Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KANTTEKENINGEN BIJ HET ONTSTAAN VAN DE WERELDRAAD VAN KERKEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KANTTEKENINGEN BIJ HET ONTSTAAN VAN DE WERELDRAAD VAN KERKEN

De verkerkelijking van de oecumenische beweging tussen 1918 en 1938

34 minuten leestijd Arcering uitzetten

HARMJAN DAM

Dr. H.J. Dam (Draisbornstrasse 15, D- 60389 Frankfurt, Duitsland), docent aan het Religions Padagogisches Studiën Zentrum der Evangelischen Kirche in Hessen und Nassau

Het ontstaan van de Wereldraad van Kerken is onmiskenbaar één van de belangrijkste kerkhistorische feiten van de twintigste eeuw. De geschiedschrijving over de totstandkoming van deze Wereldraad suggereert, dat van een noodzakelijke en onvermijdelijke ontwikkeling sprake was. De oecumenische beweging moest wel in een wereldwijde raad van kerken uitmonden. De eerste publicaties over het ontstaan van de Wereldraad, verschenen rond 1950, weerspiegelen de euforie hierover. 1 Dit beeld werd niet gecorrigeerd in het standaardwerk over dit thema Genesis and Formation of the World Council of Churches, dat in 1982 verscheen. 2 Het boek werd geschreven door W.A. Visser 't Hooft, de eerste secretaris-generaal van de Wereldraad en tevens met J.H. Oldham de 'architekt' en 'geestelijke vader' ervan. Visser 't Hooft wekt in dit boek de indruk, dat de Wereldraad het centrum en doel van de oecumenische beweging vormde. Dat kan hem nauwelijks kwalijk worden genomen. Maar de geschiedenis had ook geheel anders kunnen lopen. In de keuze van zijn organisatievorm was de Wereldraad van Kerken een kind van zijn tijd en er waren andere samenwerkings-

Dr. H.J. Dam (Draisbornstrasse 15, D- 60389 Frankfurt, Duitsland), docent aan het Religions Padagogisches Studiën Zentrum der Evangelischen Kirche in Hessen und Nassau

HARMJAN DAM

vormen binnen de oecumenische beweging mogelijk geweest. Het is, op de drempel van eenentwintigste eeuw, de vraag of een Wereldraad van Kerken de beste en belangrijkste vorm van mondiale samenwerking van christenen is. Als kerkhistoricus heb ik - anders dan bovengenoemde secretaris-generaal - niet tot taak het bestaande te legitimeren, maar om het bestaande, in het licht van de mogelijke alternatieven te begrijpen en op zijn bijdrage aan de toekomst van het christendom te toetsen.

De oecumene is niet in de kerken ontstaan

De oecumene is niet in de kerken, maar buiten de kerken ontstaan. Vanaf het begin van de twintigste eeuw streefden vooral zgn. 'leken' (en enige kerkelijke functionarissen op persoonlijke titel) naar versterkte globale samenwerking tussen christenen en kerken.

Dit streven raakte rond 1910 in een stroomversnelling. In dit jaar werd in Edinburgh een wereldwijde conferentie van zendingsgenootschappen gehouden met het doel de zendingsbeweging een efficiënte overlegstructuur te verschaffen. 3 Vooral mensen als de Amerikaan John Mott en de Brit Joseph H. Oldham speelden een grote rol. Via John Mott waren er contacten met de internationale Christelijke Studentenbond (World Student Christian Federation (WSCF)) en de Christelijke Vereniging van Jonge Mannen (YMCA), die als missionaire organisaties al langer internationaal samenwerkten. De zendingsconferentie van Edinburgh leidde in 1921 tot de oprichting van de Internationale Zendingsraad, die zichzelf als adviseur van de zendingsgenootschappen beschouwde. Deze raad droeg veel bij aan de onderlinge verwevenheid van de oecumenische beweging. Pas in 1961 sloot deze zendingsorganisatie zich bij de Wereldraad van Kerken aan. 4

Een tweede oecumenische groepering ontstond in 1910 in de Anglikaanse Episcopal Church in Amerika door de oprichting van een commissie die de vragen van 'geloof en kerkorde' tussen de kerken bespreekbaar moest maken. De eerste internationale conferentie van de beweging 'Faith and Order' vond 17 jaar later in Lausanne plaats. 5

De derde groepering, die in 1910 een vaste organisatievorm kreeg, was een vredesorganisatie, die in de hoogtijdagen van imperialistische rivaliteit tussen Engeland en Duitsland een uit-

wisseling van christenen en kerkelijke vertegenwoordigers tussen deze landen organiseerde: de 'Brits-Duitse Vriendschap'. 6 Uit deze organisatie ontstond in 1914 de Wereldbond voor Vriendschap door de Kerken. 7 Deze Wereldbond, werd voor Nathan Söderblom - dé stuwende kracht in de oecumenische beweging tussen 1915 en 1925 - het voertuig van zijn oecumenisch streven.

Söderbloms streven naar een oecumenische conferentie

De Zweedse aartsbisschop Nathan Söderblom (1866-1931) zou in de Eerste Wereldoorlog verschillende pogingen doen, om kerkelijke vertegenwoordigers uit de oorlogvoerende landen bijeen te krijgen en tot bemiddeling in het politieke conflict te bewegen. In dit kader introduceerde hij in januari 1918 het moderne begrip 'oecumene'. In december 1917 waren de Scandinavische afdelingen van de Wereldbond met vertegenwoordigers uit neutrale landen in Uppsala samengekomen om de rol van de kerken in de oorlog te bespreken en een grotere 'Internationale Christelijke Vredesconferentie' voor te bereiden. In het begin van 1918 liet Söderblom een uitnodiging uitgaan voor deze conferentie. Om ook de kerken uit oorlogvoerende landen voor de conferentie te winnen kwam hij met iets nieuws. In een brief van 2 januari 1918 aan Willoughby Dickinson (de algemeen secretaris van de Wereldbond) schreef hij over een 'Ecumenical Conference', waarin 'de kerk getuigenis zou moeten afleggen van de waarde van het kruis als eenheid brengende kracht'. Om bovendien aan de bezwaren uit de oorlogsvoerende landen tegemoet te komen zouden niet de nationale afdelingen van de Wereldbond, maar de kerken zelf rechtstreeks moeten worden uitgenodigd. De Wereldbond zou meer op de achtergrond moeten treden. 'Since the World Alliance is not fairly represented in all parts of the church, and since strong sympathy has been proclaimed from different countries for a church conference, we have chosen this line.' 8

De Wereldbond was bereid een stapje terug te treden terwille van een breder doel. Hoewel de beoogde conferentie niet tot stand kwam, was de eerste stap naar een verkerkelijking van de oecumenische beweging gezet.

Oud-Wassenaer 1919

Pas na het einde van de Eerste Wereldoorlog kon Söderblom zijn

streven naar een 'oecumenische conferentie' voortzetten. Hij zou dit doen op de eerste na-oorlogse vergadering van de Wereldbond van Kerken, die van 30 september tot 3 oktober 1919 in hotel Kasteel 'Oud-Wassenaer' bij Den Haag gehouden werd. Hier ontspon zich een langdurige discussie over de verhouding tussen een te houden kerkelijke 'oecumenische' conferentie en de al bestaande Wereldbond voor Vriendschap door de Kerken. Söderblom wilde een 'conferentie', die geen vergadering was van het Internationale Comité van de Wereldbond, maar die wel in dezelfde plaats gehouden moest worden en op een conferentie van de Wereldbond zou moeten aansluiten. Bovendien vond Söderblom, dat de afdelingen van de Wereldbond - in 1919 immers de enige oecumenische organisatie - de kerken voor de 'general conference of the churches' zouden moeten uitnodigen. Maar, zo vroegen gedelegeerden van de Wereldbond in Oud-Wassenaer zich af, hadden alle afdelingen van de Wereldbond wel genoeg gezag om een dergelijk verzoek tot de kerken te richten? Zouden beide conferenties elkaar ondersteunen of beconcurreren? Was hier geen sprake van verdubbeling? In de Wereldbond bleken twee stromingen aanwezig: 'Eén strooming, die vooral veel verwacht van den inzet der offtcieele kerken en een stroming, die meer rekening houdt met de openbaring van persoonlijk christelijk leven zonder den invloed der offtcieele kerken ook maar enigszins te willen uitschakelen.' 9 Men kwam er na een twee uur durende discussie niet uit en Söderblom moest zijn voorstel opnieuw formuleren. Net als bij zijn vredesbemiddelingen in 1918 kwam hij daarom de volgende dag met het nieuwe begrip 'oecumenisch', terwijl de rol van de Wereldbond zou moeten worden teruggedrongen. Dit voorstel werd aangenomen.

Het is onduidelijk hoe diepgaand tijdens de conferentie van Oud-Wassenaer over de inhoud van een dergelijke 'oecumenische kerkenconferentie' is gesproken. Uit enige artikelen van Söderblom en uit zijn boek Evangelische katholiciteit, die na 'Oud-Wassenaer' verschenen, kan worden afgeleid wat hij wilde: de machteloosheid van de kerken in de oorlog moest worden overwonnen. De kerken zouden 'verzoening en broederschap' als geloofsartikel moeten beschouwen en over een 'spreekbuis' moeten beschikken. Hij dacht daarbij aan een raad van kerken, die namens het christendom met 'geestelijk gezag' zou kunnen spreken over reli-

gieuze, ethische en sociale vragen van de mensheid. Met de oprichting van zo'n raad kon niet worden gewacht tot de kerken op het vlak van geloofsinhoud en kerkorde de eenheid zouden hebben bereikt.

In het besluit van Oud-Wassenaer werd slechts aanbevolen een 'ecumenical conference of the churches' te houden, om als kerken met elkaar over deze ideeën te spreken. Over een Wereld raad van Kerken is in Oud-Wassenaer waarschijnlijk niet gesproken, en de Wereldraad van Kerken is hier ook niet ontstaan. 10 Drie personen uit de Wereldbond zouden Söderbloms conferentie moeten voorbereiden. De Wereldbond heeft op deze wijze in Oud-Wassenaer de deur opengezet naar de nieuwe beweging voor 'Praktisch christendom' (Life and Work), die in 1925 in Stockholm haar oprichtingsvergadering hield. 11 Daar waren de kerken direkt vertegenwoordigd. De tweede stap in de richting van een verkerkelijking van de oecumenische beweging was gezet.

'Kerk, staat en volk' gezamenlijk oecumenisch thema

Rond 1930 bestonden er dus naast elkaar verschillende organisaties, die tot de oecumenische 12 beweging kunnen worden gerekend: De Wereldbond, Life and Work, de Internationale Zendingsraad, Faith and Order, WSCF en YMCA. Deze pluriformiteit kwam de geloofwaardigheid van het oecumenisch streven niet ten goede. In 1931 besloten de eerste twee organisaties tot vergaande samenwerking: onder andere één gezamenlijk bureau en één secretaris-generaal in Geneve: H.L. Henriod. De confrontatie met het nationaal-socialisme maakte de noodzaak tot samenwerking tussen de verschillende oecumenische organisaties nog dringender en versnelde bovendien de verkerkelijking van de oecumenische beweging.

In 1933 besloot William Adams Brown zijn studieverlof in Europa door te brengen om een hechtere samenwerking in de oecumenische beweging te bevorderen. Brown was van 1898 tot 1936 hoogleraar aan het Union Theological Seminary in New York, nestor van de Amerikaanse oecumenische beweging en voorzitter van het administratief comité van Life and Work. Hij kende de Wereldbond vanaf de oprichtingsvergadering in 1914 en had veel contacten met de Internationale Zendingsraad. Vooral de kloof tussen Life and Work en Faith and Order baarde hem zorgen. Juist nu reisde hij naar Europa, omdat de internationale politieke situatie

volgens hem om een bundeling van krachten vroeg. Door de zwakke Amerikaanse dollar was de oecumenische beweging in financiële problemen, terwijl de overlapping van personen die in de verschillende organisaties aktief waren tot verspilling leidde. In het voorjaar van 1933 overtuigde hij William Temple - de voorzitter van Faith and Order - ervan, een informele bijeenkomst te houden van enkele leidende personen uit de verschillende organisaties. De ontmoeting vond in mei 1933 in Temple's residentie Bishopthorpe (York) plaats. De tien aanwezigen stelden eerst uitvoerig hun eigen oecumenische organisatie voor: W.A. Brown en Samuel McCrea Cavert de 'Oecumenische Raad voor Praktisch Christendom' (Life and Work), Henri L. Henriod en de Deense bisschop Valdemar Ammundsen de Wereldbond, William Temple en H.N. Bate Faith and Order, J.H. Oldham en W. Paton de Internationale Zendingsraad, Visser 't Hooft en Ch. Guillon YMCA en WSCF. Over een spoedige vereniging van de vijf stromingen was men pessimistisch. Zij hadden elk hun eigen gezicht, hun eigen organisatievorm en eigen aanhangers gekregen. Wel was men het erover eens, dat de oecumenische beweging zelf naar meer eenheid moest streven, juist vanwege 'de dienst van de kerk aan de wereld'.

Een tweede informele ontmoeting van deze Consultative Group, zoals zij zichzelf noemden, vond plaats in augustus 1933 in Parijs. Hier ontdekte zij, zes maanden na Hitiers machtsovername in Duitsland, een studiethema, dat alle vijf stromingen aanging: de 'christian conception of the state'. Door zich te richten op dit thema 'kerk, staat en volk' (kerk en nationaal-socialisme) was een basis gevonden om naar elkaar toe te groeien. Reeds tijdens deze ontmoeting gingen stemmen op tot samenvoeging, maar dit was volgens Temple niet wenselijk voordat de voor 1937 geplande 'wereldconferentie' zou zijn gehouden. De onderzoeksafdeling van de 'Oecumenische Raad' (de toen vigerende naam van Life and Work) kreeg de opdracht het thema nader uit te werken. Haar werk werd begeleid door een wetenschappelijke commissie onder leiding van J.H. Oldham. Hierdoor had Life and Work, dat een meer directe binding aan de kerken had, het politieke vredesthema 'kerk en staat' van de Wereldbond als oecumenische vredesorganisatie overgenomen en op de agenda van de kerken zelf gezet.

In Parijs kwam Brown met het eerste concrete voorstel tot samenwerking tussen de oecumenische organisaties: de Wereldbond en de 'Oecumenische Raad voor Praktisch Christendom' zouden een 'World Alliance of the Churches for Life, Work and International Friendship' moeten vormen. Brown meende, dat op internationaal niveau datgene moest worden gedaan wat in enkele landen al in ontwikkeling was. In Zweden en Finland waren de twee bewegingen al in één nationale Oecumenische Raad samengegaan. In Nederland, Zwitserland, Frankrijk, Groot-Brittannië, Polen, Oostenrijk en verschillende Balkanlanden bestonden vergaande plannen in deze richting. Tegenargumenten kwamen van William Merrill, de voorzitter van de Amerikaanse afdeling van de Wereldbond. In de USA was de Wereldbond louter een vredesbeweging, deels zelfs inter-religieus van aard; Life and Work was hier strikt kerkelijk. Ook werden bezwaren tegen Browns voorstel geuit op grond van de de situatie in Duitsland. De Duitse afdeling van 'Praktisches Christentum' was verbonden met de officiële 'Reichskirche'. Op 23 juni 1933 was Friedrich Siegmund-Schultze, de bekende Duitse secretaris van de Wereldbond, bewaakt door de Gestapo, op de nachtttrein naar Basel gezet. Hij zou pas na 1945 uit Zwitserse ballingschap terug keren. 13 Men had had veel belang bij een van de Rijkskerk onafhankelijke oecumenische organisatie in Duitsland. 14 Browns voorstel werd dus niet aangenomen.

De eerste grote oecumenische conferentie over het thema 'Kerk, staat en volk' werd in 1934 in het Deense Fanö gehouden. Dietrich Bonhoeffer was hier, als jeugdsecretaris van de Wereldbond, de enige representant van de 'Bekennende Kirche'. Hij hield er een radikaal pacifistische vredespreek en pleitte in één van de hoofdreferaten voor een betere ecclesiologische en christologische verankering van de Wereldbond. 'Das Schicksel des Weltbundes entscheidet sich daran, ob er sich als Kirche oder als Zweckverband versteht. Kirche ist der Weltbund, sofern er im Gehorsam und gemeinsamen Horen und Verkündigen des Wortes Gottes seinem Grund hat.' 15 Ook Bonhoeffer pleitte dus voor een verkerkelijking van de oecumenische beweging.

Oldham en Visser 't Hooft als architecten van de Wereldraad van Kerken

De informele Consultative Group van de vijf organisaties kwam in

1934 en 1935 regelmatig bijeen en er circuleerden allerlei ideeën voor samenwerking: een bond, een federatie van organisaties, een 'Wereldraad voor Oecumenisch Christendom', een 'Raad van Kerken' enz.

De houding van Faith and Order bij de officiële oprichtingsconferentie in Lausanne in 1927 maakte het vinden van de juiste weg naar meer eenheid niet eenvoudig. De standpunten lagen ver uiteen. Sommige deelnemers wensten een ondubbelzinnige onafhankelijkheid van Faith and Order, anderen meenden dat via Life and Work en andere organisaties de ontwikkeling naar een 'Oecumenische Raad der Kerken' moest worden bevorderd. Weer anderen meenden, dat wanneer zo'n Raad tot stand zou komen, deze slechts twee bewegingen zou moeten omvatten, namelijk Faith and Order en Life and Work. Over samenwerking tussen vijf organisaties is in Lausanne niet gesproken. Evenmin werd een besluit tot verdere samenwerking genomen; het voorzettingscomité moest naar bevind van zaken handelen. 16

Een zekere doorbraak kwam tot stand tijdens een bezoek van William Temple in 1935 aan een groep Amerikaanse kerkelijke leiders in Princeton. 17 Hier werd besloten, dat de informele Consultative Group een officiële status zou krijgen. Bovendien ontvouwde Temple zijn idee voor een inter-denominationele internationale raad, waarin alle kerken vertegenwoordigd zouden moeten zijn. De verschillende oecumenische organisaties zouden commissies van deze raad vormen. William Merrill, die ook aanwezig was, verzekerde Temple van de steun van de Wereldbond, maar A.L. Warnshuis van de Internationale Zendingsraad vond de bewegingen te verschillend van aard en karakter om tot een dergelijke samenwerkingsvorm te kunnen komen.

Voortgang werd het meest geboekt dankzij het gezamenlijke studiethema 'Kerk, staat en volk', vooral nadat Oldham in Fanö de organisator van de voor 1937 geplande Wereldconferentie was geworden. Oldham had hiermee binnen de oecumenische beweging de rol van W.A. Brown overgenomen en werd de belangrijkste architect van de Wereldraad van Kerken. Wat was de visie van Oldham? Joseph H. Oldham (1874-1969) had theologie en filosofie gestudeerd in Edinburgh en Oxford. We zagen reeds, dat hij secretaris van de Internationale Zendingsraad was. 18 Hij bekleedde dus geen kerkelijk functie. Oldham zou door zijn rol in de

Consultative Group tussen 1935 en 1938 een organisatievorm ontwikkelen, voor dat wat theologisch in deze tijd steeds meer op de voorgrond kwam te staan: de ontdekking van de kerk als kerk. Deze 'ontdekking' vond plaats in de schaduw van het nationaalsocialisme. De Bekennende Kirche trachtte door middel van Karl Barths openbaringstheologie het bestaansrecht van de kerk als 'eigensoortig' instituut in een totalitaire staat beter theologisch en kerkrechtelijk te onderbouwen. 19 Met name de opkomst van de 'bijbelse theologie', met haar heilshistorische en christocentrische visie - Jezus Christus als centrum en doel van de bijbel verschafte de oecumenische theologie het materiaal voor een 'bijbels model voor de ene kerk'.

De belangrijkste theologische partner van Oldham in de Consultative Group was Visser 't Hooft. Hij veroordeelde het negentiende-eeuwse denken over de kerk als 'individualistisch, democratisch en atomistisch'. 20 Op zoek naar het 'bijbelse model voor de ene kerk' ontdekte hij in het Nieuwe Testament, dat de kerk wordt verkondigd als gave, als nieuwe schepping van God, als lichaam van Christus. De kerk is van het begin af aan één en de delen weerspiegelen het geheel. Volgens Visser 't Hooft beschouwden allen in de oecumenische beweging de kerk als meer dan een menselijke organisatie. Zij is object van geloof. Ook gingen allen er volgens hem van uit, dat er in wezen slechts één kerk is en dat deze kerk in geen der bestaande kerkelijke lichamen tot uitdrukking gebracht wordt. Hoewel er dus verschillen waren over de aard ('nature') van de kerk, was er overeenstemming over haar werkelijkheid ('reality'): 'de kerk in de kerken als een (geloofs)realiteit'. 21 Wat dit voor de samenwerking tussen de verschillende oecumenische organisaties betekende, had Visser 't Hooft al in een stelling bij zijn proefschrift in 1928 geformuleerd: 'XIII. De eenheid der christelijke kerken en confessies wordt slechts dan wezenlijk bevorderd, wanneer een synthese gevonden wordt tusschen de toenaderingen op practisch en ethisch gebied (Stockholm) en die op het gebied van kerkleer en kerkorde (Lausanne).' 22

Joseph Oldham was ervan overtuigd, dat in de strijd met het totalitarisme het wezen van de kerk zelf op het spel stond, dat de kerken zelf het subject van een centrale oecumenische organisatie moesten zijn. 23 Het voortzettingscomité van Life and Work, dat uit gedelegeerden van kerken bestond, vormde volgens hem de beste

basis voor de samenwerking tussen de kerken zelf. De Wereldbond, die bijvoorbeeld in Amerika niet deze kerkelijke binding had, kon daarom geen partner in een Wereldraad van Kerken zijn. 24

In een vergadering van Life and Work, die van 21 tot 25 augustus 1936 in Chamby werd gehouden, ontvouwde hij zijn plan. De Consultative Group, waarvan hijzelf secretaris was en waarin hij op de steun van Visser 't Hooft en Temple kon rekenen, moest een commissie van dertig personen benoemen, die voorafgaande aan de Wereldconferentie van 1937 (in Oxford) een ontwerp over de toekomst van de oecumenische beweging zou opstellen. Van deze dertig moesten er twintig vooraanstaande leiders uit de kerken zijn ('occupying positions of ecclesiastical responsibility'), vijf personen zouden de 'leken, vrouwen en jeugd' representeren en de vijf overigen zouden 'officers' uit de vijf belangrijkste oecumenische organisaties moeten zijn. 25 Dit voorstel werd aangenomen. Ook het voortzettingscomité van Faith and Order, dat direct hierna in het Zwitserse Clarens vergaderde, gaf in principe groen licht. 26 Hoewel in 1936 officieel over de toekomst van de oecumenische samenwerking geen beslissing werd genomen, was door de samenstelling van deze 'commissie van dertig' de richting definitief bepaald. Oldham zou tot de oprichting van de zgn. 'voorlopige Wereldraad van Kerken' in 1938, niet meer van deze koers afwijken.

In oktober 1936 kwam de Consultative Group weer bijeen. Oldham zorgde ervoor, dat in deze groep geen dissonant werd gehoord. Het voorstel van Henriod, de secretaris-generaal van Life and Work en Wereldbond, om Henry Atkinson als een van de vijf 'officers' op te nemen, had hij tevoren al in scherpe bewoordingen afgewezen. Atkinson was voor hem als secretaris van de niet aan de kerken gebonden Amerikaanse afdeling van de Wereldbond niet acceptabel. Nog meer aversies riep bij Oldham op, dat Atkinson tevens organisator van de inter-religieuze 'World conference for international peace through religion' was. 27

Zo'n ondubbelzinnige visie als Oldham hadden in die tijd maar weinigen. In een memorandum, dat bijvoorbeeld Henriod in december 1936 schreef, wees hij op vele tegenstrijdigheden. 28 De grootste vier oecumenische organisaties wilden weliswaar alle meer kerkelijke eenheid, maar waren om historische redenen gescheiden. Geen van de vier had een officieel kerkelijk karakter. De

Zendingsraad werd gedragen door zendingsorganisaties, Faith and Order en de Wereldbond bestonden uit individuele leden, ook al waren dit veelal personen, die zitting hadden in de leiding van hun kerk. De Wereldbond was op oecumenisch gebied in veel landen de officiële 'spreekbuis' van de kerken, vooral op het Europese continent. Life and Work, zo vervolgde Henriod in zijn memorandum, was zelfs in een aantal landen - de Balkan, Polen, Finland - veel minder officieel aan de kerken gebonden dan de Wereldbond. Juist daarom was het volgens hem nu noodzakelijk naar duidelijkheid te streven en een raad van kerken te vormen, die in noodgevallen ('case of grave emergency') ten behoeve van gezamenlijke actie bijeen zou komen. De vier organisaties zouden 'departementen' van deze Raad vormen. De Wereldbond moest echter zijn onafhankelijkheid daarbij behouden.

Henriods memorandum werd in de Consultative Group niet besproken. Ook al formuleerde hij een alternatief, zijn hart klopte in de praktijk sneller voor Praktisch Christendom en voor de komende wereldconferentie van Oxford, waarvan hij één van de belangrijkste organisatoren was. Theologisch stond hij sterk onder invloed van Visser 't Hooft die hij uit zijn tijd bij de WSCF kende. 29 Volgens Siegmund-Schultze was dit laatste zelfs de belangrijkste reden, waarom het oecumenische vredeswerk in de latere Wereldraad van Kerken zou ontbreken. 30

Rond Oxford en Edinburgh 1937

Rond de twee wereldconferenties in Oxford (Life and Work) en Edinburgh (Faith and Order) zoud in 1937 de feitelijke beslissing worden genomen voor de oprichting van een Wereldraad van Kerken. De besluiten werden genomen tijdens vier vergaderingen op vier verschillende plaatsen.

De eerste bespreking vond plaats in London in Westfield College van 8 tot 10 juli 1937, direct voorafgaand aan de wereldconferentie van Oxford. De 'commissie van dertig' die in London bijeenkwam, was uitgebreid tot vijfendertig leden. Zij wilde een werkelijk representatief kerkelijk orgaan stichten, dat het nieuwe 'unifying centre' van de oecumenische beweging zou moeten worden. Op voorstel van Samuel McCrea Cavert werd hier de naam voor deze nieuwe organisatie vastgelegd: 'World Council of Churches'. In de nieuwe organisatie zouden Life and Work en

Faith and Order met elkaar moeten worden verbonden. Deze Wereldraad van Kerken zou zijn relatie met de jonge kerken moeten regelen via de Internationale Zendingsraad. De relatie van de nieuwe Wereldraad tot de oude Wereldbond noemde de 'commissie van vijfendertig' in Westfield College 'netelig'. De Wereldbond was van alle bestaande oecumenische organisaties immers de enige, die op dat moment al met een andere oecumenische organisatie (Praktisch Christendom) samenwerkte. Een keuze voor een kerkelijke Wereldraad betekende echter volgens de 'commissie van vijendertig', geheel in de lijn van Oldham en Visser 't Hooft, een keuze tégen opname van de Wereldbond in deze raad. 31

Dit laatste probleem werd ook besproken op de wereldconferentie van Life and Work, die twee dagen later op 12 juli 1937 in Oxford begon. Sommige deelnemers an de conferentie hadden moeite met de consequenties van het besluit van de 'commissie van vijfendertig', namelijk de uitsluiting van de Wereldbond. Anderen vreesden dat de Wereldraad zich teveel aan studie zou wijden en het praktische werk zou laten liggen. Weer anderen vreesden omgekeerd een secularisering van de Wereldbond, wanneer deze niet in een nauwe relatie tot de nieuwe kerkelijke Wereldraad stond. Toch slaagden met name W.A. Brown en Mare Boegner erin de argumenten van de tegenstanders van een uitsluiting van de Wereldbond te weerleggen. Ook de aanwezige leden van de Wereldbond wilden geen veto uitspreken tegen de nieuwe Wereldraad. Zij waren ervan overtuigd, dat de Wereldbond met deze nieuwe organisatie - net als op dat moment met Praktisch Christendom - intensief zou kunnen samenwerken. Vooral enkele Europese gedelegeerden drongen er echter in Oxford op aan, dat geen besluiten zouden worden genomen, die een eventuele toekomstige opname van de Wereldbond in de Wereldraad van Kerken zou blokkeren. De ontwikkeling moest volgens hen worden afgewacht, juist omdat het erom ging één gezamenlijke oecumenische organisatie te vormen. Na één morgen vergaderen stemden alle aanwezigen in met het idee om een 'World Council of Churches' op te richten, waarin de Wereldbond op dat moment niet structureel was opgenomen. In het protocol stond: 'The World Alliance is sincerely interested in the success of the World Council of Churches and sees in it a very definite step forward in the development of the church as an international organ and a power for good in every realm of life.' 32

De wereldconferentie van Oxford bevestigde de concentratie op e kerk als kerk. Bij het vraagstuk van de verhouding tussen kerk n staat werd voortgebouwd op de besluiten van Fanö in 1934. De acht van de staat had zijn grenzen: 'Let the church be church!' illiam Temple sprak van de kerk als 'Una Sancta', van 'gezaenlijke taken' en van het binnentreden in 'full spiritual fellowhip'. De euforie over de kerk bereikte hier haar hoogtepunt. Ook e in deze tijd gangbare definitie van oecumene benadrukt het Una ancta karakter en doel van de oecumene: de in de tijd zichtbare ne kerk, de broederschap van christenen, die de ene Heer erkenen. 'Die Kirche hat keine wichtigere Aufgabe und kann der Welt einen gröBeren Dienst leisten, als wenn sie wahrhaft Kirche ist, as heiBt wenn sie im Glauben das Wort Gottes verkündet, sich ebunden weiB an den Willen Jesu Christi, ihres einzigen Herrn.' 33

Tijdens de derde vergadering in 1937 op weg naar een Wereldaad van Kerken, de wereldconferentie van Faith and Order (3 tot 18 augustus 1937 in Edinburgh) kwam onverwacht veel kritiek op et voorstel tot oprichting van deze Wereldraad. 34 Men wilde de erdere ontwikkeling van het idee niet blokkeren, maar stelde als oorwaarden dat een dergelijke Wereldraad uit officiële gedelegeerden van de kerken moest bestaan, dat de theologische basis van de Wereldraad christologisch zou zijn en dat het voortzettingsomité van Faith and Order niet zou worden opgeheven.

De vierde vergadering rond 'Oxford en Edinburgh' vond plaats in augustus 1937. Op deze vergadering werd een commissie gevormd van veertien personen (zeven uit Life and Work en zeven uit Faith and Order), die de constitutie voor de toekomstige Wereldraad van Kerken moest ontwerpen. Secretaris van deze commissie was zoals te verwachten J.H. Oldham.

Wat ging verloren?

Voor velen ging deze ontwikkeling te snel. 35 Werd door de concentratie op de kerk 'de wereld' niet buitenspel gezet? Elie Gounelle, een Franse christen-socialist en oecumenisch pacifist, was niet de enige, die een kerkistische tendens bespeurde, een overgang van het 'profetische' naar het 'priesterlijke'. Niemand minder dan bisschop Georg Bell, de voorzitter van Life and Work, werd geplaagd door de vraag, wat door het buitenspel zetten van de Wereldbond verloren zou gaan. De Wereldbond, zo schreef Bell in een brief in

augustus 1937, was 'in zaken van oecumene' de organisatie geweest, die het initiatief had genomen. Zou men er niet alleen daarom goed aan hebben gedaan, wat langer te wachten, en te profiteren van haar verbindingen met de kerken? Bell vreesde, dat de Wereldraad slechts een orgaan van kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders zou worden en dat de hoop, die men op haar stelde niet waar zou worden gemaakt. Ook op nationaal niveau waren impulsen van buiten de kerken nodig.

Ook S. MacCrea Cavert werd door twijfel geplaagd. Aan Oldham schreef hij, dat velen meenden dat de Wereldbond op onredelijke wijze genegeerd werd. Hij had tegen Henry Atkinson gezegd, dat 'de deuren wijd open stonden voor de Wereldbond om een integraal deel van de Wereldraad te worden, wanneer hij dit wenste'. Evenals Bell wilde Cavert een nauwe band tussen Wereldbond en Wereldraad middels een gezamenlijke commissie. Oldham wees dit voorstel echter af. Hij had niets tegen 'vriendschappelijk beraad' , maar een structurele band van Wereldraad en Wereldbond zou tot constitutionele problemen leiden, die de Wereldraad zouden 'verwoesten'. 'The World Council cannot allow itself to be mixed up with any organisation which is not completely subject of the control of the churches.' 36 De kerken zelf moesten nu eerst met het plan van een Wereldraad van Kerken instemmen; de relatie tot andere oecumenische organisaties was van latere zorg.

Een wereldraad in oprichting

In mei 1938 kwamen in Utrecht de veertien vertegenwoordigers van Life and Work en Faith and Order bijeen om de constitutie van de Wereldraad vast te leggen. 37 In Utrecht verklaarden zij de Wereldraad van kerken 'in oprichting' ('in process of formation'). De constitutie kon door de toekomstige lidkerken geratificeerd worden. De definitieve oprichtingsvergadering was voor 1941 gepland. Over het gezag van de Wereldraad drukte men zich voorzichtig uit. De Wereldraad was onderworpen aan de controle van de kerken en stond niet boven de kerken, hij was geen 'superchurch'. Zijn autoriteit lag uitsluitend in de wijsheid van zijn verklaringen en niet in 'institutionelle Vollmachten irgendeiner Art.' Dit laatste was dus niet anders dan het gezag dat de andere oecumenische organisaties voordien ook ten opzichte van de kerken hadden. De Wereldraad van Kerken, zo bleek in de Tweede We-

reldoorlog, kon niet namens de kerken spreken en heeft tot op vandaag grote problemen met uitspraken in concrete politieke conflicten. 38 Het voortzettingscomité van Life and Work zou zichzelf na de besluiten van Utrecht opheffen. Dat van Faith and Order bleef bestaan. Het aantal oecumenische organisaties werd dus niet kleiner.

Van de Wereldbond was slechts Siegmund-Schultze in Utrecht aanwezig. Juist vanwege zijn ervaringen met de Rijkskerk in Duitsland had hij bezwaren tegen de binding van het vredeswerk aan de institutionele kerken. Hij vreesde, 'daB die Abhangigkeit der Kirchen von völkischen Tendenzen und von staatlichen Machten es den mehr oder minder offiziellen kirchlichen Organisationen nicht erlaube, emste und wirksame Friedensarbeit zu treiben.' 39 Siegmund-Schultze was van mening, dat de Wereldbond als onafhankelijke oecumenische vredesorganisatie moest blijven bestaan.

Een vergelijkbare positie nam de Internationale Zendingsraad in. Ook deze wenste onafhankelijk te blijven, maar door een gezamenlijke commissie met de Wereldraad worden verbonden. Eén van de secretarissen, William Paton, zou voor de helft van zijn tijd voor de Wereldraad werken.

Op nationaal niveau liepen de ontwikkelingen in veel gevallen anders. In Nederland zouden in 1939 het 'Stockholm-' en 'Lausanne-comité' zichzelf opheffen en als sub-commissies van de 'Oecumenische Raad in Nederland' voortbestaan. 40 Bij de oprichting van een Nederlandse 'Oecumenische Raad van Kerken' in 1944 werd de afdeling van de Wereldbond één van de drie permanente commissies, waarin de participerende kerken elk één lid hadden.

Raad of netwerk

Voor de oecumenische beweging was de verkerkelijking en de oprichting van een Wereldraad van Kerken in het midden van de jaren dertig ongetwijfeld theologisch de beste koers. In de schaduw van het nationaal-socialisme konden de kerken hun bestaansrecht tegenover de totalitaire regimes beter funderen, door nadruk te leggen op hun theologische en kerkrechtelijke eigenheid: 'Let the church be church'. Een Wereldraad van Kerken, subject van de kerken zelf, moest daarom de plaats innemen van oecumenische 'doelorganisaties', die zich elk voor iets inzetten: de Wereldbond

voor Vriendschap door de kerken, de Beweging voor Geloof en Kerkorde, Oecumenische Raad voor Praktisch Christendom. Binnen de Wereldbond was het Bonhoeffer geweest, die in Fanö daarvoor gepleit had.

Het bekende stromingenmodel voor het ontstaan van de Wereldraad suggereert ten onrechte, dat deze raad de hoogste vorm of de meest legitieme representant van de oecumenische beweging zou zijn. 41 Het model suggereert bovendien, dat deze raad in 1938 min of meer plotseling uit twee organisaties (Life and Work en Faith and Order) zou zijn ontstaan en dekt zo de tegenstrijdigheden, alternatieven, complicaties en machtsvragen bij haar ontstaan toe. Personen, zo zagen we, waren hier belangrijker dan stromingen of organisaties. 42 De enige organisatie die zichzelf in 1938 bij de oprichting van de voorlopige Wereldraad van Kerken heeft opgeheven, was Life and Work. De kerkelijke Wereldraad ontstond in de schaduw van het nationaal-socialisme, als een centrale kristallisatievorm binnen de gehele oecumenische beweging.

Oecumene is en blijft echter meer dan alleen een Wereldraad van Kerken. Al in 1938 noemde William Temple de Wereldraad terecht slechts één mogelijk 'unifying centre'. Het waren aan het begin van deze eeuw netwerken van oecumenische denkende en handelende christenen, die de aanzet tot oecumene hebben gegeven. Nog in 1932 riep W.A. Brown vertegenwoordigers van vijf groeperingen samen om over een nieuwe gebundelde organisatievorm voor de oecumenische beweging na te denken. Daarbij waren vier van de vijf groeperingen niet alleen aan de institutionele kerken gebonden. Zelfs Life and Work, dat in dit jaar één gezamenlijk bureau met één gezamenlijke secretaris-generaal met de Wereldbond inrichtte, liet individueel lidmaatschap toe. Slechts de dreiging van het nationaal-socialisme verklaart dat de twee groeperingen die tot dan toe weinig affiniteit hadden, in 1938 tot een hechte samenwerkingsvorm besloten. Het verbaast ons bovendien niet, dat in 1938 de Wereldbond voor Vriendschap door de Kerken buitenspel gezet kon worden. In de schaduw van nationaal-socialisme en fascisme was in Europa in de loop van de jaren dertig het gezag van de Volkenbond en de invloed van vredesorganisaties tot het nulpunt gedaald. Er werd zelfs geen 'gezamenlijke commissie' tussen Wereldbond en Wereldraad gevormd. De Wereldraad wilde geen structurele binding met een christelijke vredesorganisatie

hebben. Na de opheffing van de Wereldbond in 1948 is binnen de oecumenische beweging geen vergelijkbare oecumenische vredesorganisatie meer ontstaan, die de Kerk voortdurend herinnert aan haar roeping en opdracht vredestichter te zijn. De kritische stemmen rond 1938 (de verschuiving van profetisch naar priesterlijk) hebben op dit punt gelijk gehad. Pas in de loop van de jaren zeventig zou de Wereldraad door de programma's ter bestrijding van het racisme en 'Gerechtigheid, vrede en behoud van de schepping' weer contact met oecumenische groepen aan de basis krijgen, ook al blijft deze relatie niet zonder spanningen. Zonder de verkerkelijking in de jaren dertig was deze verhouding mogelijk vruchtbaarder geweest.

Een oecumenische beweging zonder kerkelijke Wereldraad is echter inmiddels ondenkbaar en de verkerkelijking, die in de jaren dertig inzette had gegronde redenen. Het is niet de zwakte, maar de kracht van de oecumenische beweging, dat zij 'altijd buitengewoon gevoelig is geweest voor veranderingen in het algemeen bewustzijn'. 43 Op de drempel van de eenentwintigste eeuw, zijn de uitdagingen van het algemeen bewustzijn echter andere dan in de jaren dertig. Bij het zoeken naar antwoorden op de sterk toenemende mondiale problemen is het van groot belang, dat christenen over een goed functionerend wereldwijd netwerk beschikken. Dit is meer dan een Wereldraad, die aan de institutionele kerken gebondenis. Dit is ook meer dan een organisatievorm, waarin de kerken vooraanstaande functionarissen naar Wereldraad-conferenties delegeren. De ontwikkeling van een dergelijk mondiaal netwerk is één van de grootste uitdagingen voor de oecumene vandaag de dag.


1. Bijvoorbeeld: William Adams Brown, Toward a United Church. Three Decades of Ecumenical Christianity, New York 1946. H. van der Linde, De Wereldraad van Kerken, Nijkerk 1948 (8: 'Wereldraad [is] de definitieve gestalte, die alle vorige oecumenische arbeid samenvat', ook 45 en 48); Willem Adolf Visser 't Hooft, 'The Genesis of the World Council of Churches' in: Ruth Rouse and Stephan Ch. Neill, History of the Ecumenical Movement, London 1954, 697-724.

2. W.A. Visser 't Hooft, Ursprung und Entstehung des Ökumenischen Rates der Kirchen, Frankfurt 1983.

3. Bert Hoedemaker, Oecumene als leerproces, Utrecht/Leiden 1993, 69-71. Hij noemt 'Edinburgh' het eindpunt van het eerste mondialiseringsconcept.

4. Een goed overzicht over het 'probleem van de synthese' in: Hoedemaker, Oecumene als leerproces, 47-115.

5. Reinhard Frieling, Die Bewegung fiir Glauben und Kirchenverfassung, 1910- 1937, Göttingen 1970.

6. De uitvoerige naam luidde 'AusschuB der Kirchen zur Förderung freundschaftlicher Beziehungen zwischen GroBbritannien und Deutschland', of 'Associated council'. Zie: Harmjan Dam, De Wereldbond van Vriendschap door de Kerken, Kampen 1996, 14-32.

7. In 1914 heette de Wereldbond 'Wereldbond van Kerken': World Alliance of Churches for Promoting International Friendship'. In 1915 werd de naam, omdat niet in alle landen alle kerken een bond zouden kunnen vormen, in 'World Alliance for Promoting international Friendship through the Churches' veranderd. Dam, Wereldbond, 48-51 en 73- 74.

8. Brief Söderblom aan Dickinson, 2 januari 1918. Evangelisches Zentralarchiv Berlin, Bestand 51/E II d 1. Söderblom doelt hier op initiatieven van William Temple. Dam, Wereldbond, 86-93.

9. J.A. Cramer in Internationaal Christendom 5 (1920) 7. Dam, Wereldbond, 102-117.

10. In een gedrukt pamflet 'Proposed Ecumenical Conference' (to the World Alliance 2 okt. 1919) spreekt Söderblom eenmaal over een raad: 'I advocate an ecumenical council representing christendom in a spiritual way'. Dit memorandum kan echter in Oud-Wassenaer niet ter tafel hebben gelegen, omdat hierin het in Oud-Wassenaer gewijzigde besluit over de 'ecumenical conference' afgedrukt is. Söderblom maakte het memorandum 'proposed ecumenical conference' later, om zijn plannen in 1920 aan een Zweedse kerkvergadering te presenteren. De antedatering van het memorandum leidde o.a. bij Visser 't Hooft (Genesis and Formation; 'Urspung und Entstehung des ÖRK', Frankfurt 1938, 18-19) tot het misverstand, dat in Oud- Wassenaer de Wereldraad van Kerken zou zijn geboren. Zijn commentaar, dat de Wereldbond zich 'helaas' niet had geuit over een 'Ökumenischen Rat', en 'Söderbloms Memorandum wenig Beachtung geschenkt hat' is misplaatst. Beter: Karlström in Rouse/Neill, History of the Ecumenical Movement, 533-534.

11. Wolfram WeiBe, Praktisches Christentum und Reich Gottes, Die ökumenische Bewegung Life and Work 1919-1937, Göttingen 1991.

12. Voor het begrip

(12. vervolg) oecumene volg ik de definitie van Konrad Raiser (naar M. Sens): 'die eine Gemeinschaft aller Christen und Kirchen in der Überwindung konfessioneller, nationaler, kultureller und sozialer Grenzen, die in Zeugnis und Dienst unterwegs ist zur Einheit der Menschheit unter Christus.' Ökumene Lexikon, Frankfurt 1983, 888-892.

13. Stefan Grotefeld, Friedrich Siegmund- Schultze: ein deutscher Ökumeniker wnd christlicher Pazifist, Gütersloh 1995, 120-130. Dam, Wereldbond, 228-230.

14. Dam, Wereldbond, 265 267.

15. Dietrich Bonhoeffer, Gesammelte Schriften, B I. München 1978, 212-215. Dam, Wereldbond, 248-252.

16. Reinhard Frieling, Die Bewegung flir Glauben und Kirchenverfassung, Göttingen 1970, 122-127.

17. The Princeton Conversations with Archbishop of York. December 13, 1935. Archief Wereldraad van Kerken, Geneve. Bestand: WWC- IPOF, Box 1. Visser 't Hooft, Ursprung und Entstehung, 36.

18. Hij was dit van 1910 tot 1934. Brown 1946, 90-91. Visser 't Hooft, Ursprung und Entstehung, 32-35. Dictionary of the Ecumenical Movement, Geneve 1991, 746-747. Ökumene Lexikon, 913-914.

19. Ook Lutherse theologen deden dit, door de nadruk te leggen op de eigenheid van de kerk als 'heilsinrichting'.

20. P.N. Holtrop, 'De kerk, de kerken en de Wereldraad van Kerken. Grondlijnen in de ecclesiologie van Willem Adolf Visser 't Hooft 1900- 1985', in: Kerkhistorische opstellen aangeboden aan prof. dr. J. van den Berg, Kampen 1987, 207-221.

21. W.A. Visser't Hooft, 'The Church and the Churches', in: W.A. Visser 't Hooft en J.H. Oldham, The Church and his Function in Society, London 1937.

22. W.A. Visser 't Hooft, The background of the social gospel in America, Haarlem 1928. Bijlage 'Stellingen'.

23. Visser 't Hooft, Ursprung und Entstehung, 33-34.

24. Oldham sprak altijd over een Raad van Kerken, die 'subject van de kerken' was. Dit was volgens hem het 'fundamental constitutional principle' van een dergelijke Wereldraad. Hier had hij een andere positie dan W.A. Brown. Brief Oldham aan Visser 't Hooft, 20 september 1952. Archief Wereldraad van Kerken Geneve. Bestand: WCC-IPOFBox 1.

25. J.H. Oldham, The Future of the Oecumenical Movement, 1936 (juli? ). Archief Wereldraad van Kerken, Geneve. Bestand: WCC-IPOF, Box 1.

26. Zie voor details en voor de consequenties voor de Wereldbond: Dam, Wereldbond, 268-270.

27. Dam, Wereldbond, 85- 86, 210-211 en 272.

28. H.L. Henriod, The future of the ecumenical movement (private and confidential), December 20 1936. Archief Wereldraad van Kerken, Geneve. Bestand: WCC-IPOF Box 1. De opmerking van Visser 't Hooft (Ursprung und Entstehung, 29), dat de Wereldbond in de meeste landen niet officieel met de kerken verbonden was, is onjuist. Dit gold slechts

(28. vervolg) voor enkele landen, echter in het bijzonder voor Amerika, dat als geldgever ('Church Peace Union') onevenredig veel invloed had. Vgl. Dam, Wereldbond, 216-219, 272, 310-312.

29. Dam, Wereldbond, 215- 216, 273-274.

30. Tussen Siegmund- Schultze en Henriod heerste rivaliteit. Dam, Wereldbond, 274.

31. Visser 't Hooft (Ursprung und Entstehung, 41) citeert voor deze visie de positie van de Wereldbond naar een uiting van de toenmalige Amerikaanse interim-voorzitter William Merrill, die deze eerst in april 1950 in de 'News Letter' van de World Alliance for Friendship through Religion formuleerde. Deze elkaar uitsluitende posities van Wereldbond en Wereldraad van Kerken ontwikkelden zich pas aan het eind van de jaren dertig. Breuken vermenigvuldigen zich!

32. Consultative Group World Alliance and Life & Work, Oxford, July 19, 1937. Archief Wereldraad van Kerken, Box 212.004. Dam, Wereldbond, 214.

33. William Temple, in Rouse/Neill, 701. Vgl. Dam, Wereldbond, 277 en 327.

34. William Merrill aan Georg Bell, 10 november 1937: 'I was disturbed somewhat at Edinburgh by indications of hesitation on the part of the Faith and Order Movement about forming a real Union.' Archief Wereldraad van Kerken, Geneve. Bestand 212.019. Zie verder Rouse/ Neill, 431-435. Visser't Hooft, Ursprung und Entstehung, 45. Frieling, 198-202.

35. Dam, Wereldbond, 278- 279.

36. Brieven Oldham aan Cavert, 27 december 1937 en 12 januari 1938. Wereldraad van Kerken Geneve. Box WCC L& W 0-9.

37. 9-12 mei 1938. 'Churches in Action' (17) June 1938. Visser't Hooft, Ursprung und Entstehung, 47-49. Dam, Wereldbond, 279-280.

38. Rouse/Neill, 710. Harry Zeldenrust, Voettocht naar vrede, Gorinchem (1994), 11-44.

39. Siegmund-Schultze, Okumenisches Jahrbuch 1936/37, Zürich 1939, 29. Dit was inmiddels ook W.A. Browns overtuiging. Brown, 172.

40. Visser't Hooft, die bij de vergadering waar dit besluit viel aanwezig was, benadrukte hier, dat het in de Raad ging om samenspreking van kerken en niet van personen. H.J. Ter Haar Romeny, De geschiedenis van de eerste Oecumenische Raad in Nederland, 's-Gravenhage 1989, 127-128.

41. Hoedemaker, 49-50. Hij relativeert de voorstelling, dat de oecumenische beweging vooral uit de zending zou zijn voortgekomen.

42. Vgl. ook de overwegingen in het memorandum 'The teaching of ecumenics' (Utrecht/Driebergen 1994), die zich tegen de 'FluB- Metapher' bij het beschrijven van het ontstaan van konfessionele groepen uitspraken. Ökumenische Rundschau, 1997-1, 101.

43. Konrad Raiser, Ökumene im Übergang, München 1983, 11.

Dit artikel werd u aangeboden door: Archief en Documentatiecentrum van de Gereformeerde kerken in Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 juni 1998

DNK | 89 Pagina's

KANTTEKENINGEN BIJ HET ONTSTAAN VAN DE WERELDRAAD VAN KERKEN

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 juni 1998

DNK | 89 Pagina's