Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De laatste Paasgetuige

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De laatste Paasgetuige

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

En ten laatste van allen is Hij ook van mij, als van een ontijdig geborene gezien. Want ik ben de minste van de apostelen, die niet waardig ben een apostel genaamd te worden, daarom dat ik de gemeente Gods vervolgd heb; doch door de genade Gods ben ik, dat ik ben; en Zijn genade, die aan mij bewezen is, is niet ijdel geweest, maar ik heb overvloediger gearbeid dan zij allen; doch niet ik, maar de genade Gods, die met mij is. Hetzij dan ik, hetzij zijlieden, alzo prediken wij, en alzo hebt gij geloofd. 1 Cor. 15 : 8—-11.

Ontijdig geboren.

Het hoofdstuk van de opstanding:1 Corinthe 15. Een machtig getuigenis legt de minste der apostelen af van de opstanding van Christus. Hier vindt gij het drieerlei nut van de opstanding verhandeld, dat de Catechismus stelt: en eerste heeft Hij de dood overwonnen, om ons de gerechtigheid te kunnen deelachtig maken. Ten tweede worden wij door Zijn kracht opgewekt tot een nieuw leven. Ten derde is Zijn opstanding een pand van onze zalige opstanding. In het begin dan noemt hij de getuigen van Christus' opstanding en aan het slot van die getuigen noemt hij zichzelf als de kroongetuige. Een. kroongetuige was Saulus, omdat niemand minder geloofd had aan de opstanding dan hij, en omdat niemand meer tegen de opstanding getuigd had dan hij. Hij noemt niet zozeer de gewone getuigen, aan wie de Heere verschenen is, niet Johannes, niet de vrouwen, niet Thomas, niet de Emmaüsgangers, maar de sterkste getuigen: ephas (niet bij de naam Petrus genoemd), die Hem eerst verloochend had, dan vijfhonderd broeders, die Hem tegelijk, op één keer, ontmoet hebben, en dan Jacobus, de eerste, die uit de Apostelkring als martelaar viel. En dan zichzelf, die wel de grootste tegenstander geweest was. Hij voegt daaraan toe, dat de verschijning aan hem de laatste apostelverschijning geweest is. Niet de laatste verschijning op zichzelf, want na de verschijning aan Paulus, waarbij de Heere Christus hem geroepen heeft, is Hij nog eens verschenen aan Johannes op Patmos. En dan noemt de apostel deze verschijning als aan een ontijdig geborene. Aan het woord èktroma zijn verschillende uitleggingen gegeven. Sommigen menen, dat door de betekenis „misgeboorte", die dit woord heeft, de apostel zijn onwaardige en lage stand onder de apostelen wil aanduiden. Zo min ben ik waardig om meegeteld te worden onder de broederen als een voortijdig geborene meetelt onder de levende kinderen. Anderen menen, dat de apostel bedoelt het geval van een kind, dat na de dood van een ouder geboren werd, en dat dus van nature de vader niet gekend heeft. Na het heengaan van Christus zou dan Paulus nog in de broederkring geboren zijn, geestelijk, en aan hem zou dan dit wonder geschied zijn, dat Christus na Zijn hemelvaart nog verschenen was. Nog anderen menen, dat het woord èktroma zou duiden op de korte, onverhoedse en plotselinge bekering van Paulus op de weg naar Damascus. Vergeleken met de andere apostelen, wier apostelschap een voldragen geboorte tot het apostelschap geweest was, waar zij drie jaren voorbereiding gehad hadden in de omgang van Christus, was dus Paulus' komst tot het apostelschap zo onvoldragen, dat hij zich de naam van een apostel niet durft geven. Een zo korte voorbereiding tot het apostelschap, dat is eigenlijk alleen maar te vergelijken met een èktroma, een misgeboorte. Maar de God, Die gadeloze wonderen werkt en die de dingen, die niet zijn, roept alsof zij waren, heeft tot deze vertredene in zijn bloed naar Ezechiël 16 gesproken: Leef, ja leef!" En uit deze, die niets was, is een apostel geworden. Dit alles is geschied door de Opgestane, die hem toen verschenen is. Hij, Die dood was, maar die leeft, maakt de doden levend.

Dan geeft de apostel de verklaring van dit wonder. „Want ik ben de minste van de apostelen, die niet waardig ben een apostel genaamd te worden, daarom dat ik de gemeente Gods vervolgd heb." Niet in kennis was hij de minste, integendeel, daarin was hij verreweg de meeste. Hij sprak meer vreemde talen dan zij allen. Hij had aan de voeten van Gamaliël een studie gehad, die hem tot een vakman maakte. Hij had van huis uit een ontwikkeling meegekregen, die hem in de hoogste kringen deed verkeren, zelfs in die van de hogepriester. Ook niet in apostolische ijver en werkzaamheid was hij de minste, integendeel.

Toch noemt hij zich minder dan die allen. Hij was de apostelnaam niet waard, hij was het apostelschap niet waard. Hij had een verleden. Hij had een zeer zwart verleden. Hij had de dood van de eerste martelaar, Stephanus, meegemaakt, en dat met bewilliging. Hij had niets van Stephanus bewaakt, maar wel zorgvuldig de klederen van die hem stenigden. Hij had geroofd in de gemeenten mannen en vrouwen, om ze in de gevangenis te leiden. Hij bedreigde de discipelen zoveel mogelijk en hij blies als een panter moord tegen hen. Genoeg! Dit is hem altijd bijgebleven. Als een pijnlijke herinnering stonden hem al die taferelen voor de ogen, stonden zijn eigen woorden en dreigementen in zijn geheugen gegrift. Daarover heeft hij berouw gehad. Dat was hem vergeven. Had de Heere die zonden achter Zijn rug geworpen, waarom was het niet weg uit Paulus' geheugen. Keek hij de rij der apostelen af, dan voelde hij zich altijd verre de mindere, dan voelde hij altijd, dat hij de apostelnaam en het apostelschap niet waardig was. De overtuiging van zonde had hem zo ootmoedig gemaakt, maar ook de genade had hem zo ootmoedig gemaakt. Schuldovertuiging maakt kleine mensen en genade maakt geen grote mensen.

Genade, die niet ijdel is,

„Doch door de genade Gods ben ik, dat ik ben en Zijn genade, die aan mij bewezen is, is niet ijdel geweest."

Paulus heeft diep zijn zonden leren kennen en heeft kleine gedachten over zichzelf gekregen, maar hij is geen pessimist geworden. God maakt geen pessimisten. Ootmoed is iets anders dan pessimisme. En God maakt ook geen optimisten. Geloof is iets anders dan optimisme. Hier spreekt het geloof, het geloof in de Opgestane, in Christus, Die is gestorven om onze zonden en Die is opgewekt tot onze rechtvaardigmaking. En die genade, die Christus verworven had op het

kruis en in Jozefs hof, die was aan Paulus bewezen. Daar is het onderwerpelijke. Het is niet boven of buiten Paulus gehangen, zodat hij 't nu zelf grijpen moest. Die genade is hem bewezen, die is hem gegeven, die is hem thuisgebracht.

Nog meer zelfs: door de genade Gods ben ik, dat ik ben. Die genade heeft hem veranderd in een totaal ander mens. Hij die eigenlijk een misdracht was, is een mens geworden, is een man geworden. Dat is de genade, dat is het geloof. Die houdt een wedergeboorte in zich. Die maakt een mens, wat hij niet was. „Indien iemand in Christus is, die is een nieuw schepsel, het oude is voorbijgegaan, het is alles nieuw geworden." Dan wordt het hart van iemand vernieuwd, opnieuw geboren, van boven geboren. Dan wordt het verstand verlicht, de wil wordt omgebogen, de hartstochten worden gereinigd.

Door de genade Gods ben ik, dat ik ben. Ik ben niet meer Saulus, maar in Christus Paulus. Ik ben dat ik ben: Jezus Christus' eigendom. Hij is van mij gezien, ook van mij gezien. Dat is geen ijdele genade, die een mens zo totaal vernieuwt, wederbaart, overzet uit de dood in het leven, zet uit het „niet" tot het „al". Maar dit is ijdele genade, als iemand roemt in genade, maar dezelfde oude zondaar blijft. Dit is ijdel, als iemand in Christus roemt, maar Hem nooit gezien heeft. De genade Gods was over Paulus niet ijdel geweest in zijn apostelschap. Apostel was hij ook door genade geworden door de Opgestane. Wat hij werd was hij niet. Geen enkele gave, nodig tot dit werk, had hij, noch van huis uit, noch door studie, noch door natuurlijke begaafdheden. Dit werk was louter een werk van genade, waarbij men enkel op genade is aangewezen. Dan moet men een God preken, die men van nature niet kan kennen. Dan moet men een Zaligmaker prediken, dan moet men belangen zoeken van zielen, Tot deze genade van het apostelschap welke de natuur nimmer deden kennen, had de Heere Paulus gebracht. En dat is geen ijdele genade geweest: apostel was hij van stonde aan, apostel bleef hij tot zijn dood toe, apostel was hij in alle omstandigheden van het leven. Geen ijdele roeping was dit, geen ijdele genade.

Gedenk aan 't woord, gesproken tot Uw knecht, Waarop Gij mij verwachting hebt gegeven; Dit is mijn troost, in druk mij toegelegd, Dit leert mijn ziel U achteraan te kleven; Al t geen Uw mond aan mij had toegezegd, Gaf aan mijn hart vertroosting, geest en leven.

Gij hebt veel goeds bij Uwen knecht gedaan; Hem naar Uw woord gered uit al zijn noden; Leer mij, o Heer', een goede zin verstaan, En wetenschap, der dwazen waan ontvloden; Wijs Gij mij zelf de weg der waarheid aan, Naardien ik heb geloofd aan Uw geboden.

Alzo prediken wij.

Neen, niet ijdel, die genade, „maar ik heb overvloediger gearbeid dan zij allen; doch niet ik, maar de genade Gods, die met mij is. Hetzij dan ik, hetzij ulieden, alzo prediken wij, en alzo hebt gij geloofd." Mag Paulus dat nu zo maar zeggen, dat hij overvloediger gearbeid heeft dan zij allen? De anderen hebben toch ook niet stil gezeten? En op hoeveel schat gij, o Paulus, de martelaarsarbeid van de door u juist genoemde Jacobus? Is zulk werk altijd wel te tellen? Sommigen werken veel en doen weinig. Sommigen preken veel en bereiken weinig. Sommigen zeggen in weinig woorden veel, sommigen zelfs in veel woorden niets. Wat weten wij van de arbeid van al die apostelen af? In de Handelingen wordt maar de arbeid van enkele apostelen beschreven. Waar hebben Thomas, Andreas en de anderen gearbeid?

Toch mag Paulus dit wel zeggen. Omdat hij het alles zet op de genade Gods. Daar is geen woord ijdele roem bij. Doch niet ik, maar de genade Gods, die met mij is. Hij zou de genade Gods te kort doen, als hij die overvloedige arbeidsgenade niet zou erkennen, die God hem in het schrijven, in het preken, in het onderwijzen, in het bidden enz. enz. geschonken had. „Ik, doch niet ik. Niet ik, maar de genade Gods, die met mij is." Ik was maar als een ontijdig geborene, een misdracht, maar God heeft mij gemaakt tot een mens, tot een mens Gods, tot een apostel. Mèt mij was de genade om Christus te zien, mèt mij was de genade om de leer der zaligheid te verstaan, mèt mij was de genade om over een wereld verloren in schuld bewogen te zijn. Mèt mijn woord, met mijn geschreven woord, mèt mijn gesproken woord was de genade Gods. In mijn ijver, in mijn vuur, in mijn aandrang, in dat alles was Gods genade.

En niet alleen in mij, maar ook in die anderen, 't Mag dan in mij wat overvloediger geweest zijn dan in hen, maar 't was er in hen daarom niettemin. Het zij dan ik, het zij zijlieden, alzo preken wij. De apostel heeft zich ver beneden de anderen vernederd: de minste, een ontijdig geborene. Wat de ijver betreft en waartoe God hem heeft willen in staat stellen, rees hij boven de anderen uit. Eerlijk is tenslotte eerlijk. Hij had veel gedaan. Brieven in de bijbel van zijn hand: veertien. De anderen één, drie of vier. Gemeenten gesticht, legio, landen bezocht: ettelijke. Maar nu stelt hij zich met allen ojd één lijn wat het apostolische betreft, wat de prediking betreft. Hetzij ik, hetzij ulieden, alzó prediken wij. Daar kunt gij op aan! Dan slaan wij op één aambeeld, Christus gestorven om onze zonde, opgewekt tot onze rechtvaardigmaking. Dat is toch een wonder, dat Paulus dit zeggen kon. dat al de apostelen hetzelfde predikten, hetzelfde gevoelden. Daar mag al eens verschil geweest zijn onder hen over praktische dingen, nooit was er dat over de leer. Alzo prediken wij, want achter die prediking stond de levende Christus. Gelukkig als wij als predikers elkanders prediking volledig kunnen onderschrijven en als wij elkanders gezag kunnen dekken. „Alzo prediken wij." Zo was het onder de apostelen.

Zij geloofden allen gelijkelijk in Hem, Die is gestorven om onze zonden en Die is opgewekt tot onze rechtvaardigmaking. Dit deed de apostelenkring. Dit deed ook de gemeente van Corinthe: Alzo hebt gij geloofd. Dit is ten slotte het krachtigste en het meest doorslaande bewijs voor de opstanding van Christus, zo gij gelooft. Het geloof is het bewijs van iemands wedergeboorte, het bewijs van iemands geestelijke opstanding en daarmee het bewijs, dat Jezus leeft.

Hebt nu dit geloof en gij zijt daarmede het levend bewijs, dat Christus nog heden leeft. Dit maakt indruk op de wereld. Dit doet u tegen alle dreiging in prediken en volhouden, al ware het met verlies van uw leven. Hebt nu dit geloof en gij zult voorzeker zalig zijn, want Christus' opstanding is het zeker pand uwer zalige opstanding.

K.a.Z.

W. L. T.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 april 1964

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

De laatste Paasgetuige

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 april 1964

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's