Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ds. L. G. C. Ledeboer

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ds. L. G. C. Ledeboer

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

(VIII.)

Na een strijd van negen maanden, had de Heere ds Ledeboer ruimte in zijn ziel geschonken. Geen wonder, dat hij daarvan geheel vervuld was, toen hij Zondagmorgen, 8 November 1840, voor de gemeente optrad. Uit al zijn woorden sprak een diepe ernst en midden onder de preek wierp hij met grote verontwaardiging het gezangenboek en het ondertekeningsformuiier van de kansel. Tot een vrouw, die het wilde oprapen, zei dominee: „Laat het liggen; straks zullen wij het begraven."

Toen de dienst ten einde was, verzocht Ledeboer de gemeente mee te gaan naar het door hem gekochte huis. Aangekomen in de tuin van genoemd huis, zong men eerst psalm 68 : 1 en 2; daarop begroef Ledeboer de gezangen en de reglementen en zwoer de gemeente trouw bij Gods Woord.

„Ik had niet gedaan dan de wijngaard gezuiverd, die de Heere aan mijn zorgen had toevertrouwd, de tempel, waarin ik geplaatst was, niet in eigen, maar in des Heeren kracht, want de ijver des Huizes des Heeren verteerde mij, waar ik vrede op ondervond aan mijn ziel, ja met vernieuwde belofte des Heeren.' Jobsweeën waren er voorafgegaan, maar nu volgde ook Jobs vrijmaking. Ik lag als een gespeend kind in de schoot zijner moeder." ('s Heeren wegen, blz. 82.\

In de middagdienst werd ds Ledeboer bijzonder gesteund en deed de Heere hem het grote voorrecht smaken, dat hij mocht geloven in de weg Gods te zijn. Woensdag, 11 November, bediende dominee het Woord uit Daniël 3.

Deze predikatie was geheel aan de tijdsomstandigheden gewijd. Dominee gevoelde, dat het de laatste maal was, „dat hij die predikstoel beklommen had."

't Laat zich wel verstaan, dat ook de vijanden niet stil zaten. Door de broodbakker W. Goester, iid der Hervormde kerk te Benthuizen, werd 10 November een aanklacht ingediend tegen ds Ledeboer, om hetgeen de Zondag tevoren geschied was. Toen ds Ledeboer de volgende Zondag, als naar gewoonte de kansel zou beklimmen, was op last van burgemeester van Galen, de veldwachter Klei aanwezig om dominee de toegang tot de kansel te beletten. Toen het er op aan kwam, had de veldwachter er echter de moed niet toe, waarop G. Huurman, J. Bik en J. van Someren zich tegen het optreden van ds Ledeboer stelden en hem van de kansel weerden. Ds Ledeboer verliet, met een groot gedeelte der gemeente, het kerkgebouw en begaf zich naar het door hem pas gekochte huis. In de Hervormde kerk preekte die morgen Ds Bentfort van Zoeterwoude. Met het drietal, dat dominee de toegang tot de kansel geweigerd had, is het droevig afgelopen. Toen op zekere dag een volgeling van ds Ledeboer begraven werd, stond Huurman juist in de tuin, toen de begrafenisstoet voorbij kwam. „Daar gaat weer zo'n fijne volgeling van Ledeboer", schamperde Huurman. Nauwelijks had hij deze woorden gesproken of hij zakte ineen en was een lijk. Bik heeft een langdurig, vreselijk ziekbed gehad. Zö erg, dat hij als het ware door het ongedierte is opgegeten.

J. van Someren, een welgestelde boer, is tot totale armoede gekomen, zö zelfs, dat een zoon van hem, Steven genaamd zijn brood heeft moeten bedelen.

Zoals reeds opgemerkt had bakker Goester een aanklacht ingediend tegen ds Ledeboer. De praeses schreef een buitengewone vergadering uit van het classicaal Bestuur van Leiden, te houden op 13 November 1840. Ds Ledeboer en zijn kerkeraad werden voor deze vergadering gedaagd. Op deze classicale vergadering werd allereerst aan ds Ledebcer gevraagd of hij op Zondag 8 Nov. gezangenboek en reglementen „smadelijk van de preekstoel geworpen" had. „Ik heb het geworpen van de predikstoel als achtende alles wat buiten Gods Woord zij als hooi en stoppelen en dus met minachting, " was het antwoord.

„Hebt u, nadat u reglementen en gezangenboek begraven had, de uitdrukking gebezigd: daar liggen moeder en kind bij elkander? " Antwoord: „Ja."

Nog meerdere vragen werden hem gesteld, als ook aan de ouderlingen en diakenen. Nadat allen gehoord waren, besloot het classicaal bestuur eenparig ds Ledeboer te schorsen en hiervan kennis te geven aan ds Ledeboer; aan de kerkeraad te Benthuizen; aan de Burgemeester; aan het kerkbestuur van Z. Holland en aan de consulent van Benthuizen met last om aldaar op 15 November te preken.

Er werd dus wel speed achter de zaak gezet. Op 16 Nov. kwamen er bij het classicaal bestuur weer brieven binnen, dat ds Ledeboer gepreekt had in een huis, in het bijzijn van de ouderlingen C. Veldhuizen en A. Hoorewinder. De beide ouderlingen werden voor het classicaal bestuur gedaagd, verhoord en uit hun ambt gezet. Bovendien werd besloten de hele zaak aanhangig te maken bij het provinciaal kerkbestuur van Zuid-Holland.

Zo waren dan Ds Ledeboer en zijn beide ouderlingen door het classicaal bestuur uit hun ambten ontzet en zou het provinciaal kerkbestuur de zaak verder afhandelen. Dit college kwam 26 Januari 1841 in vergadering bijeen. Het slot was, dat Ds Ledeboer ontzet werd als predikant bij de Nederlands Hervormde kerk. Zijn beide ouderlingen ondergingen hetzelfde lot. Dus Ds Ledeboer is buiten de Hervormde kerk gezet.

Toch bleef hij zich beschouwen als herder en leraar van de kerk te Benthuizen, „Wij maken, " zo schrijft hij, „geen aanspraak op enige voorrechten van het Hervormd genootschap, want die hebben zij even zo min als dieven, die in ons huis lopen en ons binden en ons goed roven. Het is het onze en God zal het ons weergeven op Zijn tijd en de vijand verdrijven." ('s Heeren wegen; bldz. 85.)

Op 10 October 1841 werd weer een andere predikant in de Herv. kerk te Benthuizen bevestigd. Diezelfde Zondag preekte ds Ledeboer over Ps. 121 : 2, dezelfde tekst, waarover hij gesproken had bij zijn intrede op 29 Juli 1838.

Na zijn ontzetting bleef ds Ledeboer doorgaan het Woord te bedienen. Nu eens in een schuur of in een huis, dan weer op een dorsvloer of in een stal. Eén van deze eerste samenkomsten werd gehouden op 31 December 1810 op de dorsvloer van de landbouwer L. Bodenburg. Direct werd hiervan kennis gegeven aan de burgemeester W. van Galen, die proces-verbaal liet opmaken. De volgende Zondag vergaderde men bij de landbouwer C. van der Knijff, in de „Benthorn".

Diens buurman P. van Leeuwen ging de volgende dag naar Den Haag om de rentmeester te vertellen, wat er de vorige dag op de xvoning van van der Knijfr was gebeurd. De rentmeester berichtte v. d. Knijff, dat dit niet meer mocht gebeuren, daar hij hem anders zou gelasten de woning te verlaten. Nu vroeg v. d. Knijff aan M. van Velde in de „Hoogeveen" of ds Ledeboer de aanstaande Zondag bij hem op de dorsvloer mocht preken. Van Velde had hiertegen geen bezwaar en zo ging dominee met een antal personen, naar de „Hoogeveen", ongeveer een half uur buiten Benthuizen. Landbouwer v. d. Knijff ging met zijn dochtertje er ook heen. Om de weg te bekorten, wilde hij gebruik maken van een binnenpad over het weiland van landbouwer Bon. Daar gekomen stond Bon, met een paal in de hand zijn buurman op te wachten en riep hem toe: „Als u hier bij mij over het erf durft te komen om naar die fijne dominee te gaan, dan sla ik u en uw dochtertje de hersens in." (Ter Gedachtenis; bldz. 19.)

V. d. Knijff is maar teruggekeerd en heeft de gewone weg genomen. Geregeld ging ds Ledeboer door met prediken ondanks de bedreigingen en de geldboeten. Al spoedig trad hij ook op in het naburige Mocrcapelle, op verzoek van A. Schouten, W. de Graaf, A. v. d. Spek en anderen.

Aanstonds begon de vervolging tegen hem en kwam hij weldra in aanraking met de rechter. De boeten, die hem opgelegd werden, heeft hij nimmer betaald, zodat hij tenslotte tot gevangenisstraf veroordeeld werd. De

eerste maal duurde dit één maand, van 29 April tot 29 Mei 1843, doch de tweede maal was het 18 maanden, van 1 October 1843 tot ongeveer half Maart 1845.

Dominee rekende het zich een eer ter wille van Christus' zaak smaadheid en verdrukking te lijden. In da gevangenis heeft ds Ledeboer veel van de Heere geleerd. Hoort maar:

Mijn leerschool is 't gevangenhuis, 't Gevangenhuis, mijn zoetste kruis, De Heer' mij daar te leren heeft, Wat Hij mg elders niet zo geeft; Een leerschool, waar mij Jezus leert En satans strikken van mij weert. En val ik soms, Hij vat mij weer Door Zijne hand, ter Zijner eer, Naar Zijnen raad en wil en weg, Maar niet naar eigen overleg. Zijn weg is goed, de mijne slecht, Het kromme brengt de Heer' terecht, Hij leidt en leert mij naar Zijn Woord En trekt mij door Zijn liefdekoord, En kom ik onvoorziens ten val, Hij is en blijft mijn enig al, Mijn enig goed, mijn enig deel, Het is mijn al, dus heb ik veel, En overvloed van waar genot, Want Jezus is en blijft mijn God. Mijn hoop, mijn troost, mijn Levensvorst, Naar Wien mijn ziel gestadig dorst. Och, mocht het meer zijn, schenk het mij, En maak mij van de lasten vrTj, Van zonden, ongeloof en schuld, Uw liefde meer mijn hart vervult, Genade stroom' er af en aan, Zo zal het wel ten hemel gaan.

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 mei 1951

Daniel | 12 Pagina's

Ds. L. G. C. Ledeboer

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 mei 1951

Daniel | 12 Pagina's