Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HERSTELDE GEMEENSCHAP

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HERSTELDE GEMEENSCHAP

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Maar de vader zeide tot zijn dienstknechten: rengt hier voor het beste kleed, en doet het hem aan, en geeft een ring aan zijn hand, en schoenen aan de voeten; En brengt het gemeste kalf en slacht het en laat ons eten en vrolijk zijn. Lukas 15 : 21—24

liefde en loutering

Zonder een vraag, zonder enig verwijt heeft de vader zijn zoon omhelsd en gekust. In onvoorwaardelijke liefde heeft hij zijn afvallig kind weer opgenomen. Zijn liefde is allesoverwinnend, alles uitwissend, alles vergevend en vergetend.

Maar wie nu zou denken, dat de zoon er verder zelf ook maar over zwijgt heeft het mis. Overigens is die gedachte niet zo vreemd. Als God er over zwijgt, waarom zouden wij er dan nog over spreken. Dan is verdere schuldbelijdenis toch overbodig. Dan hoef je toch niet meer te spreken over je ongerechtigheid. Gemakzucht en oppervlakkigheid kunnen ons zo doen denken. En er zijn bepaalde theologische gedachtengangen, die ons daarin kunnen stijven. De genade is zo overmachtig en zo overweldigend, dat de zonde niet de moeite meer waard is om nog een woord over vuil te maken.

De Heere Jezus vertelt in deze gelijkenis anders. Hij zwijgt niet. Hij wordt er innerlijk toe gedreven zijn schuld te belijden. Hij kan en wil er niet over zwijgen. De liefdevolle tegemoetkoming van zijn vader maakt voor hem een schuldbelijdenis bepaald niet overbodig. Zijn hart is te vol van het verdrietige dat hij heeft gedaan. Hij moet het uiten.

Om zijn vader daarmee te eren. Het heeft niet aan u gelegen, vader, wil hij zeggen. U hebt goed en trouw voor mij gezorgd. Het lag slechts aan mij. Ik heb gezondigd. Het was mijn schuld.

Hij moet het uiten ook om het kwijt te raken, als een loutering.

Als wij door de liefde van God tot Hem worden getrokken. Misschien wel plotseling overweldigd door het evangelie. En zo ook mochten zitten aan de tafel des Heeren, dan betekent dat niet dat onze schuldbelijdenis nu wel achterwege kan blijven.

Nee, het is juist de liefde die ons des te dieper vernederd. En we moeten het kwijt. Alles wat er was en is van ónze omdolingen.

Alles van ons ongeloof, ons wantrouwen. Met die belijdenis mag u de HEERE uw God eren en haar tegelijkertijd ervaren als een reiniging, een loutering, een opluchting. Het is alsof met het belijden alles naar buiten stroomt en ons hart gereinigd wordt van de zonde.

In de armen van zijn vader belijdt de zoon: Ik heb gezondigd en ben niet meer waardig uw zoon genaamd te worden. Ja, en dan stokt zijn belijden. Hij had zich immers voorgenomen om ook nog te zeggen: Maak mij als een van uw huurlingen. Dat laat hij achterwege. Waarom? Ach, nu hij hier aan het hart van zijn vader ligt kan hij geen huurling meer zijn. Hij wil het niet.

Een huurling is immers een knecht, die dient om loon. Bij een huurling blijft er altijd afstand. Maar die afstand kan niet meer lijden. Hij begon wel met het verlangen een huurling te zijn, dan zou hij voedsel hebben. Maar nu kan hij niet meer dienen om loon. Hij wil gemeenschap met zijn vader in liefde en wederliefde. Heel zijn hart gaat uit naar zijn vader.

Willen wij soms huurlingen zijn? Dienen om loon? God dienen opdat Hij ons zou dienen? We betrachten onze plicht, maar zoeken er God niet allereerst in, doch het loon. Wat een magerheid! Wat een armoe. Het mag gaan om Hem. Om God, Die in Christus ons een genadige God en Vader wil zijn. Die gemeenschap wil hebben met verloren zonen en dochteren om het bloed van Christus.

De liefdevolle omhelzing van de vader heeft de zoon vrijmoedigheid gegeven om van het huurling-zijn af te zien. Hij bege^-'-: het zoonschap. Hij is dat niet waardig, maar hij kan met minder niet meer toe. Die vrijmoedigheid geeft u God door Zijn Evangelie. En waarom zou u dan niet toegaan om genade te vinden en geholpen te worden ter bekwamer tijd?

tekenen

De vader zegt op die belijdenis niets, althans niet rechtstreeks tot de zoon. Hij zegt niet: Alles is vergeven en vergeten. Je mag weer mijn zoon zijn. In plaats daarvan gebiedt hij zijn dienstknechten om het beste kleed te halen en het hem aan te doen en een ring aan zijn vinger en schoenen aan zijn voeten. En het kalf dat voor bijzondere feestelijke gelegenheden werd opgefokt moet geslacht en toebereid worden tot een vreugdemaal.

In plaats van woorden stelt de vader hier tekenen. Het kleed, de ring en de schoenen, ze zijn tekenen van zijn zoonschap. Knechten droegen zulke ringen niet en slaven gingen barrevoets. De maaltijd is het teken van de herstelde gemeenschap tussen de vader en zijn kind.

Wij willen aan het woord niet afdoen. Wij mogen aan het woord. Het geloof is immers uit het gehoor, , zegt de HEERE. Het geloof in de vergeving van zonden, in het kindschap van Gods rust uiteindelijk op de belofte van het evangelie. De sacramenten brengen ons niet tot geloof. Daarvoor gebruikt de HEERE ze niet! Het zijn geen magische middelen. Geloven mag een zondaar op grond van het woord' van Gods belofte, dat ja en amen is in Christus Jezus.

Maar wat zijn die tekenen dan wel belangrijk om ons geloof te versterken. Ook de tekenen en zegelen van het Heilig Avondmaal. Door de tekenen van brood en wijn-, die u namens de HEERE worden uitgereikt wil Hij u zeggen dat u werkelijk Zijn kind bent. Niet langer een dienstknecht, maar een zoon. Hij wil dat bevestigen tegen alle aanvechting en bestrijding in. Er is ook zoveel tegen. Bovenalles is er tegen het „Ik heb gezondigd". Maar er is nog meer vóór. Er is voor het geslachte Lam.

Met het gemeste kalf waren ze zuinig in het oude Oosten. Dat werd niet zomaar tevoorschijn gehaald. Daar moest een bijzondere aanleiding toe zijn.

Op dat geslachte Lam zou de HEERE nog veel zuiniger kunnen zijn. Het is immers Zijn Zoon, Zijn Geliefde. Die zal Hij toch niet aan ieder geven.

Hij was er niet zuinig op. Hij gaf Hem over tot in de dood. En Hij biedt Hem aan allen aan, aan zondaren. Alles mag er tegen zijn om u tot kind' en erfgenaam weer aan te nemen. Het offer van het Lam is er voor. En het brood en de wijn spreken ervan. Ze getuigen van Gods wege. Hier mogen zondaren zitten. Zondaren, die aangenomen kinderen werden, aangenomen in de Geliefde.

De vader geeft aan zijn zoon tekenen van zijn zoonschap en laat een maaltijd aanrichten als teken van de herstelde gemeenschap en tegelijkertijd om die gemeenschap te vieren.

Daartoe dient het Heilig Avondmaal niet minder. Bij deze tekenen mag Gods gemeenschap gevonden worden. Gods gemeenschap in Christus. De gemeenschap van het verbond der genade waarin God Zichzelf wegschenkt aan zondaren en zondaren Hem als hun God belijden. Bij het altaar van Golgotha klonk het immers: Ik wil uw God zijn en uit het verbroken en verslagen hart rees het antwoord in verwondering: Mijn HEERE en mijn God.

En nu mogen we als kinderen bij Vader aan tafel zitten. Verwonderd en verheugd. Deze ontvangt de zondaars en eet met hen. Het wordt aan de avondmaalstafel helemaal duidelijk: Verloren zonen wil Hij voeden en laven met hemelse gaven. Voeden en laven met de hemelse spijs en drank Christus.

vreugde

En daarom mag er vreugde zijn. De vader zegt in de vertelling van Christus: Laat ons eten en vrolijk zijn. En hij vertelt de reden er bij: Deze mijn zoon was dood, en is weer levend geworden; hij was verloren en is gevonden!

Om deze vreugde gaat het. In alle drie gelijkenissen laat de Heere Jezus dat uitkomen. Wat is de herder blij als zijn ene schaap gevonden is. De vrouw, die haar verloren penning terug heeft roept haar buurvrouw en vriendinnen om samen vrolijk te zijn. Alzo zal er blijdschap zijn in de hemel over een zondaar die zich bekeert. De Farizeeën zagen het met misprijzende gezichten aan. Christus ontving tollenaren en zondaren die tot Hem kwamen liefderijk. In deze gelijkenissen laat hij ze de hemelse vreugde zien over hun bekering. Wat geweldig om dat te weten. Er is vreugde in de hemel, vreugde bij God en bij Zijn engelen over u, die niet voort kunt in uzelf, niet meer voort kunt in uw oude zondeleven en de toevlucht hebt genomen tot Hem en tot Zijn genade in Christus.

U tobt zich misschien wel af, wat de hemel ervan zou denken. Wat de mensen er van denken, ach, dat hebt u als volkomen onbelangrijk leren achten. Maar hoe zal het in de hemel overkomen. Hoor dan maar eens wat Christus die vader laat zeggen. Laat ons eten en vrolijk zijn. Er is vreugde, hemelse vreugde over ieder die Hem niet meer kan missen.

Er is ook verdriet in de hemel. Verdriet over een ieder, die maar blijft voorttobben in zijn ongeloof. Die nog steeds meer oog heeft voor eigen gebrek en eigen tekort, dan voor de rijkdom van Gods genade in de Heere Jezus Christus. Alsof die niet genoeg zou zijn! Niet genoeg om alle zonden van de gehele wereld achter Gods rug te werpen. En dus ook uw zonden. Zie toch op het Lam van God dat de zonden der wereld wegdraagt. Maak al uw gebreken en tekorten Hem bekend. Ja, leg ze in Zijn handen. Hij weet er weg mee. Hij ging er de weg voor van Golgotha.

Er is verdriet in de hemel. Ook over een ieder, die maar voort sukkelt in de gang van zijn godsdienstig-leven. Bij dat godsdienstig leven zijn dan doop, belijdenis en avondmaal vanzelfsprekend inbegrepen. Nooit kwam u als een arme zondaar tot Christus. O, besef dan toch eens hoe verloren u bent, net als het schaap, de penning, de zoon! En laat u vinden door Gods ontferming.

Maar er is blijdschap in de hemel over iedere zondaar, die met een oprecht hart tot God komt om Zijn genade. En de reden van die blijdschap? Deze mijn zoon was dood en hij is weder levend geworden.

Ja, dat is de dood. Het leven buiten God, het leven buiten Zijn gemeenschap. Het kan heel wat lijken. Het kan een boeiend en sprankelend bestaan lijken. Het kan een leven zijn, waarin allerlei opwindende dingen gebeuren. Het is de dood. En het gaat ook onder in de dood. Tenslotte moet het eind de last dragen. De last van de toorn van God over de zonde. Zonder God dat is ook zonder hoop in deze wereld. Laat het u gezegd zijn, die misschien nog net als de verloren zoon wil wegreizen naar een vergelegen land. Die misschien nog hunkert naar een vaag en ver geluk, dat er buiten het vaderhuis te vinden zou zijn. De vrucht van de zonde heeft een fraaie buitenkant. Van binnen is ze rot. ,

Hij was dood. Gelukkig dat is verleden tijd. Zeker in ons zelf blijven we dood in de misdaden en de zonde. Maar dat „in ons zelf" is niet meer het laatste, zelfs niet meer het meest wezenlijke. Door het geloof is er een ander , , in", is er het in Christus. Alzo ook gij, houdt het daarvoor dat gij wel der zonde dood zijt, maar Gode levend zijt in Christus Jezus, onze Heere.

Dat is soms moeilijk genoeg. Het te houden bij de werkelijkheid van het geloof. Die andere werkelijkheid ligt veel meer voor de hand en voor het hart. De werkelijkheid van onze zonde en ons tekort. Die dringt zich aan ons op. Dat is de werkelijkheid van onze levenspraktijk. Van ons denken, spreken en doen. Wie zal dat zo maar zeggen vanzichzelf: Levend gemaakt met Christus? Kunnen we maar niet beter stil zijn en ootmoedig belijden: Maar ik ben vleselijk, verkocht onder de zonde. Of met de woorden van het Avondmaalsformulier: Ik lig midden in de dood?

Ach, de een zal daar wel meer vrijmoedigheid in ontvangen dan de ander. Misschien is het ook helemaal niet zo 'belangrijk wat wij van ons zelf zeggen. Als Hij het maar van ons zegt. En Hij zegt het met hemelse vreugde! Hij zegt van iedere zondaar, die tot Hem komt. Deze mijn zoon was dood en Hij is weder levend geworden. Hij is

teruggekeerd tot de bron van het leven. Dit is immers het eeuwige leven, dat zij U kennen en Jezus Christus, die Gij gezonden hebt.

En daarom laat het nu maar eens liggen, wat u van uzelf mag zeggen of niet zeggen en komt tot Hem. Hij is de Vorst des Levens. Het leven vindt u in Hem.

Hij was dood en Hij is weder levend geworden. Hij was verloren en Hij is gevonden. Het leven buiten God dat is de dood, dat is niet minder de verlorenheid, het kwijt zijn. En ook daarin verblindt de schijn. De schijn van het jezelf zijn. Van het eindelijk jezelf eens teruggevonden hebben. Het leven met God dat zou maar een stuk vervreemding zijn. Je zou er jezelf niet bij kunnen zijn. Het is net anders. Buiten God liggen we verloren. We zijn kwijt geraakt op de wegen der zonde. Bij Hem mogen we thuis komen. Bij Hem zijn we er weer helemaal. Weer terug. Weer gevonden.

Het valt op, dat bij de andere gelijkenissen het zoeken meer accent heeft. De herder ging uit om zijn schaap te zoeken. De vrouw keerde naar huis met bezemen.

Maar misschien ligt het ook alleen maar aan het beeld. Het gaat hier immers om een zoon. En God handelt met mensen nu eenmaal op menselijke wijze, niet als met stokken en blokken, niet als met schapen en penningen. Het zoeken van de vader is er in deze gelijkenis dan ook niet minder. Hét is er als de zoon tot inkeer komt en aan thuis gaat denken. Het is er in liefde trekkend als de zoon opstaat en naar huis gaat. Het is er in uitzien en verwachting als de vader op de uitkijk staat.

Zo zoekt God' mensen, verloren mensen in de onrust van hun hart in de aanklacht over de zonde en schuld, in het verlangen naar vrede en gemeenschap. Zo zoekt God verloren mensen tot ze gevonden zijn. En is er dan niet veel waar van het oude gezegde: De ziele, die Hem zoekt is reeds van Hem gevonden.

En er is vreugde in de hemel. Hij zal zich over hen verheugen met gejuich. Er is vreugde bij de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. De vreugde der liefde. Die vreugde mag ook door uw tranen heenbreken. Om uzelf en om anderen. U was dood en nu levend gemaakt. U was verloren, u was nergens meer, nu bent u gevonden. Thuis voor. eeuwig. Daarom:

'k Zal dan gedurig bij U zijn, In al mijn noden angst en pijn; U al mijn liefde waardig schatten, Wijl Gij mijn rechterhand woudt vatten Gij zult mij leiden door Uw raad, O God, mijn heil, mijn toeverlaat, En hij hiertoe door U bereid Opnemen in Uw heerlijkheid.

E. Jac. W.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 februari 1982

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

HERSTELDE GEMEENSCHAP

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 februari 1982

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's