Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

antwoord per brief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

antwoord per brief

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Je hebt al eens meer een antwoord van me gehad. En ik begrijp uitje vragen, dat je zo jong als je bent, je gedachten laat gaan over die dingen uit Gods Woord die de zielsbevinding raken. Nu, ik ben er verblijd mee, als ik van jonge mensen zulke vragen krijg. Je behoeft er je ook heus niet voor te schamen, als je me een vraag gesteld hebt waarvan je later denkt dat het niet zo'n slimme vraag is geweest. Uit de reakties heb ik wel begrepen dat het zeer gewaardeerd wordt door de lezers van ons blad, als ik van jonge mensen vragen krijg en als ik die op een eenvoudige wijze tracht te beantwoorden. Op deze wijze komt er dan ook iets voor de jeugd in ons blad.

Nu heb jij mij gevraagd om eens iets over Job te schrijven, in het bijzonder over zijn zielsgestalte onder zijn beproevingen.

Van de geschiedenis van Job behoef ik je niets te schrijven, want die kunnen we duidelijk genoeg in Gods Woord lezen. Het voornaamste wat van hem vermeld wordt, is de tedere Godsvreze waarmee hij bedeeld mocht zijn. We lezen al in het eerste vers van het boek Job: „Daar was een man in het land Uz, zijn naam was

Job; en die man was oprecht en vroom en godvrezende en wijkende van het kwaad". Uitwendig was hij erg rijk. Er wordt vermeld dat hij groter was dan al die van het oosten. Hij had ook veel kinderen, want hij had zeven zonen en drie dochters. Die kinderen gingen blijkbaar nogal goed met elkaar om, want zijn zonen gingen en maakten maaltijden in ieders huis op zijn dag; en zij zonden heen en nodigden hun drie zusters om met hen te eten en te drinken. Job had echter niet zulke goede gedachten van zijn kinderen, ook al had hij hen in de tedere vreze des Heeren opgevoed. We lezen zo: „Het geschiedde dan, als de dagen der maaltijden omgegaan waren, dat Job heenzond en hen heiligde, en des morgens vroeg opstond en brandoffers offerde naar hun aller getal; want Job zeide: Misschien hebben mijn kinderen gezondigd en God in hun hart gezegend".

We kunnen hierin ook wel duidelijk zien, dat de Bijbelheiligen er rekening mee hielden dat hun kinderen gevallen Adamskinderen waren. Daarin openbaarde zich bij hen de ware zielsontdekking. Job mocht oprecht en vroom zijn. Velen zijn alleen maar vroom. Als men alleen maar vroom is, dan is die vroomheid de ware vroomheid niet. Men denkt dan met zijn schijnvroomheid de kinderen ook wel in zo'n weg te kunnen doen wandelen. En het gelukt velen nog wel aardig goed ook, om heel hun gezin erg vroom te doen zijn. Al die kinderen bezitten dan genade en gaan bij het sterven ongetwijfeld naar de hemel. De dichter van Psalm 25 horen we echter ook vragen: „Laat oprechtheid en vroomheid mij behoeden".

Men denkt dat Job in de tijd van de aartsvaders heeft geleefd. Hij kan ook geleefd hebben in de tijd toen de kinderen Israels nog in Egypte woonden, of door de woestijn reisden naar het beloofde land. Hij is in ieder geval erg oud geworden en dat doet ons denken dat hij niet van een latere tijd kan zijn. Maar als ik nu de aartsvaders ook aanhaal in dit verband, geeft me dat ook weer gelijk te denken aan de kinderen van de aartsvaders. We weten wel dat men steeds maar op het verbond wijst dat de Heere met de aartsvaders heeft gesloten. En zeker, die verbondssluiting Gods met de aartsvaders heeft ons heel wat te zeggen. Gods Woord wijst daar zelf ook op en op grond daarvan zijn het ook onze kerkelijke formulieren die ons steeds wijzen op de betekenis van Gods verbond met hen in betrekking tot hun zaad. Toch hebben de aartsvaders zelf al moeten ondervinden, dat het dragen van het teken en zegel van het verbond nog niet doet zijn in het verbond. Ismaël is immers zowel besneden geworden als Izak, maar de Heere heeft toch tot Abraham gezegd: „Maar Mijn verbond zal ik met Izak oprichten". En nu weet ik heus wel, dat dit betekende dat het zaad van Izak in het wegvallen van het geslacht van Ismaël mocht leven onder de bediening van Gods verbond. Zo was het ook weer met het zaad van Jacob, in het wegvallen van de nakomelingen van Ezau. Maar onder het zaad van Jacob was toch ook wel duidelijk te zien dat het niet alles Israël was wat de naam van Israël droeg. Geheel Israels geschiedenis, zowel Oud-als Nieuw-Testamentisch, laat ons zien dat men wederom geboren zal moeten worden.

Maar nu heb jij me in het bijzonder gevraagd om iets te schrijven over al het kwaad dat Job overkwam en over wat zijn vrienden hebben gezegd en hoe Job onder dat alles inwendig was gesteld. Ik wil je er dan allereerst op wijzen, dat het geen kastijding was te noemen wat Job overkwam, maar een geloofsbeproeving. En als ik dat nu schrijf, zul je misschien vragen wat het verschil daartussen is. Nu, een kastijding is eigenlijk een vaderlijke tuchtiging waarmee de Heere Zijn volk om de zonden bezoekt, terwijl een beproeving een kwaad is waarmee de Heere Zijn volk bezoekt, zonder dat daar door bepaalde zonden oorzaak toe is gegeven.

Nu hebben de vrienden van Job gedacht dat er bij Job wel bijzondere oorzaken waren waarom de Heere hem zo zwaar bezocht. Die vrienden hadden gehoord in welke ellende Job was gekomen door al die onheilen waarmee de Heere hem bezocht had. Ze waren het er met elkaar over eens geworden dat zij samen naar hem toe zouden gaan om hem te beklagen en te vertroosten. Dat het echter zo erg zou zijn, hadden ze niet gedacht. Ze kenden hem zelfs niet meer. Zeven dagen en zeven nachten hebben zij bij hem gezeten, zonder één woord te kunnen zeggen. Ze zagen dat de smart zeer groot was.

Och mijn jonge vriend, er is uit het boek van Job veel voor je te leren. Lees dat boek Job maar goed en ernstig na. In het 14e hoofdstuk lezen we dat Job gezegd heeft: „De mens, van een vrouw geboren, is kort van dagen en zat van onrust". En lees verder ook in het bijzonder dat 14e hoofdstuk maar na, want het heeft je voor het leven, als de Heere je nog wat zal willen sparen, zoveel te zeggen. Ik hoop voor je, dat je oud zult mogen worden, maar het kan ook anders zijn. Vooral in deze tijd verongelukken er soms ook zulke jonge mensen op de weg. Ook wel, als ze Gods dag in ijdelheid doorbrengen, of als zij op de feestdagen zich op verkeerde plaatsen begeven. En verder worden vele mensen al jong door de dood uit het leven weggenomen, als ze door die ernstige gevreesde ziekte worden aangetast. Ik gun je dus allereerst een lang leven op de aarde, maar dan hoop ik toch ook datje dat leven tot Gods eer en in Zijn dienst zult mogen besteden. Maar als de Heere je oud doet worden, dan ben je toch nog maar kort van dagen en zat van onrust. Maar dat moet alles nog ondervinding voor je worden. Ik bereid je daar echter toch maar vast op voor, want als men jong is, heeft men van het leven nog zoveel verwachtingen, maar men wordt er zo in teleurgesteld. Alleen als die God van Job je Deel mag zijn, komt het altijd goed met je uit. Dat kunnen we in Jobs geschiedenis ook wel duidelijk zien. Zijn vrienden hielden hem verdacht. Ze konden niet geloven dat zoveel kwaad hem zou zijn overkomen, als hij daar geen bijzondere oorzaken toe gegeven had. En nu kan ik begrijpen dat jij er niet goed uit hebt kunnen komen als je die redevoeringen van die vrienden hebt gelezen en dan toch hebt moeten denken dat die vrienden het niet helemaal bij het rechte eind hadden. Die redevoeringen van die vrienden zijn toch ook wel de moeite waard om ze te lezen. Ze hebben daarin ook vele waarheden gesproken en die zijn ons ook niet voor niets opgetekend geworden. Maar ze hebben Jobs geval verkeerd beoordeeld. En dat is voor Job ook zeer smartelijk geweest. Zijn vrienden hebben het lijden voor hem eerder zwaarder dan lichter gemaakt. Maar daarin moest Job ook weer een type van de gezegende Borg zijn, dus van de Heere Jezus Christus. Je weet toch wel dat de Heere Jezus ook van Zijn vrienden werd verlaten in Zijn zo zwaar lijden? En satan heeft ook zijn aanvallen op Hem gedaan, net als op Job.

Job heeft het echter niet geweten, dat al dit kwaad hem tot zijn nut overkwam. Job had er wel geen bijzondere aanleiding toe gegeven dat de Heere hem zo zwaar bezocht, maar hij heeft er wel wat uit moeten leren, want al was hij een lief kind van God, met tere vreze Gods bedeeld, hij was toch ook in zichzelf een zondig mensenkind. Een mens is ook altijd geneigd om met de genade die de Heere hem heeft geschonken, de hoogte in te gaan. En hij mag op de genade die de Heere geschonken heeft, ook weer niet rusten. We moeten in Jobs geschiedenis zien, hoe de Heere Zijn volk bewaart onder alle beproevingen en ook tegenover al die helse aanslagen van de boze. Het is voor Job wel donker in zijn ziel geworden in die bange weg waarin hij door de Heere werd gebracht. Dat kunnen we in het boek Job ook wel lezen. We lezen in Job 23, dat hij heeft moeten zeggen: „Zie, ga ik voorwaarts, zo is Hij er niet, of achterwaarts, zo verneem ik Hem niet. Als Hij ter linkerhand werkt, zo aanschouw ik Hem niet; bedekt Hij Zich ter rechterhand, zo zie ik Hem niet". Maar hij mocht ook zeggen: „Doch Hij kent den weg, die bij mij is; Hij beproeve mij; als goud zal ik uitkomen".

Job is er als goud uitgekomen. Het heeft voor Job gegolden wat de apostel Petrus in zijn zendbrief zegt: „Opdat de beproeving uws geloofs, die veel kostelijker is dan van het goud, hetwelk vergaat en door het vuur beproefd wordt, bevonden worde te zijn tot lof en eer en heerlijkheid, in de openlaaring van Jezus Christus". En daarom heeft ook de apostel Jacobus in zijn zendbrief geschreven: , , Acht het voor grote vreugde, mijne broeders, wanneer gij in velerlei verzoekingen valt: Wetende, dat de beproeving uws geloofs lijdzaamheid werkt. Doch de lijdzaamheid hebbe een volmaakt werk, opdat gij moogt volmaakt zijn en geheel oprecht, in geen ding gebrekkelijk".

Je hebt me gevraagd om iets te schrijven over Jobs zielsgestalte in al het kwaad dat hem overkwam en ook onder die redevoeringen van zijn drie vrienden. Er is echter ook nog een vierde vriend aan het woord gekomen. Die vriend was nog jong. Dat geeft me ook nog weer wat te denken, als ik nu aan zo'n jonge lezer van de Wachter Sions zit te schrijven. Die Elihu was heel erg bescheiden.

Wat dat betreft kunnen de jonge mensen in deze tijd waarin ze niet altijd zo bescheiden zijn, ook heel veel van hem leren: Elihu had gewacht tot die andere drie vrienden uitgesproken waren. We lezen van hem, dat hij gewacht had met spreken, omdat die andere vrienden ouder van dagen waren dan hij. En als hij aan het woord gekomen is, dan is hij gaan zeggen: „Ik ben minder van dagen, maar gijlieden zijt stokouden; daarom heb ik geschroomd en gevreesd ulieden mijn gevoelen te vertonen. Ik zeide: Laat de dagen spreken en de veelheid der jaren wijsheid te kennen geven".

Toen echter deze Elihu aan het woord kwam, bleek het dat hij meer geestelijke kennis bezat dan die drie oudere vrienden. De leeftijd staat dus de Heere ook niet in de weg. Jonge mensen mogen soms al grote genade bezitten, zoals we dat in het voorbeeld van Elihu kunnen zien. En Elihu horen we zeggen: „Mijn Vader, laat Job beproefd worden tot het einde toe". Elihu mocht dus God zijn Vader noemen. En hij mocht zien dat Job niet gekastijd, maar beproefd werd. Och, mijn jonge vriend, wat zou je er toch goed mee zijn, als je jong in jaren en oud in de genade mocht zijn, net als

Elihu. Maar als je maar een kruimeltje zou mogen bezitten van die genade die Elihu deelachtig was, om het zo eens even te mogen zeggen, dan zou je toch al zo rijk bevoorrecht zijn. Als ik zo naar jou zit te schrijven, dan zit ik niet alleen naar jou te schrijven, maar dan zie ik al die jonge Wachterlezers in mijn gedachten voor me. En ik gun ze zo van harte allen hetzelfde als wat ik jou toewens.

We lezen aan het einde van het boek Job, dat de toorn des Heeren ontstoken is tegen de drie vrienden van Job, omdat zij niet recht van de Heere hadden gesproken net als Job. We lezen niet dat de toorn des Heeren tegen Elihu ontstoken is. Maar Job moest voor die drie vrienden bidden. En de Heere heeft toch van Job gezegd, dat hij recht van Hem gesproken had. De kanttekening zegt daarvan, dat Job niet geheel verontschuldigd werd, maar zijn vergrijping werd minder geacht dan van zijn vrienden. Want dezen hebben meest gezondigd door een onverstandig oordeel van Gods straffen en zegeningen, mitsgaders door onmin en wreedheid tegen Job, hem als een huichelaar veroordelende en leugens tegen hem verdichtende, in plaats van hem te vertroosten; maar Job heeft misdaan door menselijke zwakheid en ongeduldigheid, zijnde daartoe gekomen door de verkeerde oordelen en schampere aanspraken zijner vrienden.

Dit zegt de kanttekening ervan. Nu moet je wel veel duidelijk geworden zijn van wat uit Jobs zielsgesteldheid nog onduidelijk voor je was. Ik heb je gewezen op het 23e hoofdstuk van het boek Job. Daar lezen we ook nog dat Job gezegd heeft: „Och, of ik wist dat ik Hem vinden zou! Ik zou tot Zijn stoel komen. Ik zou het recht voor Zijn aangezicht ordelijk voorstellen en mijn mond zou ik met verdedigingen vervullen".

Zie, daarin heeft Job woorden gesproken die hij niet verstond, zoals hij later zelfheeft moeten erkennen. Zijn zaak lag wel recht voor God, maar een zaaksgerechtigheid is nog geen persoonsgerechtigheid. Ook voor Job gold het: „want niemand die leeft, zal voor Uw aangezicht rechtvaardig zijn".

Maar Job mocht rechtvaardig in een Ander zijn. Dat heeft hij ook wel geweten. Hij heeft onder zijn zware beproevingen en tegenover de verdachtmakingen van zijn vrienden ineens mogen uitroepen: „Och, of nu mijn woorden toch opgeschreven wierden!

Och, of zij in een boek ook wierden ingetekend! Dat zij met een ijzeren griffie en lood voor eeuwig in een rots gehouwen wierden! Want ik weet: mijn Verlosser leeft en Hij zal de laatste over het stof opstaan. En als zij na mijn huid dit doorknaagd zullen hebben, zal ik uit mijn vlees God aanschouwen. Denwelken ik voor mij aanschouwen zal en mijn ogen zien zullen en niet een vreemde; mijn nieren verlangen zeer in mijn schoot".

Beste jonge vriend, ik heb geprobeerd je vraag te beantwoorden. Ik hoop toch zo van ganser harte voor je, datje de genade van Job ook deelachtig zult mogen worden. En ik heb met aan jou een antwoord te schrijven, verder ook al de jonge mensen aangesproken. Ik hoop dat ze ook het krantje lezen, dus ook deze brief. De ouders moeten anders de brief maar aan hen voorlezen. Ik wil graag op deze wijze een zwakke poging in het werk stellen om de jeugd te bereiken en ze iets voor te houden van de bevindelijke Waarheid.

Hartelijk gegroet en Gode bevolen!

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 oktober 1987

De Wachter Sions | 8 Pagina's

antwoord per brief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 oktober 1987

De Wachter Sions | 8 Pagina's