Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Interview

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Interview

'De wetenschap heeft me geholpen te geloven'

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Naam: Linda van de Kamp (1979) Studie: Culturele Antropologie en Sociologie der Niet-westerse Samenlevingen, Vrije Universiteit Amsterdam (1997-2003) Studentenvereniging: Gereformeerde Studenten Vereniging te Amsterdam (1997-2003) Huidige functie: Promovenda sociale en culturele antropologie bij de faculteit Sociale Wetenschappen van de Vrije Universiteit te Amsterdam en het Afrika Studie Centrum te Leiden E-mail: lj.van.de.kamp@fsw.vu.nl

Hoe ziet je promotiestudie eruit?
Mijn promotiestudie gaat over de opkomst van Pinksterkerken in Mozambique, meer specifiek de transnationale dimensie van deze opkomst in een globaliserende wereld. Concreet kijk ik naar de bekering van mensen tot Braziliaanse Pinksterkerken in Maputo, de hoofdstad van Mozambique. Mijn studie maakt deel uit van een groot onderzoeksproject dat gelijktijdig in verschillende werelddelen het Pentecostalisme (de Pinksterbeweging) bestudeert. De nadruk van dit project ligt op de culturele uitwisseling die meekomt met de import van religie en de mogelijke sociale transformaties die dit vervolgens met zich meebrengt in een lokale samenleving. In de bekering van vele Mozambikanen tot het Pentecostalisme, die vooral in de steden plaats vindt, speelt de transnationale relatie tussen Mozambique en Brazilië (beide ex-koloniën van Portugal) een markante rol. De Braziliaanse pastors en met name ‘het Braziliaanse’ dat zij vertolken in hun omgang met de lokale Mozambikaanse cultuur zijn belangrijk in het bekeringsproces. De uitgangssituatie is dat Mozambikanen met hun vooroudergeesten leven zoals anderen met God kunnen leven. In de Pinksterkerken worden deze geesten echter bestempeld als demonen. In de kerken is er een constante oorlog tussen God en de Duivel. Daarom moeten mensen breken met hun oude leven, wat soms heel concreet betekent dat ze niet meer met hun familie kunnen omgaan. De Braziliaanse pastors leggen de bekeerlingen nieuwe culturele modellen voor: hoe ze een nieuwe familie kunnen stichten, wat een huwelijk is, wat liefde is. Zoals wel vaker in een missionaire context propageren ze daarmee een deel van hun eigen cultuur. Deze cultuur is echter niet alleen maar Braziliaans, maar maakt deel uit van wat we een wereldcultuur van de middenklasse zouden kunnen noemen. Dat wil zeggen dat bepaalde groepen in de wereld steeds meer met elkaar verbonden raken voor wat betreft culturele praktijken. Zo zijn vele bekeerlingen in Mozambique jonge vrouwen die studeren en werken in de formele sector. Zodoende hebben ze steeds meer gemeen met vrouwen in andere delen van de wereld: hun ideeën en praktijken zijn steeds vaker meer verbonden met een wereldcultuur dan met de lokale cultuur. Deze vrouwen lezen veelal dezelfde boeken (zoals boeken van Paolo Coelho), ze kijken dezelfde televisieprogramma’s, ze hebben dezelfde kledingstijl, en ambiëren een zekere onafhankelijkheid en een echtgenoot die hen buitenshuis laat werken. Deze ontwikkelingen brengen vrouwen regelmatig in conflict met hun doorgaans meer traditionele familie en (potentiële) echtgenoten. De Pentecostale kerken bieden vrouwen een kader om met deze problemen om te gaan, met als rode draad het herdefiniëren van traditionele (religieuze) praktijken in termen van demonische krachten en het aanbieden van exorcisme (duiveluitdrijving), waardoor de kerk ook een emancipatorische functie krijgt. Met behulp van deze casus hoop ik meer in het algemeen zicht te krijgen op de dynamiek van continuïteit en verandering in een samenleving, en de rol die religie daarin speelt. Het eerste jaar van mijn onderzoek besteedde ik vooral aan literatuurstudie, het volgen van cursussen en het bijwonen van workshops en seminars. Vervolgens heb ik samen met mijn echtgenoot twee jaren (2005-2007) in Mozambique gewoond. Mijn verblijf in Mozambique is erg avontuurlijk geweest, niet één dag was dezelfde, en mijn werk bestond uit mensen leren kennen, met ze leven en praten, interviewen, kerken en de daarbij behorende kerkelijke activiteiten, archieven en instanties bezoeken. Bovendien heb ik daar meegedaan aan het universitaire leven en gastcolleges gegeven. Tijdens het onderzoek deed ik tussentijdse analyses van het verkregen materiaal en schreef ik verslagen. Op dit moment ben ik bezig om in Nederland mijn proefschrift daadwerkelijk te schrijven. In mijn dagelijkse werk ben ik dus nog altijd bezig met mijn academische opleiding.

Op wat voor manier heeft je studententijd eraan bijgedragen dat je nu promovenda bent?
Vanaf de eerste dag heeft mijn studie culturele antropologie mij geboeid omdat de docenten me leerden te reflecteren op het samenleven en daarmee op mijn eigen handelen. Omdat ik ben opgegroeid in Brazilië had ik ook grote belangstelling voor andere samenlevingen en het begrijpen waarom het hier gaat zoals het gaat en daar zoals het daar gaat. Ik trof docenten aan die mij academisch uitdaagden en me analytisch leerden denken. Hoe meer ik daarin getraind raakte, hoe meer plezier ik erin kreeg. Wetenschap bedrijven betekent voor mij ook dat je brede interesses hebt en verschillende vaardigheden ontwikkelt. Ik denk dat daarin mijn lidmaatschap van de GSVA belangrijk is geweest. Wat ik mooi vond aan de studentenvereniging waren de verschillende onderwerpen van de studiekringen en lezingen buiten mijn eigen vakgebied. Het is goed om een bredere kijk te ontwikkelen en te zien hoe onderwerpen die bijvoorbeeld belangrijk zijn in de psychologie, theologie of biologie, te maken hebben met discussies in mijn eigen vakgebied. Een heel enkele keer komt het zelfs nog voor dat ik terugblader in voorstudiemateriaal dat ik heb bewaard om weer duidelijk te krijgen waar een bepaalde discussie over ging. Het deelnemen aan commissies en het een jaar lang bestuurlijke taken uitvoeren, hebben me geleerd te organiseren, voor groepen te spreken en leiding te geven; als promovenda moet ik mijn onderzoek kunnen organiseren en ik moet regelmatig presenteren voor grote en kleine groepen. Overigens heb ik ook praktische vaardigheden opgedaan tijdens bijbaantjes, al denk ik nu dat ik in plaats van die baantjes beter meer boeken had kunnen lezen en geld bij de IBG had moeten lenen.

Heb je vanuit je studententijd op geloofsgebied dingen overgehouden waar je nu nog iets mee doet?
Ik ben een overtuigd christen, dat was ik ook vóór en tijdens mijn studie. Wel is mijn manier van geloven veranderd en de studententijd is daar belangrijk in geweest. Ik moest veel meer dan daarvoor zelfstandig leren geloven, en dat betekende denk ik vooral dat ik het wetenschappelijk kijken met mijn geloof leerde verenigen. Zeker bij antropologie worden je vragen gesteld hoe je kunt geloven in een universele waarheid – als ik in Iran was geboren dan was ik immers een moslima geweest? Bovendien waren mijn ouders zendelingen, een beroep dat door moderne antropologen zeer kritisch wordt benaderd (waarschijnlijk omdat de eerste antropologen zendelingen waren). Maar ik moet zeggen dat mijn studie antropologie juist heeft bijgedragen aan de vorming van mijn geloof. Ik leerde bijvoorbeeld hoe de ontwikkeling van het christendom mede cultureel bepaald is en ik leerde hoe kerken ook sociaal-culturele gemeenschappen zijn. Deze manier van kijken hielp me om allerlei kerkelijke discussies (‘orgel versus drumstel’) te begrijpen en mede daardoor heb ik de inhoud van mijn geloof steeds beter kunnen onderscheiden van de kerkelijke praktijk. De bijbelstudies op de GSVA hebben me o.a. geleerd hoe je op een academische manier met de Bijbel kunt omgaan en tegelijk dat je geloof uiteindelijk niet kunt beargumenteren op (westerse) wetenschappelijke gronden: eerst zien dan geloven. Samengevat, ik heb in mijn studententijd op verschillende manieren geleerd dat het nogal uit maakt wat je precies wilt zien en welke manier van kijken je toepast, ook ten aanzien van christelijk geloof en kerk. Verder was de participatie als student in de plaatselijke kerk ook belangrijk voor mij. De kerkelijke gemeentes in Amsterdam bestaan voor een belangrijk deel uit studenten en wetenschappelijk opgeleide mensen, maar het biedt een andere setting dan een studentenvereniging door middel van kerkdiensten, pastorale zorg en huiskringen. Bovendien leerde ik in de kerk hoe te geloven in de wereld van vandaag, wat in mijn geval concreet betekende: Amsterdam. Ik werd geprikkeld om na te denken over wat een kerk daarin voor rol zou kunnen of moeten spelen.

Zijn er dingen in je werk waarin je als christen een andere keuze moet maken dan als niet-christen?
Wie je bent speelt denk ik altijd een rol in je werk. In mijn geval is dat wellicht extra sterk omdat de methode van onderzoek in de antropologie, de participerende observatie, ervoor zorgt dat je vaak direct en persoonlijk verbonden bent met je onderzoeksonderwerp. Voor mijn eigen onderzoek deed ik mee aan allerlei kerkdiensten waar ik in de eerste plaats als onderzoeker was, maar me tegelijk ook aangesproken kon voelen als christen. Je leeft mee met je informanten, ik ging dus ook relaties aan met Mozambikanen die naar de kerken gingen, en zo'n relatie kan niet eenzijdig zijn. Dit was af en toe lastig, vooral als mijn informanten naar mijn mening vroegen betreffende kerkelijke zaken. Als christen had ik heel wat kritische vragen over hoe het er in die kerken aan toeging, maar in deze context was een uitgesproken kritische houding moeilijk omdat ik als onderzoeker loyaal aan hen moest blijven om toegang te blijven houden tot wat zich in die kerken afspeelt en om het verkrijgen van onderzoeksgegevens zo min mogelijk te beïnvloeden door mijn aanwezigheid. Dit laatste geldt overigens ook voor de niet-christelijke antropoloog. Er is op dit moment in de sociale wetenschappen een discussie gaande over in hoeverre de antropologie, vooral de religieuze antropologie, beïnvloed is door het westerse christendom. De antropologie ontwikkelde zich in eerste instantie namelijk vooral in het westen in de koloniale periode en vaak kregen antropologen hun informatie via missionarissen en zendelingen. Tegelijk raakte in het Westen sinds de Verlichting religie steeds meer gescheiden van het ‘redelijke’. Die scheiding drong ook door in antropologische analyses terwijl in de meeste samenlevingen waar antropologen kwamen die scheiding niet bestond.1 Vervolgens is de antropologie diepgaand beïnvloed door allerlei vormen van relativisme: er is niet één waarheid en elke cultuur(uiting) is gelijkwaardig. Ik denk dat als gevolg hiervan een christen-antropoloog voorheen nog wel eens minder serieus werd genomen en ik heb dit tijdens mijn studie ook wel ervaren. Maar in diezelfde tijd werd hier ook wel steeds kritischer over gedacht: hoe relativistisch kun je zijn? Bijvoorbeeld, veel antropologen beoordelen vrouwenbesnijdenis toch als universeel onrecht, ongeacht de culturele context. Ik heb niet het idee dat ik minder serieus wordt genomen omdat ik christen ben. Behalve dat ik nogal wat christelijke collega’s heb wordt het in de antropologie ook als een kracht gezien om de rol die je hebt in het onderzoek een plek te geven in de analyse en het schrijven, ook om te laten zien hoe je aan de informatie komt.

Hoe zie je combinatie van geloof en wetenschap?
Ik heb geleerd dat dit een typisch westerse vraag is. In de geschiedenis van het westen zijn geloof en wetenschap elkaars tegenpolen geworden, al lijkt dat nu een beetje op z’n retour. Ik heb als student ook nog wel waarschuwingen gehad van gereformeerden, dat antropologie gevaarlijk zou zijn en dat ik mijn geloof zou verliezen. Maar ik denk dat de spanning en krampachtigheid van de ‘Maarten ’t Hart generatie’ snel aan het verdampen is. Er zijn bijvoorbeeld de laatste jaren steeds meer antropologen gekomen die ook christen zijn en blijven – kennelijk kunnen ze beide zaken prima met elkaar combineren. Natuurlijk analyseer ik kerkelijke processen als sociale wetenschapper anders dan als christen, maar ik ben me bewust dat beide werkelijkheden bestaan en elkaar niet uitsluiten. En volgens mij moeten we niet koste wat het kost die twee uit elkaar houden. In veel landen is religie niet alleen privé maar ook publiek en maakt zij dus ook deel uit van de wetenschap. Zo is het in Afrika veel gebruikelijker dan in het Westen om als wetenschapper over eigen religieuze ervaringen te spreken. Mijn collega’s in Mozambique vertelden bijvoorbeeld hoe ze in hun werk last hadden van hekserij. Kun je dat serieus nemen? Ik zou zeggen: waarom niet? Waarom zouden Afrikaanse wetenschappers dezelfde ‘verlichte’ ideeëngeschiedenis moeten doormaken als wij? Wetenschappelijk onderzoek heeft alles te maken met je werkelijkheidsopvatting en die opvatting is vaak contextueel bepaald. Ik vind de confrontatie met niet-westerse werkelijkheidsopvattingen heel boeiend en ook vormend voor zowel mijn wetenschappelijk inzicht als mijn geloof. Er is eigenlijk altijd van uit gegaan dat wanneer een samenleving moderner zou worden, religie zou verdwijnen (de seculariseringsthese). Maar in landen in Zuid-Amerika, bijvoorbeeld Brazilië, lijkt het omgekeerde het geval. En ook in Afrika en Azië verdwijnt religie niet in de gebieden die steeds verder moderniseren, integendeel. Zelfs wat betreft West-Europa zoals reeds het geval was voor de Verenigde Staten, moeten wetenschappers concluderen dat de seculariseringsthese niet opgaat, wel als het gaat om het verdwijnen van de traditionele kerken, maar niet wat betreft het verdwijnen van religie. Wetenschappers moeten religie dus serieus nemen, proberen te begrijpen waarom het zo vitaal is en ook inzien dat religie zelf niet een statisch iets is, maar ook verandert. De Bijbel en de Koran veranderen niet, maar wel de mensen die ermee leven en de manier waarop ze dat doen. Ik heb dit zelf voor mijn afstudeerscriptie bestudeerd via een case study van een gereformeerde kerk (vrijgemaakt).2 De combinatie geloof en wetenschap vind ik vooral erg interessant, en ik zie wetenschap niet als een bedreiging voor mijn geloof.

Heb je iets gehad aan de discussies die je in je studententijd hebt gevoerd over de combinatie van geloof en wetenschap?
Ja, daar heb ik wat aan gehad. Zoals gezegd ben ik tijdens mijn studententijd in gaan zien dat geloof en wetenschap elkaar niet uitsluiten. In mijn herinnering heb ik daarover minder geleerd op de studentenvereniging en juist wel in mijn studie. Maar ik herinner me allerlei gesprekken hierover met verenigingsleden naar aanleiding van lezingen of spontaan aan de bar onder het genot van een biertje. Ik denk daarom dat de wisselwerking tussen studie en studentenvereniging een prima combinatie was. Wel vond ik regelmatig dat wat we op de studentenvereniging deden één wereld was, en mijn studie, Amsterdam en de studiegenoten een andere. Terwijl, ben ik van mening, beide meer met elkaar geïntegreerd zouden moeten zijn. Draagt eigenlijk de mini-verzuiling van het gereformeerde studentenleven niet onbedoeld bij aan een zekere scheiding van geloof en wetenschap, van geloof en het dagelijks leven in de stad?

Noten
1 Webb Keane (1997), ‘From Fetishism to Sincerity: Agency, the Speaking Subject, and their Historicity in the Context of Religious Conversion.’ Comparative Studies in Society and History 39(4), 674-693. Zie ook zijn nieuwe boek Christian Moderns: Freedom and Fetish in the Mission Encounter. The Anthropology of Christianity (Berkeley and Los Angeles: University of California Press, 2007).

2 (2004) Over de vormende werking van religie: een sociaal-wetenschappelijk onderzoek naar de gereformeerde levensstijl. Radix 30(2), 74-88.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 maart 2008

Radix | 72 Pagina's

Interview

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 maart 2008

Radix | 72 Pagina's