaat het om de dringende vraag hoe wij de toekomst van onze gereformeerde kerken zien.

Die vraag roept een heleboel nevenvragen op. Wat is toekomst, waar en wanneer begint zij; zal er in de zin waarin we er in deze bedeling over spreken, nog wel sprake van toekomst zijn? Voor wie van ons zal er nog toekomst zijn; anders gezegd: hoeveel van die toekomst zullen wij, die op dit moment deel van de kerk mogen uitmaken, nog beleven? Toekomst, heeft een filosoof gezegd, is telkens weer het verleden door een andere deur binnengaan. Dat heeft iets in zich van wat ook in het boek Prediker over verleden en toekomst wordt gezegd. Wat geweest is zal er zijn…

Toch - en daarmee zou een poging tot antwoord kunnen beginnen - lijken wij te leven en zijn wij Kerk in een fase van de wereldgeschiedenis, die sterke associaties oproept met wat Jezus Christus heeft gezegd over de signalen van de eindtijd.

Voorzichtig met taxaties

We weten dat we met de taxatie van die signalen in deze zin voorzichtig moeten zijn, dat ook vroeger tijden door verschrikkelijke en opmerkelijke dingen gekenmerkt zijn geweest.

Dat wil intussen niet zeggen dat wij in deze tijd niet alert zouden moeten zijn. Er zijn wel degelijk signalen die ons lijken te bevestigen in het vermoeden dat wij het laatste hoofdstuk van de menselijke geschiedenis schrijven. Eén signaal moet ons al erg veel te zeggen hebben en dat is, dat de mens van een primitief natuurbestaan, aan het begin waarvan we blijkens de bijbelse boodschap ook al als God wilden zijn, zich heeft weten op te werken tot een niveau van leven, waarop hij zich bijna als God voelt, onder sterke afneming van het besef dat hij met zijn leven in alles op God is aangewezen.

De geëmancipeerde mens, die het geheimenis van de omgang met God via het Woord, dat God door mensen aan mensen gaf, heeft verloren, weet niet meer goed of helemaal niet meer, hoe hij met het duizenden jaren geleden te boek gestelde Woord in een moderne wereld moet omgaan. En dat laatste manifesteert zich niet alleen buiten, maar ook in de kerk. Wie praat over ontkerkelijking, over afval van het geloof (immers ook een signaal van de eindtijd) moet niet allereerst denken aan ontbrekende of gebrekkige geloofsoverdracht door ouders op kinderen; ook niet aan hang van jongeren naar een werelds leven en een afkeer van wat een muf en duf geloofsleven zou zijn. Ten diepste knaagt aan de wortel van de levens van veel mensen de Godsvraag, de vraag of God, zoals het christelijk geloof Hem belijdt, er werkelijk is en of wij werkelijk in alles tot deze God in een verhouding van persoonlijke verantwoordelijkheid staan. Er is twijfel of het Woord van God, die oude bijbel, toch niet méér mensenwoord is dan waarvoor de orthodoxie het altijd heeft gehouden. Er is twijfel bij veel jonge mensen of men op dat punt in de kerk wel helemaal eerlijk met zichzelf en met elkaar omgaat en of niet veel christenen tussen orthodoxie en vrijzinnigheid zweven en met ambivalente gevoelens rondlopen. Wat is vandaag nu nog wel voluit en wat is niet meer helemaal waar?

Misschien ook wij nog, maar zeker onze kinderen, zullen steeds sterker voor de vraag komen te staan of in een wereld als de onze de orthodoxe geloofsinventaris nog langer onverkort kan worden mee- en overgedragen. Het zal er steeds méér op aan komen een keuze te maken tussen eenvoudig en kinderlijk geloven op de wijze waarop het vrome voorgeslacht met de dingen omging, of te geloven op een “eigentijdse” manier, waarbij het geloof steeds wordt bijgesteld op de producten van de wetenschap en van het analytisch menselijk denken. Dat zal voor onze kinderen - en zij vormen de “toekomst” van onze kerken, geen gemakkelijke keuze zijn.

Kerk in de samenleving

Hoe zien we als kerken van Christus voor de toekomst onze positie in de samenleving in brede zin? We hebben altijd gemeend dat we die samenleving vanuit het Evangelie ‘het medicijn tegen alle kwalen’ konden bieden, maar komen we daarmee vandaag nog wel overtuigend over? Bij zijn pleidooi voor de herwaardering van normen en waarden heeft premier Balkenende gezegd dat hij op dit vlak ook en vooral een bijdrage van de kerken verwacht. Als men, zoals het vanuit de politiek wordt bepleit, daarbij vooral gericht is op méér elegantie en wellevendheid in de omgangsvormen, op meer begrip voor de diversiteit in opvattingen en uitingsvormen daarvan (anders dan die van onszelf), hebben de kerken dan wel recht van spreken? Waarin komen we als kerken op de wereld overtuigend over? De moeiten over en rond het nu al zo lang zeurende SOW-proces en de eindeloze discussies over wat scheidt, bindt en weer ontbindt binnen de kleine oecumene, we maken het Evangelie tegen-over ‘hen die buiten zijn’ toch volstrekt ongeloofwaardig? Zijn we niet dringend toe aan bezinning op de vraag hoe we naar de wereld toe eenduidig en overtuigend met de boodschap van het Evangelie kunnen en moeten overkomen? De theologische en geestelijke verwarring van onze tijd zijn dan nog niet genoemd. In onze westerse samenleving komen steeds indringender vragen op ons af die onze orthodoxe zekerheden lijken te ondergraven. Hoe moeten we daarmee omgaan, eerlijk en en tegelijk vasthoudend aan het geloof dat ons is overgeleverd? Onzekerheid naar binnen geeft een onzeker getuigenis naar buiten.

Tussen de grote wereldgodsdiensten

Hoe zullen wij ons als Christus-belijdende kerken (kunnen en moeten) verhouden tot andere wereldgodsdiensten, in het bijzonder de islam, die in onze westerse en ook in onze Nederlandse samenleving een steeds grotere plaats zullen gaan innemen c.q. claimen? Statistieken wijzen uit dat de islam over niet al te lange tijd in ons land de eerste/grootste godsdienst zal zijn. Het is evenzeer te verwachten dat bij volgende verkiezingen een islamitisch georiënteerde politieke partij in het parlement zal komen. Op zichzelf is dat niet schokkend en eigenlijk ook wel gerechtvaardigd. Het plaatst ons wel voor heel indringende vragen. De vraag hoe het onze multi-religieuze en multi-culturele samenleving op termijn zal vergaan, is door burgemeester Co-hen van Amsterdam beantwoord met de uitspraak dat zoeken naar wat bindt in alle in ons land vertegenwoordigde religies onontkoombaar is. Hij ziet in de religie een belangrijk bindmiddel. Zijn wij als reformatorische kerken voldoende toegerust en wordt met name onze kinderen op gerichte en evenwichtige wijze bijgebracht hoe in de toekomst vast te houden kan worden aan de uniciteit van het christelijk geloof (overigens zonder superioriteitsgevoel)?

De vragen hieromheen hebben een extra dimensie gekregen door de vreselijke oorlog die in Irak gaande is en waarvan op het punt van de verhouding tussen christendom en islam wel eens grote implicaties het gevolg zouden kunnen zijn.

Met bezinning rond dit item willen we deze conferentie inzetten.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juni 2003

Ambtelijk Contact | 28 Pagina's

OPENINGSWOORD

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juni 2003

Ambtelijk Contact | 28 Pagina's