Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De weeklachten van Jeruzalem's vrouwen beantwoord.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De weeklachten van Jeruzalem's vrouwen beantwoord.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Weent niet over Mij, maar weent over U zelve en over Uwe kinderen." (Lucas 23 : 28b.)

Wie kan de lijdende Borg en Zaligmaker zich voorstellen, zoals Hij daar met het kruishout der schande beladen, de poort van Jeruzalem uittreedt, zonder dat, vooral in het licht bewogen gemoed, iets van die stemming der dochteren van Jeruzalem wakker wordt, die de kruisw r eg met welmenende, en toch welbeschouwd min beduidende tranen besproeien? Uitwendig en oppervlakkig bezien is die stemming betrekkelijk beter dan de onverschilligheid en lichtzinnigheid waarmee zo menigeen die de naam van Christus noemt, vervuld blijft, zelfs gedurig, als naar ouder gewoonte de lijdensgeschiedenis in 's Heeren gemeente behandeld wordt.

Maar toch zegt de lijdende Middelaar: „Weent niet over Mij". Want die droefheid is nodeloos en blijft meestal onvruchtbaar, zij kan zelfs verderfelijk worden. Neen, Jezus behoeft geen tranen van menselijke meewarigheid, die geen wezenlijke vrucht voor ons zelf afwerpen. Neen, niet over Hem, maar over ons zelf moeten wij bij de aanblik van de lijdende Jezus treuren. Immers geen Godsgericht over de zonde is zo ontzettend als wij in de kruisdood van de Zone Gods zien voltrokken. Indien dit aan het groene hout geschiedt, wat zal aan het dorre geschieden? Het zijn toch de zonden, die het Jezus zo bitter maken, en wij; helaas zo diep zijn wij gevallen, dat wij geen tranen hebben om die zonde te bewenen.

Niet dat ons dat vrij maakt, o neen, want God heeft en houdt het recht op ieder mens, dat wij voor Hem leven met ons ganse hart, maar wat hebben wij Hem tot hiertoe vergolden? Het is waar, dat er veel geweend wordt, want dit leven wordt wel eens genoemd een tranendal. Maar wat is de oorzaak van al dat wenen? Is het helaas niet meest, omdat de gevolgen der zonde zo smartelijk zijn, maar' hoe weinig wordt er over de zonden zelf geweend? De zondigheid der zonde te zien en te gevoelen dat zij bedreven zijn en worden tegenover een goeddoend en weldadig God. Ja, dan wordt daar een ootmoedig zondeberouw beleefd; dan komt er een wenen over ons zelf, dat wij zo diep ongelukkig zijn, waardoor de rechtvaardigheid en de heiligheid Gods ons aangrijpt en wij daardoor onze verdoemeniswaardige staat bij het licht des Heiligen Geestes krijgen te zien en te doorleven. Dan wordt het een vanzelfsheid dat het vermaak uit de zonde wordt weggenomen, en wij iets zullen inleven wat ons tekstwoord zegt: „Weent niet over Mij, maar over U zelf, en ook over Uwe kinderen." Dan worden wij gewaar, dat wij en ook onze kinderen verdoemelijk voor God zijn, en dat door moed-en vrijwillige ongehoorzaamheid. Dan worden de beesten des velds wel eens gelukkiger geacht, dan wij ons zelf bevinden, ja, dan worden de nachten doorgebracht met tranen en onze dagen met zuchten.

Toch ligt er een zoetigheid in zulke tranen, al kunnen zij, die het doorleven dat niet altijd bemerken. Zie eens het onderscheid tussen Judas en Petrus; wat Judas niet vond, mocht een Petrus ervaren, die vond een plaats des berouws. Die tranen toch over het Godsgemis, uit de smart over de zonden, zijn het niet de vruchten van wederbarende genade en een bewijs dat de liefde Gods in het hart is uitgestort? Want uit die liefde wellen toch die tranen op. Neen, het is dan geen traan uit een geprangde consciëntie, hopende maar, dat die benauwdheid maar over gaat, neen, die droefheid kenmerkt zich hierin, dat het is naar God, naar de levende God.

Hoe groot is het voor zulke treurenden, dat Christus toen Hij in C bergrede de grondwet van het koninkrijk der hemelen afkondigde o.a. heeft gezegd: „Zalig zijn zij, die treuren, want zij zullen vertroost worden." Niet omdat zij treuren, o neen, maar toch niet zonder dat treuren. O, die belofte, welke in Christus Ja en Amen is, zal in het leven van hen, die waarlijk treuren, beleefd worden. Immers, om die tranen van boetvaardige zondaren en zondaressen te kunnen dragen, daarom ging Jezus naar Godgotha's kruisheuvel. Daé, r zou Hij, gelijk de koperen slang in de woestijn verhoogd werd, verhoogd worden aan het kruis. Daar zou Hij als Sions betalende Borg voor allen, die Hem van de Vader gegeven zijn de kooppenningen uittellen in des Vaders hand, om de Zijnen te eigenen en voor hen „Het is volbracht" uit te roepen. Immers, in dat volbrachte werk van Jezus ligt de bron van troost voor arme en treurende Sionieten. Hij, Die Zijn bloed in het openbaar voor de Zijnen stortte, zal hen ook in het verborgene Zijne vertroosting doen ervaren. Geen troost in ons zelf of door ons zelf, o neen, maar bediend en bedeeld te worden uit Jezus' kruisverdienste, dat alleen is de ware en wonderlijke troost. Immers, aan het kruis is er voldaan door Hem, aan de Goddelijke rechtvaardigheid, waardoor het nu mogelijk is dat door de kanalen van Jezus' verdiensten de wezenlijke vertroosting medegedeeld wordt, in het hart van hen, die treuren over zichzelf en over hunne kinderen.

Laat dit woord U treffen, ook u, mijn jeugdige lezer. Ik weet, dat onze natuur dat niet begeert, dat wj de vreugde der wereld liever hebben dan het treuren over ons zelf. Maar bedenk eens, wat de Schrift ons zegt: „die nu lacht, zal eeuwig wenen." Zie toch eens op de vergelding des loons, hoe arm, ja rampzalig het loon der wereld en der zonde is, en hoe zoet dat 's Heeren dienst ook al in dit leven is. Denk er toch aan, dat gij die God ontmoeten zult en wat dan? Voor eeuwig te vallen onder de uitgieting van de fiolen Zijner gramschap? Och, wat ik u bidden mag, leert de Heere vragen, opdat gij iets mocht leren van dat wenen over U zelf. Opdat die dierbare kruisdragende Jezus voor U dierbaar en onmisbaar moge worden, voordat het voor eeuwig te laat is. Maar wat een rijk en dierbaar evangelie voor allen die bij aanvang, maar ook bij voortgang dat wenen over zichzelf beleven mogen. Voor hen droeg Jezus Zijn kruis opdat de treurigen Sions zal beschikt worden: „Sieraad voor as, vreugdeolie voor treurigheid, en een gewaad des lofs voor een benauwde geest." Dan met uw droefheid te komen aan de voet van het kruis, dan zult gij ervaren, dat meer dan een moeder troost, de Heere u zal troosten.

Nooddruftigen zal Hij verschonen, Aan armen, uit gena, Zijn hulpe ter verlossing tonen, Hij slaat hun zielen ga. Als hun geweld en list bestryden, Al gaat het nog zo hoog, Hun bloed, hun tranen en hun lijden, Zijn dierbaar in Zijn oog. (Ps. 72 : 7.)

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 april 1949

Daniel | 8 Pagina's

De weeklachten van Jeruzalem's vrouwen beantwoord.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 april 1949

Daniel | 8 Pagina's