Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Leviticus (47)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Leviticus (47)

LEVITICUS 8 :7

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

7. Daarna deed hij hem de rok aan, en gordde hem met de gordel, en trok hem de mantel aan; ook deed hij hem de efod aan, en gordde die met de kunstige riem des efods, en ombond hem daarmede.
Dit is het voorschrift van de hogepriesterlijke kleding van Aaron. In vers 13 die van de priesterlijke kleding.
Na het wassen, het beeld van de reinigmaking, werden de priesters gekleed, het beeld van de schenking van de gaven om het priesterschap uit te oefenen. De Hogepriester, Christus, is niet alleen rein, heilig, onnozel, onbesmet, afgescheiden van de zondaren, maar ook hoger dan de hemelen geworden. Om gaven uit te delen aan alle geestelijke priesters. Wanneer hier de kleding wordt voorgeschreven, moeten we er wel acht op geven, dat Aaron eerst gewassen en daarna de kleren werden aangetrokken, waarop de priesters volgden. Dus eerst de hogepriester en daarna de gewone priesters, welker kleding verschillend was.
De hogepriester droeg met de priester:
1. de rok
2. de onderbroek (Ex. 28 : 42)
3. de gordel
4. de hoed
maar daarbij bovendien:
5. de mantel
6. de efod
7. de borstlap
8. de hoed met gouden plaat.
Deze ambtskleding droeg de hogepriester, wanneer hij zijn ambtelijk werk verrichtte.
Uitgezonderd op de Grote Verzoendag; dan droeg hij enkel de gewone priesterlijke kleding.
Eerst wordt hier genoemd de rok. Onwillekeurig doet dat woord ons in ons hedendaags Nederlands denken aan een vrouwelijk kledingstuk, evenals de mantel. Vroeger hadden deze woorden een ruimere betekenis. Denk aan de soldaat in zijn wapenrok en de koning met zijn hermelijnen mantel. Zonder aan de betekenis geweld te doen zouden we kunnen spreken van een onderkleed en een bovenkleed. Dit laatste was het „opperkleed".
De priesterrok, vervaardigd van linnen, werd over het lichaam gedragen. Deze moest geweven zijn, zegt Ex. 39 : 27. Deze mocht niet bestaan uit aan elkaar genaaide stukken, maar zonder naad, gelijk de Heere Jezus droeg en daarom door de soldaten bij het kruis niet gescheurd werd om te verdelen, maar daaarover het lot wierpen. Joh. 19 : 23 en 24
Verder moest deze rok met figuren geweven zijn. Welke dat waren is niet beschreven.
Verder wordt genoemd de gordel. In de Bijbel komt het woord gordel menigmaal voor, welke gedragen werd om de lendenen, deze priestergordel werd niet om de lendenen gedragen volgens de Joodse verklaarders. Volgens hen was deze drie vingers breed en 32 el (16 meter) lang. Hij was vervaardigd van dicht linnen met daarop geborduurd de kleuren hemelsblauw, purper en scharlaken. We zouden het kunnen vergelijken met een sjerp, die enige malen om het lichaam werd gewonden en tot op de voeten neerhing, maar tijdens het dienstwerk over de schouders werd geslagen.
De linnen onderbroek, hoewel hier niet genoemd, behoorde ook tot de voorgeschreven priesterlijke kleding. We lezen dat deze reikte van de lenden tot de dijen, om het vlees der schaamte te bedekken. Hoewel hier in deze tekst niet afzonderlijk genoemd, wordt toch verwezen naar Ex. 28 : 42 en 43. Alle priesters moesten die aanhebben, als zij in de tent der samenkomst gingen, of als zij tot het altaar zouden treden om in het heilige te dienen.
Verder behoorde bij de gewone priesterkleding de muts, genoemd in het 13e vers. Kantt. zeggen: verheven mutsjes, die aan het hoofd gebonden werden. Deze was vervaardigd van wit linnen en kegelvormig -gewonden. Vermoedelijk had deze de vorm van een omgekeerde bloemkelk, waartoe het woord in de oorspronkelijke taal gerede aanleiding kan geven.
Deze kleding voor de priesters was zeer zinvol.
Door de Heere Zelf nauwkeurig voorgeschreven. De stof, waarvan deze gemaakt was, moest linnen zijn. Enerzijds wijzend op eenvoudigheid en nederigheid, waarin de priesters moesten dienen. Anderzijds op de reinheid, welke van God geeist wordt in Zijn dienst.
In het nachtgezicht, getoond aan de profeet Zacharia, zag hij de hogepriester Jozua staan in vuile klederen, door de Satan daarop gewezen en aangeklaagd. Deze onreine, bezoedelde klederen wezen op de schuld en zonden van de priesters en het volk. In Gods Woord wordt meermalen aangewezen op de zonde-onreinheid van de mens met het beeld van vuile en bezoedelde klederen. Denk aan Openb. 3 : 4: Doch gij hebt weinige namen ook te Sardis, die hun klederen niet bevlekt hebben. De reine en onbevlekte kleding wijst naar de borggerechtigheid van Christus, door het geloof geschonken en aangenomen. Zonder dat kleed, wit gewassen door het bloed van het Lam, kan niemand voor een heilig God verschijnen of bestaan. In dit licht gezien kreeg Josua met God te doen in zijn godsdienst; evenals de profeet Jesaja, die getuigde en beleed: Doch wij allen zijn als een onreine, en al onze gerechtigheden zijn als een wegwerpelijk kleed. (Jes. 64 : 6).
Bij de indiensttreding van het priesterschap kleeddèn de priesters zichzelf niet, maar werden deze aangedaan.
Niemand onzer kan de Heere behagen met de eigengemaakte klederen van onze godsdienst of deugd, welke we zelf aantrekken.
Allen hebben we nodig, zullen we de Heere waarlijk dienen, dat we eerst ontkleed worden van onze vuile klederen van onze eigengerechtigheid en bekleed met de klederen van Christus dadelijke en lijdelijke gehoorzaamheid en van Zijn volkomen gerechtigheid en heiligheid. Daartoe roept Hij nog: Ik raad u, dat ge van mij koopt. . .witte klederen, opdat ge moogt bekleed worden en de schande uwer naaktheid niet geopenbaard worde. (Openb. 3 : 18)
Wel hem, die zijn misdaad, die hij bedreven
Heeft, van God uit genade werd vergeven;
Over wien God Zijn barmhartigheid strekt,
Daardoor Hij Zijn boosheden gansch bedekt
Hoe gelukzalig is die mensch bevonden.
Die God niet toen en rekent zijne zonden!
Ps. 32 Datheen

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 januari 1985

De Saambinder | 8 Pagina's

Leviticus (47)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 januari 1985

De Saambinder | 8 Pagina's