Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

JOHN G. PATON

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

JOHN G. PATON

Twee belangrijke schreden. De ware God.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wat is het bijgeloof toch sterk in de heidenwereld! Wat is het een zware kamp voor de zendelingen om de heidenen van het bijgeloof te verlossen!

Op Tanna was het bijgeloof van de inboorlingen in héél sterke mate aanwezig en het geloof in toverij was schier niet uit te roeien.

Enkele voorvallen hieromtrent zullen ons dit laten zien.

Bij de bouw van een kerk en school, werd een grote ronde steen gevonden. Die steen was vreemdsoor tig van vorm en zeker iets zeer bizonders, want de Tannezen, die aan het leggen varl het fondament hielpen, stonden versteld naar het ding te kijken. Een oud opperhoofd kwam naar de vondst zien en sprak tot Paton: „Missi, die steen is} daar door de Boze Geest gebracht, of verborgen door ons grote opperhoofd, dat dood is. Dit is nu de stenen god, aan wie onze voorouders mensenoffers brachten." Hij wees met zijn vinger op de steen, en zei: , , In deze gaten werd het bloed van het slachtoffer bewaard, tot de Boze Geest het opdronk. De geest van die steen eet mannen en vrouwen op, en drinkt hun bloed, zoals onze vaders ons leerden. We zijn vreselijk bang."

Een priester trad nader en wilde de steen meenemen. De zendeling wou daar niet van horen. De priester moest er met zijn handen afblijven. Zag de priester de dwaasheid niet in, om voor zo'n steen te vrezen? Geloofde hij werkelijk, dat de Boze Geest bloed opdronk ?

Nou, de steen bleef in Patons bezit, en zodoende had een afgod het moeten afleggen voor de ware God. Op de plaats, waar cle wonderlijke steen was gevonden, verrees nu binnen drie maanden een gebouw, dat voorkerk en school moest dienen. Het was heel eenvoudig gebouwd, maar het was toch in die hete landen zeer geriefelijk.

Bij de ingebruikneming waren, behalve de helpers van de zendeling, slechts elf personen aanwezig. De Tannezen wilden niet, dat er een Huis voor Jehova op Tanna kwam.

Maar het Huis was er gekomen, en zo gaandeweg, al was het uiterst langzaam, won Paton veld. Er was weer een flinke schrede gezet op cle moeilijke weg. Een tweede belangrijke stap volgde. Dat was het drukken van het eerste boek in de taal der Tannezen. Paton was in het bezit van een drukpers, maar het viel niet bepaald mee om er mee te werken. Voor cle zendeling was het drukken heel wat moeilijker dan het bouwen. Toch gelukte het, na ontzaggelijke inspanning en volharding.

Dat werd iets belangrijks. We zullen Paton zelf even aan het w r oord laten.

„Ge zult toch niet om mij lachen, lezer, als ik beken, dat ik het uitschreeuwde van blijdschap, toen het eerste vel goed van de pers kwam? Het was 's nachts één uur. Ik was toen de enige blanke op het eiland, en al de inboorlingen lagen reeds uren lang in diepe rust. Toch gooide ik mijn hoed in de hoogte, en danste ik als een schooljongen om die drukpers, totdat ik begon te denken: Wat scheelt me toch? Zou het een zendeling niet veelëer passen om op cle knieën te zinken en God te loven voor dit eerste gedeelte van zijn dierbaar Woord, dat ooit in deze taal is gedrukt?

Och vrienden, gelooft mij, ik deed niet minder dan David, toen hij in heilige vreugde danste vóór cle Ark van zijn God. En meent niet dat ik ook niet neerknielde om de Heere te danken voor die eerste Bijbelbladen in de Tannese taal, en dat ik sindsdien de Almachtige niet iedere dag smeekte om het licht van Zijn eigen heilig Woord in elk duister hart en in elke donkere woning op Tanna te doen opgaan."

Toen er weer oorlog uitbrak, tussen de kustbewoners en de mannen uit het binnenland, poogde Paton met alle kracht de vijandelijkheden te doen ophouden. Op cle geregeld-gehouden godsdienstoefening, waar verschillende stammen samen kwamen, wees hij er op, dat ze in God moesten geloven. Dan zou de vijandschap eindigen en zou er een gelukkig leven kunnen volgen. De toehoorders luisterden met aandacht.

Er waren echter drie opperhoofden, die het helemaal niet met de zendeling eens waren. Ze stonden op en riepen, dat ze niet in Jehova geloofden. De hulp van Patons God hadden ze niet nodig.

„Wij kunnen u best doden, " zeiden ze tot Paton, zonder knots of andere wapens, alleen door nahak (toverij.) Als wij een stukje van een vrucht of van ander voedsel, waarvan gij gegeten hebt, krijgen, dan is het met u gedaan."

Paton bad in stilte tot de Heere en vroeg aan een vrouw in zijn nabijheid om enkele vruchten. De vrouw bood de vruchten aan en zei: „Neem maar zoveel u hebben wilt."

De zendeling nam drie vruchtjes van de tros, at er een stukje van en gaf het overschot aan de opperhoofden, die allerwege bekend stonden als gevreesde tovenaars.

Met vaste stem sprak Paton: „Gij hebt me van deze vruchten zien eten; gij hebt mij het overschot er van aan uw „heilige mannen" zien geven; zij hebben gezegd dat ze mij door toverij kunnen doden, maar ik daag hen uit dit te doen, zonder boog of speer of knots. Ik ontken dat zij door toverij enige macht over mij hebben, noch over iemand van ons."

De priesters namen de uitdaging aan. Ze namen de resten van de vruchten en gingen er mee naar een zogenaamde heilige boom. De bijgelovige inlanders vluchtten in allerijl weg en riepen: „Missi, ga toch weg! Missi, ga weg!"

Maar Paton ging niet weg. Bedaard keek hij toe naar wat de priesters uitvoerden. Het overschot der vruchten werd in de boombladeren gerold in de vorm van lange kaarsen. Aan de voet van de boom werd een vuurtje aangelegd, waarin telkens een eindje van de „kaars" werd verbrand. Onverstaanbare woorden werden gepreveld, cle „kaarsen" werden in de lucht gezwaaid, maar er gebeurde met de zendeling niets bizonders.

Als weleer Elia sprak Paton uitdagend: „Haast u, spoort uw goden aan om te helpen. Ik ben nog volkomen gezond."

Het was duidelijk te zien, dat de toverij geen gewenst gevolg had. De priesters moesten bekennen dat het nü niet ging. Al de heilige mannen zouden bij elkaar moeten komen.

Ook dit vond Paton goed.

In de loop van de week waren al de priesters druk doende door toverij de zendeling het leven te benemen, maar het lukte niet.

„Hoe komt dat nu? " vroeg er één.

„Wel, antwoordden de slimmerds, de blanke is óók een heilig man, en zijn God heeft hem tegen onze goden beschermd."

„Ja, zo is het, " riep Pator^ uit. „Mijn God is sterker clan uw goden, want Hij is de enige, ware God. Hij is mijn God en Hij wil uw God zijn, als gij Zijn stem horen en gehoorzamen wilt."

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 mei 1952

Daniel | 12 Pagina's

JOHN G. PATON

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 mei 1952

Daniel | 12 Pagina's