Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor de jeugd

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor de jeugd

BESSTE JONGELUI !

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gideon 47

„En het geschiedde in dienelfde nacht, dat de HEERE tot hem zeide: Sta op, ga henen af in het leger, want Ik heb het in uwe hand gegeven. Vreest gij dan nog af te gaan, zo ga af, gij en Peru, uw jongen, naar het leger. ”
Richt. 7 : 9, 10.

Toen Gideon op de hoogte stond, bij dag, toen kon hij geloven. Doch daarop volgde de nacht. En dan gaat het blijkbaar niet meer zo gemakkelijk. Want volgens vers 10 is hij met vrees vervuld. Anders toch zou de HEERE niet tegen hem gezegd hebben: Vreest gij dan nog ….

Dat de ware gelovigen ook nog kunnen vrezen, na al hetgeen gebeurd is, dat is voor diegenen, die het geloof niet in der waarheid kennen, een raadsel.

Er was in het leven van Gideon al heel wat gebeurd en dan in korten tijd. Leest er zijn geschiedenis nog maar eens op na, voor zo ver wij die tot hiertoe behandeld hebben. De HEERE heeft verschillende keren tot hem gesproken. Hij heeft Gideon, zelfs door tekenen, klaarlijk de bewijzen van Zijn gunst doen ervaren. Ja, Hij heeft hem zelfs Zijn almacht getoond. Gideon, man schaam je je niet? Moet je nu nog vrezen? En toch vreest hij. Het staat niet met zoveel woorden beschreven, dat hij aan zijn vrees uiting geeft. Maar de HEERE ziet het. O, Hij doorgrondt en kent Gideon. Hij weet wat van Zijn maaksel is te wachten. Dat hij zwak van moed is en klein van krachten. En dat hij stof van jongsaf is geweest.

Dat Gideon vreesde, is heel goed te verklaren. Want toen het nacht was in de natuur, toen ging van binnen bij Gideon het licht ook uit. Hij moest de heuvel af. Hij moest de strijd in. In het dal bevonden zich de vijanden. Hij had van zijn eigen leger er 31700 heen zien gaan. 300 had hij er nog over. De vijanden waren zeer talrijk: 135.000 nog steeds. Het is te begrijpen dat Gideon in de nacht daarover lag te denken. In tijden van oorlog is er in de nacht altijd iets beangstigends. Dat moet je meemaken, om daar iets van te weten. Zelf heb ik in de oorlog verkeerd. En we mochten geloven dat we niet sterven zouden, maar leven, om de daden des HEEREN te verkondigen. Wat dat betreft waren we kogelvrij. Ons kon geen kwaad wedervaren. Doch toen we in de nacht in het veld lagen en de vijand zich rondom ons bevond, toen waren de zenuwen tot op het uiterste gespannen. Want elke beweging, elk geluid, b.v. het snuiven van een koe, of het wegvliegen van een opgeschrikte vogel, dat kon een beweging van de vijand zijn. En zover wisten we het al, dat er met de vijand niet te spotten viel. Hij kon je in de nacht overvallen. Het was donker. Je kon niets zien. Als je dat zelf meemaakt is het anders dan wanneer je het in een boekje leest. Maar jullie kunnen wel begrijpen in welk een spanning Gideon zich bevond. Zijn leger was tot niets gereduceerd en de vijand oppermachtig. Die kon in de nacht wel eens een aanval doen. En waar moest Gideon dan blijven met zijn 300 mensen? Al redenerende met zichzelf, raakt Gideon de HEERE uit het oog kwijt en maakt de moed plaats voor vrees. Je kunt in de nacht ook zo moeilijk van je af kijken. En nu lag het bevel er. Dat was een bevel uit het Hoofdkwartier, de Hemel. Een bevel van de Koning der koningen: Sta op, ga henen af in het leger, want Ik heb het in uwe hand gegeven. Het was een bevel met een belofte. Een zeer sterke belofte zelfs. De HEERE doet het Gideon voorkomen, alsof de vijand al verslagen is, voor dat de strijd nog gestreden is. Want Hij zegt niet: Ik zal het leger der Midianieten in uw hand geven. Neen: Ik heb het in uw hand gegeven. Had Gideon nu de belofte Gods geloofd, geloofd zonder meer, dan had hij rustig op kunnen stappen, midden in de nacht, de vijand tegemoet. Want de HEERE had ze immers in zijn hand gegeven. Doch hij vreesde. Het was dan ook nacht. En in de nacht komt ook de vorst der duisternis uit zijn hol. Gideon had daarom niet alleen met vijanden van buiten te doen, maar ook van binnen lieten zij zich gelden. De duivel zal hem gewezen hebben op zijn zondige aard. Op zijn ongeloof. Dat hij dan toch nu maar weer vreesde, ondanks alles wat de HEERE hem gezegd had. O die duivel. Hij blies Gideon in het oor: Weet je wel dat de HEERE het gezegd heeft? Is het geen inbeelding van je? Als het echt waar zou geweest zijn, dan zou je toch nou niet behoeven te vrezen? Toen je op de berg stond bij dag, toen vreesde je tienduizenden niet.

En nu je de vijand tegemoet moet, nu vrees je duizend vrezen. Als het er straks op aan komt, dan schiet er niets van je over. Gideon kreeg het in die nacht benauwd. Hij kon het niet meer bekijken. Nogmaals: Het was dan ook nacht!

Kijk, dat is nu de strijd des geloofs. Strijdt de goede strijd des geloofs. Zo schreef eenmaal Paulus aan zijn geestelijke zoon Timotheus. Timotheus was nog jong. Jullie zijn ook nog jong. (Ik schrijf altijd nog bizonder voor de jeugd, al zijn daar jeugdigen van 70 en 80 jaar bij). En nu ben je nooit te jong om die strijd te kennen.

De HEERE treedt ook jullie tegen met een bevel en een belofte. Als het alleen een bevel zou zijn: Bekeert u en gelooft het evangelie! dan was de uitvoering daarvan aan des mensen kant een onmogelijke zaak. Doch nu geeft de HEERE op zo menige plaats in Zijn Woord er ‘n belofte bij, dat datgene wat bij mensen onmogelijk is, mogelijk is bij God. Daarom moet een ieder met zijn onmogelijkheden, altijd naar de God van alle mogelijkheden gaan. Daar legt de HEERE het ook op aan. Hij wil dat het eigen onvermogen steeds maar weer zal worden ingeleefd, opdat men iedere keer weer bij Hem terecht zou komen. Hij wil dat Zijn kinderen Hem niet missen kunnen, omdat Hij Zijn kinderen niet missen kan. Ja, als je dit eens recht mag verstaan, wat komt dan hier een wonder van Goddelijke zondaarsliefde in tot openbaring. Wij schreven: een wonder! Een wonder is niet te verklaren. Zodra een wonder verklaard kan worden, houdt het op een wonder te zijn. Nu, het is niet te verklaren voor een mens, die de Heere mag kennen, dat de Heere hem niet missen kan. Want hij zegt: De Heere heeft hij heus niet nodig. Hij kan het best zonder mij doen, te meer daar ik de HEERE zo menigmaal aan Zijn plaats kan laten. Hij is toch de Volzalige in Zichzelf. Ja,zo is het van de mens uit gezien. God heeft niemand nodig en alle mensen hebben God nodig. En nu kunnen de meeste mensen God gemakkelijk aan Zijn plaats laten. Niemand vraagt naar Hem. Doch nu vraagt Hij naar de voorwerpen Zijner eeuwige liefde. Want die kan Hij niet missen. Dat is alleen vanuit het geheim der liefde te verklaren. En daarom doet Hij hen steeds weer in het gemis terecht komen, opdat zij steeds maar weer God nodig zouden krijgen. Ik acht jullie gelukkig als je daar iets van verstaan moogt en dan vanuit de praktijk van je eigen leven. Want dat zijn de dingen die de HEERE Zijn kinderen bekend maakt, naar Zijn vreeverbond.

Hoe welmenend treedt de HEERE Zijn vrezend kind tegen. Vreest gij dan nog af te gaan …. Neen, de HEERE stoot Gideon niet af. Hij denkt niet: Laat Gideon nu maar liggen, Ik trek Mijn hand van hem af. Neen, dat denkt de HEERE niet en Hij zegt het nog minder. Gideon was dit wel waard geweest, vanwege zijn vrezen. Doch ook hier betoont de HEERE dat Hij nooit handelt met Zijn volk naar hunne zonden. Hij weet, hoe moeilijk Gideon het heeft. Hij weet dat Gideon met zijn ongelovige aard te strijden heeft. En daarom treedt Hij hem zo welmenend, welwillend tegen: Vreest gij dan nog af te trekken …. zo ga af, gij en Peru, uw jongen, naar het leger. De Heere wil de vrees, waar Gideon in de nacht nog mee bezet was, geheel weg gaan nemen, door hem weer een nieuw bewijs te gaan geven, van Zijn goedheid, van Zijn Godheid. Namelijk dat God een God is, waar men altijd op aan kan, ook al kan God niet altijd op Zijn volk aan. Daar had Gideon al iets van geleerd. Maar op dit terrein is men niet zo gauw uitgestudeerd. Daar heeft men een heel leven voor nodig. Ieder die er iets van weet uit de praktijk, zal dit moeten toestemmen.

Weten jullie daar ook iets van, van de goedheid des HEEREN? Deze is toch hemelhoog. Dat is niet af te meten. En dat wordt ervaren, als men zijn eigen ongelovigheid leert zien, waardoor men de HEERE reden geeft om Zich voor goed van de zondaar af te trekken. Doch dat Hij dat nu niet doet, maar iedere keer Zijn volk weer opzoekt, zelfs in de nacht, wie zou het doen? Ja, wie zou het doen? Ik denk niet dat er onder de mensen één te vinden zou zijn, die zo goed is. Doch wat nu onder de mensen niet is te vinden, dat is bij de HEERE aan te treffen. En Die zegt: Ik doe het niet om uwentwil, o huis Israëls, maar Ik doe het om Mijns grote Naams wil. De HEERE doet alles, opdat het uit zou lopen op Zijn verheerlijking. Zijn Naam moet eeuwig eer ontvangen.

Dat dan de liefhebbers des HEEREN geduriglijk zeggen: Zijn Naam zij groot gemaakt. Als je tot die liefhebbers des HEEREN moogt behoren, dan zul je daar zeker mee instemmen. Denk maar veel groot en goed van God. Want ik blijf het zeggen, dat Hij goed is voor slechte mensen. Jullie aller vriend,

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 juni 1975

Bewaar het pand | 4 Pagina's

Voor de jeugd

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 juni 1975

Bewaar het pand | 4 Pagina's