Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

,,Toen we hier kwamen, zeiden ze: heb je een schop bij je?"

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

,,Toen we hier kwamen, zeiden ze: heb je een schop bij je?"

50 jaar Noordoostpolder

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Met een vat vol idealen gingen de pioniers van het nieuwe land aan de slag. De Noordoostpolder, veroverd op de Zuiderzee, moest het modelgebied van Nederland worden. Bevolkt door onkreukbare agrariërs met liefde voor het vak, een onbesmet blazoen, politieke interesse en de bereidheid zich in te zetten voor de samenleving. Vijftig jaar geleden ging de eerste schop de blubber in. In één generatie werd de polder tot "de navel van de aarde". Maar na vette jaren wachten nu de magere. Bezoek aan het land van Creil, Bant en Luttelgeest.

Ingetogen ligt de Noordoostpolder onder een grauwe herfsthemel. Direct na de brug over het Ramsdiep tierinnert een sober monument aan de herkomst van het akkerbouwgebied. "Wellcom op de zeebodem". Waar eens de Urker vissers hun netten uitwierpen, draagt nu de aarde haar vrucht. Het uitzicht wordt hier nog niet geblokkeerd. Als eenzame eilandjes liggen de confectieboerderijen in een eindeloze vlakte, met elkaar verbonden door een netwerk van hoogspanningskabels die door grijze masten tot de einder worden gedragen. Rijen ijle populieren voeren een altijddurende strijd met de wind, die vrij spel heeft. Het op de zee veroverde land is in efficiënte plakken gesneden door kaarsrechte asfaltwegen. Ze verschaffen toegang tot dorpen met sinister Hinkende namen als Creil, Bant en Luttelgeest. Daar werd de middenstand en een deel van de arbeiders gehuisvest, die tezamen met streng geselecteerde boeren de polder tot bloei moesten brengen. De Directie van de Wieringermeer, verantwoordelijk voor de ontwikkeling van de nieuwe polder, was vastbesloten om er een Eldorado van te maken.

Emigratie
Feike Bruinsma was een van de verkorenen. In de zomer van '41 kwam de gereformeerde boerenzoon uit het Friese Sexbierum, oudste uit een gezin van dertien kinderen, naar het nieuwe land. Het was ir. Anne Vondeling die hem adviseerde naar de Noordoostpolder te "emigreren". Na een spoedcursus in grondwerk werd hij losgelaten op de voormalige zeebodem, die nog grotendeels blank stond. De nieuwe polder was niet meer dan een stinkend moeras, 48.000 hectare groot, onbegroeid en ongecultiveerd. Voor de inzet van machines was de klei veel te drassig. „Toen we hier kwamen, zeiden ze: heb je een schop bij je? Dan kun je morgen aan het werk. Greppels graven! Want de polder was nog woest en ledig. Een fiets en een schop, dat was alles wat je nodig had. En zelfs met die schop kon je in het begin weinig beginnen. Het water stond tot de rand van de dijk." In weer en wind ploeterde de Friese boerenzoon voort in de zuigende blubber, zij aan zij met Zeeuwen, Brabanders en Limburgers. Rooms-katholiek naast gereformeerd, ambitieuze boerenzoons naast jongens uit arbeidersgezinnen, die hoopten dat hun inzet door de Directie beloond zou worden met een eigen bedrijf

Ploegbaas
In '42 begon de polder droog te vallen. De pioniers van het nieuwe land werden naar een barakkenkamp bij Blokzijl gedirigeerd. „Overleg was er in die tijd niet", zegt Bruinsma. „Er werd je gezegd wat je moest doen en dan had je maar te gehoorzamen. We zaten in dat kamp met een man of driehonderd. De meesten hadden een vrouw op het oude land. Zaterdags gingen ze met gammele bussen, op de fiets of met de trein naar huis. Ik ging altijd met de fiets, van Blokzijl naar het noorden van Friesland." Pioniers die zichzelf bewezen hadden, werden bevorderd tot ploegbaas. Daarboven functioneerden opzichters en uitvoerders, in een strakke hiërarchie. Bruinsma was een van de slijkgeuzen die hun moeite beloond zagen met een promotie tot ploegbaas. „Je kreeg dan twintig man onder je. Daar ging je mee het veld in. Al was dat niet zo ver, want je stond al snel bij de watergrens. Daar werd een keet neergezet, waarin je bij slecht weer kon schuilen. Maar dan moest het echt slecht zijn. Het ging anders toe dan nu."

Zuster
Zomer '42 was het water zo ver gezakt dat de voortrekkers een nieuw kamp konden betrekken in dorp B, het latere Marknesse. Onder de nieuwkomers waren veel onderduikers, meer dan eens intellectuelen die beter met de pen dan met de spa overweg konden. De Duitsers, die in de Noordoostpolder een belangrijk toekomstig voedselarsenaal voor het Derde Rijk zagen, knepen een oog dicht. De huisvesting van de pioniers had veel weg van een concentratiekamp in een Siberische wildernis. De barakken waren kaal en tochtig, de slaapvertrekken overbevolkt. In de winter drong de sneeuw door de kieren en sloeg neer op de primitieve bedden van de polderwerkers. Bruinsma, die inmiddels gehuwd was en de rang van landbouwkundig opzichter had bereikt, kreeg van de Directie een woonark aangeboden. Met daarbij de opdracht om, geassisteerd door een legertje arbeiders, zo'n vijfhonderd hectare land bouwrijp te maken. In 1943 verhuisde hij naar de eerste boerderij van Marknesse. „Eromheen was het allemaal even nat. De eerste jaren heeft mijn vrouw buitenshuis nooit anders dan op kaplaarzen gelopen. Een kinderwagen had ze niet. Daar kon je niks mee beginnen. Ze was ook de enige vrouw in de omtrek. Zondags sprak de dominee de gemeente aan met: broeders en zuster. Die broeders kwamen soms in weken niet thuis, dus die zaten veel meer naar die ene zuster te kijken dan naar de dominee."

Dorpen
Met het droogvallen van de polder werd ook een begin gemaakt met de aanleg van de dorpen. Planologen, architecten en sociologen hadden alles keurig op papier staan. In het midden van het nieuwe land moest de hoofdstad komen. Bruinsma heeft Emmeloord nog gekend als een kale zandvlakte. „Dat zand hadden ze daar gedumpt voor de huizenbouw, maar toen het droog werd begon het enorm te stuiven. Om daar een eind aan te maken heb ik er een paardenstal gebouwd en het zandplateau door een arbeider laten inzaaien met rogge en luzerne. Verder was er niemand en niks." Rond Emmeloord was een krans van tien kleine dorpen gepland. Vanaf de tekentafel werden ze op de zeebodem gedeponeerd. Negen dorpen van dertien in een dozijn en één modernistisch experiment, getekend door een groep recalcitrante architecten. Nagele zit nu met de brokken. Een dorp met uitsluitend platte daken blijkt in de praktijk geen succes. Urk is een vreemde eend in de bijt gebleven. Tegen wil en dank liet het voormalige eiland met z'n eigenzinnige vissersbevolking zich inlijven bij het vasteland. Na een halve eeuw is het nog altijd een lichaamsvreemd appendix aan de polder. De Urkers beschouwen de polderbewoners als vreemden. En omgekeerd.

Komkommertijd
De meeste polderdorpjes munten uit in kleurloosheid, al hebben Ens en Marknesse zich niet onaardig ontwikkeld. Het hervormde kerkje van Ens heeft zelfs een schijn van ouderdom, door het leien dak en het nostalgische klokketorentje: romantiek die past bij de kerk der vaderen. Zoals het efficiënte kerkgebouw van de synodaal gereformeerden de gereformeerde zakelijkheid symboliseert en de zuilengalerij bij de ingang van de roomse kerk het bombastische van de "heilige moederkerk". Buiten Ens liggen de volksakkertjes van groene dorpelingen als een buffer tussen de bebouwing en het aangrenzende bouwland. Tot voor enkele jaren waren de immense velden voornamelijk bedekt met akkerbouwprodukten, maar in de jaren negentig rukt de tuinbouw op. Een alarmerend teken dat het in de akkerbouw komkommertijd is. En waarschijnlijk blijft. De uitgifte van grond en de toewijzing van boerderijen was in handen van de Directie van de Wieringermeer. Die viel in de praktijk nagenoeg samen met de persoon van dr. ir. Sikke Smeding, "de grootste boer van Nederland". De nieuwe polder was zijn levenswerk. Na alle fouten die in vorige polders waren gemaakt, moest de Noordoostpolder in agrarisch en maatschappelijk opzicht een uitblinker worden.

Selectie
Om zijn ideaal te bereiken paste Smeding een strakke selectie toe. De boer van het nieuwe land moest niet alleen een vakman zijn, maar ook een vaderlander met maatschappelijke betrokkenheid. Een toegewijd echtgenoot, een degelijk huisvader, een politiek bewust burger, een meelevend kerkmens. Afhankelijk van kapitaal en capaciteiten kreeg de geselecteerde boer een bedrijf van 12, 24, 36 of 48 hectare toegewezen. „Je moest tegenover elke bunder twaalflionderd gulden kunnen zetten", herinnert Jacobus Dekker zich. „Dan kon je tenminste zonder financiële problemen beginnen."

Goedgekeurd
Dekker, een 80-jarige inwoner van Emmeloord, was een van de Walcherse boeren die na de oorlog een bedrijf in de nieuwe polder kregen aangeboden. Zijn boerderijtje bij Grijpskerke was door het geallieerde bombardement in '44 door zeewater overspoeld. Al snel vond hij werk als vrachtwagenchauffeur en verzoende zich met zijn lot. Zijn vader en schoonvader waren minder enthousiast over zijn nieuwe baan en adviseerden hem dringend om mee te dingen in de slag om een bedrijf op het nieuwe land, waar drieduizend hectare beschikbaar was gesteld voor honderdvijftig Walcherse boeren. Om hen terwille te zijn stemde Ko toe. Nog onverwacht kreeg hij bericht dat hij direct thuis moest komen. Landdrost Minderhoud van de Directie van de Wieringermeer was met een medewerker onderweg om het echtpaar Dekker te testen. Het viel niet tegen en ze werden zowaar nog goedgekeurd ook. „Ze stelden wat vragen en ze keken binnen wat rond, om te kijken of m'n vrouw haar huishouding aardig in orde gehad. Daar werd ook naar gekeken."

Verzekering
Juli '49 vertrok Dekker in z'n eentje naar de Noordoostpolder, waar hij aan de slag kon bij een loonwerker. Zijn vrouw en een forse koppel kinderen liet hij in Grijpskerke achter. De avonden bracht hij door in de mannengemeenschap van het kamp in Marknesse. Via landdrost Minderhoud, die een zwak had voor de Walcherse boer, kreeg hij na enkele maanden een arbeiderswoning aangeboden. Het volgend voorjaar verhuisde het gezin naar het boerderijtje dat Dekker had uitgekozen, drie kilometer buiten Ens. Hij begon er een gemengd bedrijf met acht melkkoeien. Een kennis uit Aagtekerke zou het bedrijfje ernaast betrekken, maar liet het op het laatst afweten in verband met de verplichte verzekering. „Toen is Van Keulen uit Rittem erop gekomen. Die was gereformeerd, maar ik kon heel best met hem overweg. Ik zat in het eerst ook wel met die verzekering, maar je kon er gewoon niet van tussen.''

Verzuiling
Om te voorkomen dat één levensbeschouwelijke richting al te dominant vertegenwoordigd zou zijn op het nieuwe land, werd vooraf door de overheid een verdeling vastgesteld. Een derde moest rooms zijn, een derde protestants en een derde vrijzinnig. Onder de protestanten waren de gereformeerden duidelijk oververtegenwoordigd. „Die staan altijd vooraan", constateert de gereformeerde Bruinsma.
„Soms op het brutale af. Al was de samenwerking met de anderen prima hoor. Ik was de eerste hier aan de Kleiweg. Daarna kwam een Zeeuw, een Gelderse, een Overijsselaar, een Drent, een Zuidhollander. De waterbouwkundige fase en de fase van het cultuurrijp maken waren toen voorbij. De derde fase brak aan: het stichten van een gemeenschap. Dat begon met de oprichting van kerken en scholen voor onze kinderen. Daar werd eensgezind aan gewerkt." Bruinsma was een van de pioniers die de verzuiling van het oude land op het nieuwe land hadden willen doorbreken. Hervormd en gereformeerd moesten daar samen kunnen gaan, het verschil tussen de rooms-katholieke Boerenleenbank en de protestantse Raiffeisenbank werd van nul en gener waarde geacht en het onderscheid tussen AR en CHU kon in de Noordoostpolder ook wel opgeheven worden. In Den Haag werd daar anders over gedacht. IJlings reisden Tilanus van de CHU en Schouten van de AR naar de nieuwe polder af om de revolutionaire ideeën krachtig de kop in te drukken.

Kerken
Ook van de kerkelijke samenwerking kwam weinig terecht. Naarmate de samenleving meer vorm kreeg, verdwenenen de oecumenische idealen. Marknesse, waar Bruinsma een vooraanstaande positie innam, telt niet minder dan zes kerken. Een voor de rooms-katholieken. De hervormden en gereformeerden trokken toch ook maar gescheiden op. De vrijgemaakt-gereformeerde kerk viel in 1969 zelfs uiteen, waardoor een nieuwe kerk ontstond: de Nederlands gereformeerde kerk. En dan was daar nog die groep uit Walcheren, die al in 1952 een eigen kerkje bouwde, een romaans aandoend kapelletje, dat al eeuwen lijkt te staan. Tot verbazing van veel gereformeerden gaf een groot deel van de Walcherse "immigranten" de voorkeur aan het overjarig koren van zeventiende-eeuwse predikanten, gelezen in een zangerig Zeeuws dialect, boven de preek van een hedendaagse gereformeerde of hervormde voorganger. De Gereformeerde gemeente van Marknesse werd gesticht door ploegbaas Andries van Pienbroek uit Kapelle-Biezelinge. Hij behoorde tot de pioniers en was al in '41 naar de polder gekomen. De eerste jaren kerkte hij in Genemuiden, maar geleidelijk groeide de drang om in de polder een nieuwe gemeente te stichten. In het najaar van 1948 las hij voor het eerst een preek op zijn boerderij. Toen Dekker in '49 de gelederen kwam versterken telde het gezelschap al negen gezinnen en werd voor de samenkomsten gebruik gemaakt van de kantine van kamp Marknesse. Die werd voor dat doel beschikbaar gesteld door de Directie van de Wieringermeer. De dienst mocht niet langer dan vijf kwartier duren, want dan stond een volgende kerkelijke denominatie op de stoep.

Gereformeerde school
De kinderen van Dekker zaten aanvankelijk op de School met de Bijbel van Ens. „Een beste school hoor, met een hervormde hoofdonderwijzer. Een aardige man. Maar ik heb me laten bepraten door de gereformeerden. Die hadden een eigen school gesticht in Emmeloord. Daar konden de kinderen met de bus naartoe. Later hadden we er spijt van. Die bus zat hartstikke vol. Nog weer later is er een reformatorische school gekomen." Hoewel de verdeeldheid in de nieuwe polder al na een halve generatie niet onderdeed voor die op het oude land, bleef de verhouding met andersdenkenden volgens Dekker voorbeeldig. „Je zat hier met van alles en nog wat bij elkaar. Rooms, hervormd, gereformeerde gemeente, alles door elkaar.
Toch ging dat heel best. Je kon mekaar niet missen. Wat verderop zat een roomse boer. Een aardige man. Ik had er nog wel respect voor ook. Voor schooltijd gingen z'n kinders bij de pastoor langs, weer of geen weer. Die hadden er wat voor over he. Je moest soms ook wel 's lachen. Er was een grote roomse boer die een hele goeie koe had, een stamboekkoe. Zien we op een morgen de pastoor voorbij gaan, met z'n jurk aan en zo'n ding op z'n hoofd. Erachter liep een jongetje met een koperen bus. Ik zeg: er zal toch geen dooie wezen bij die roomse? Nee hoor, zegt m'n buurman, de pastoor is erheen om een kalf te dopen. Werkelijk waar. Een jaar later weer. Een beste koe he, dan moest het kalf gedoopt."

Schaalvergroting
In 1971 besloot de "twaalf-bunder-boer" ermee op te houden.
Geen van zijn kinderen voelde ervoor het bedrijfje over te nemen en buurman Van Keulen was de koning te rijk met de twaalf bunder van Dekker die hij erbij kon gaan pachten. Het was niet meer mogelijk om met twaalf hectare een fatsoenlijke boterham te verdienen. In de jaren tachtig is de schaalvergroting verder toegenomen. Door de nood gedwongen. Na jaren van overvloed zijn de magere jaren aangebroken voor de polder. De malaise in de akkerbouw legt volgens Andries Poppe uit Nagele, representant van de tweede generatie polderboeren, een zware druk op het nieuwe land. Veel van zijn collega's zien er geen gat meer in. Dat geldt wel in het bijzonder voor de bezitters van kleinere bedrijven. De een na de ander verdwijnt ten gunste van vermogender collega's, die door schaalvergroting het hoofd boven water proberen te houden. Poppe, die aanvankelijk een bedrijf van 48 hectare had, nam twaalf hectare van een buurman over en heeft daarnaast nog eens 24 hectare in bruikleen. Er zijn bedrijven die door aankopen al boven de honderd hectare uit zijn gekomen.

Navel van de aarde
De destijds toegepaste selectie van boeren voor de Noordoostpolder doet de akkerbouwer uit Nagele af als een lachertje. „Ook hier vind je mensen die het niet gered hebben, die hun bedrijf verwaarlozen, huwelijks- en gezinsproblemen hebben, te weinig van hun bedrijf afkomen. Daarin zie ik geen verschil met het oude land." Desondanks heeft een deel van de Nederlanders nog altijd het idee dat deze IJsselmeerpolder bewoond wordt door de agrarische elite. Een aantal polderboeren koesterde jarenlang ook zelf dat beeld. „Daardoor hebben ze, nu de tijden voor de akkerbouw moeilijker worden, meer moeite om hun bedrijf en mentaliteit aan te passen dan collega's van het oude land", is de ervaring van Poppe. „Er werd echt tegen je opgekeken. Een boer in de polder, dan was je toch wel een uitverkorene. M'n oom uit Canada zei eens: jullie zitten hier op de navel van de aarde. Dat is ook zo, maar het gevaar daarvan is dat je op je lauweren gaat rusten. Je kunt je wel crème de la crème voelen, maar daar begin je in een periode van teruggang niet veel mee."

Manager
Bestond de eerste generatie polderboeren nog uit klassieke akkerbouwers en veetelers, de tweede generatie wordt gevormd door managers van agrarische fabrieken. „Het leiden van je bedrijfis belangrijker geworden dan het telen zelf', constateert Poppe. „Vroeger schreef je je bedrijfsgegevens achterop een sigarendoos, zoals de oude boeren het wel zeiden. Nu houd je heel nauwgezet kosten en opbrengsten in de gaten, zodat je direct kunt ingrijpen als daarin een wanverhouding optreedt. Onderzoek heeft aangetoond dat tussen vergelijkbare bedrijven met vergelijkbare gewassen inkomensverschillen bestaan van honderd procent. Dat geeft wel aan hoe belangrijk het managen van je bedrijfis geworden. Ik lever m'n aardappels, het belangrijkste bestanddeel van m'n inkomen, bij voorbeeld niet via een aardappelcoöperatie. Dat kost wel meer tijd, maar de aardappels leveren beduidend meer op als je ze afzet via een vertegenwoordiger van een handelshuis of een commissionair."

Tuinbouw
Naast schaalvergroting is de teelt van tuinbouwgewassen een middel voor akkerbouwers om hun bedrijf te redden. Poppe heeft vorig jaar die stap gezet. Hij is niet de enige. „Kijk maar 's om je heen in de polder. Rooie bieten, wortels, sla, witlof, uien, van origine allemaal tuinbouwprodukten, die nu akkerbouwmatig worden geteeld." Voor veel oudere akkerbouwers is de stap om groenten te gaan verbouwen onoverkomelijk. Ze doeken hun bedrijf hever op. Andries Poppe is nog flexibel genoeg om zijn bedrijf aan te passen. Op een deel van zijn land is een ploeg Haagse allochtonen, voornamelijk Turken en Marokkanen, bezig met het snijden van ijsbergsla. Tegen de regen beschermd door kakikleurige regenpakken trekken de uitheemse landarbeiders op hun knieën langs de eindeloze rijen sla, aan hun riem een voorraad plastic zakjes, in hun hand een vlijmscherp mesje. Als Poppe hun werk komt controleren mompelen ze een onverstaanbare groet. „Zo'n gewas is voor mij ook even wennen", lacht de boer. „Ik ben een echte aardappelman. Maar als je ziet dat het daarmee niet goed gaat, moet je ervoor zorgen dat je meer poten onder je bedrijf krijgt."

Kop in de wind
De polderboer vindt het terecht dat de EG-subsidies voor akkerbouwprodukten als graan worden afgebouwd. „Je moet produceren waar markt voor is." Dat neemt niet weg dat de consequenties ingrijpend zijn, ook voor de aardappelboeren. Graantelers stappen in toenemende mate over op het verbouwen van aardappels, waardoor ook de aardappelprijs keldert. Dit jaar lag de veilingprijs op een triest dieptepunt en Poppe verwacht daarin de komende jaren weinig verbetering. Toch is de akkerbouwer, in tegenstelling tot veel collega's, niet echt pessimistisch. „Onze ouders hebben door hard werken een bedrijf opgebouwd en wij zullen door hard werken en inventiviteit moeten proberen dat bedrijf voort te zetten. De conclusie van het rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid is eenvoudig. Voor de akkerbouw is in Nederland geen toekomst. Dat gaat mij te ver. Maar de stemming in deze polder, die zo afhankelijk is van de akkerbouw, wordt door zo'n rapport natuurlijk niet opgewekter. De onzekerheid is groot. Er zijn collega's met mooie bedrijven die nu het hoofd al in de schoot leggen. Anderen gooien de kop juist in de wind. Tot die categorie behoor ik. Het is helemaal niet ongezond als je moet knokken voor je inkomen. We zijn door alle subsidies wat verwend geweest. Dan is het ontzettend moeilijk om op eigen benen te staan, zeker in een tijd als deze."

Dit artikel werd u aangeboden door: Terdege

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 2 december 1992

Terdege | 80 Pagina's

,,Toen we hier kwamen, zeiden ze: heb je een schop bij je?

Bekijk de hele uitgave van woensdag 2 december 1992

Terdege | 80 Pagina's