Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit be Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit be Pers.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

In Onze Verwachting, het orgaan van dejongelingsvereenigingen op Gereformeerden grondslag, heeft Prof. Biesterveld een warm woord ter aanbeveling van de Gereformeerde Jongelingsvereenigingen geschreven, dat we gaarne op verzoek hier een plaats geven:

De propaganda voor onze Gereformeerde Jonge lingsvereenigingen wordt met loffelijken ijver door velen gevoerd. Reeds menig kostelijk betoog oefende sinds het optreden van onzen Bond krachtigen invloed in wijden kring. Als van zelf zoekt die propaganda alle kracht in het aaijbinden der beginselen aan de consciëntie van eiken jongeling van gereformeerden huize of van gereformeerde levens opvatting. Fier en kloek gaat de eisch tot die allen uit, dat zij zich bij de Gereformeerde Jongelingsvereeniging hebben te voegen, en hunne krachten te wijden aan hare ontwikkeling. Niet het minst tot hen, die door meerdere kennis in staat > ijn het peil van het vereenigingsleven ie verheffen.

Echter moet ook naar andere zijde heen voor onze Vereenigingen propaganda gemaakt. Nog al vaak hoort men de klacht dat de Jongelingsvereeniging zoo weinig echte belangstelling vindt zelfs bij hen, die anders met de publieke zaak zich inlaten, of voor veel arbeid in het Koninkrijk Gods hebben een warm hart, een innig gebed, en eene opene hand.

Daarom moeten de Vereenigingen bekend worden niet haren arbeid ook bij de ouderen. Niet alleen door het organiseeren van lezingen, want ook dan wordt de eigenlijke beteekenis van de Jongelingsvereeniging nog niet gekend. En wij mogen met vrijmoedigheid vragen der ouderen steun en belangstelling voor dezen arbeid. Immers zoo menige levenskring heeft belang bij hetgeen onze Vereenigingen doen.

Allereerst zeker wel het huisgezin, waaruit onze iongelingen zijn voortgekomen.

De ouders hebben hun kind, naar den eisch hunner roeping, in des Heeren Woord onderwezen van der jeugd af; bij het opgroeien werd door hen met groote belangstelling gadegeslagen de arbeid van de christelijke school aan hun zoon ten koste gelegd. En nu is hij een jongeling, nog gebonden aan het gezin, nog onderworpen aan het ouderlijk gezag, dat echter op andere wijze moet geoefrnd dan toen hij een kind was, daar immers de tijd van overgang tot algeheele zelfstandigheid is gekonien, die aldus wordt voorbereid. De rechte karaktervorming moet gegeven, de plooi van het leven gelegd, het ernstige saiiienleven voorbereid, veel noodige kennis opgedaan, om straks als een waardig lid der maatschappij en van des Heeren gemeente te kunnen optreden. De kroon der vorming, die zoo vroeg reeds begon, moet gezien, opdat straks het ouderhart zich verblijde als de zoon tot eigen gezinshoofd wordt en toont in de rechte paden te willen wandelen. Ook nu nog rust op hnnne schouders eene groote mate van verant woordelijkheid voor hunne kinderen.

Hebben dan niet de ouders er zeer groot belang bij, hoe hunne zonen in dien tijd der ontwikkeling zoo vatbaar voor indrukken die voor heel het leven kunnen beslissen, zich met anderen van hun leeftijd saam voor hunne toekomstige levensvorming geestelijk bekwamen ? Uit hetgeen als "bet doel en de taak der Vereeniging nu allen bekend rnag gerekend, volgt wel hoe de arbeid daar verricht, diep ingrijpt op dat vormen van het karakter en het toebereiden voor den strijd. Men kan zelfs zeggen dat een goed deel van de voorbereidende kennis op de Jongelingsvereeniging wordt opgedaan, en de omgang en de tendenz van zoo menige be spreking van den grootsten invlccd op de vorming van het karakter moet worden gerekend.

Maar niet alleen het huisgezin heeft belang bij het leven onzer Vereenigingen, ook de Kerk des Heeren heeft het te verstaan, hoeveel er voor hare toekomst van de goede inrichting en het juis e werken der Jongelingsvereeniging afhangt. Ook zij toch slaat de onderwijzing, opvoeding en vorming van het kind, haar gedoopt lid, met belangstelling gade. En niet alleen met belangstelling, maar ook met besef van verantwoordelijkheid. Zij is wel niet allereerst heils-instituut doch vergadering der geloovigen, maar toch heeft de Heere haar ook de Bediening des Woords en der Sacramenten toebetrouwd, en haar de regeermacht gegeven. Zij moet door onderwijzing en vermaan hare gedoopte lid maten voorbereiden voor de eerste toelating tot het heilig avondmaal, en in dien weg ook bekwa men tot waardige lidmaten, die alle rechten en plichten aan het lidmaatschap verbonden, kunnen oefenen.

Nu kent des Heeren Kerk geen onderscheiding als van werkende en contribueerende leden. Allen zijn, een ieder op zijn plaats, geroepen om mede te werken aan den wasdom van het lichaam Zou het nu voor de Kerk niet van groot belang zijn, hoe ook buiten het catechetisch onderwijs (dat alleen zoekt in te leiden in de kennis van Schrift en Belijdenis met het oog op het kerkelijk leven), hare jeugdige lidmaten nader worden gevormd om gaven en bekwaamheden te hebben, opdat zii ook straÊs in het midden der gemeente als sierlijke lidmaten wandelen en de beginselen der Belijdenis uitdragen in het volle menschenleven ? Zelf geeft de Kerk niet de verdere uitwerking der beginselen van het samenleven in Staat en Maatschappij. Maar wel heeft zij het hoogste belang bij het feit, dat de ontwikkeling gaat in de rechte banen, en voor de toekomst doet bopen dat het Sion Gods gebouwd zal worden uit hare zonen en dochteren.

Hoe nederige plant de Jongelingsvereeniging zij doordien zij de toekomstige mondige lidmaten der Kerk en de toekomstige burgers van den Staat zoekt te ontwikkelen, heeft zij recht op de belang stelling en den steun van eiken kring waarvoor zij arbeidt. Ook immers is zij van beteekenis voor de toekomst van Staat en Maatschappij. Allen die de Gereformeerde Religie-belijden zijn het er over eens, dat de ontwikkeling en de bloei van ons volksleven hangt aan het rechte voortbouwen op de christelijke grondslagen van dat leven. Nederland is groot geweest door zijn geloof; en toen het brak met dat geloof, is het klein geworden onder de volken. De doorwerking van de begin selen van het Calvinisme kan niet anders dan tot grooten zegen van ons volksleven zijn. Nu eischt echter de ernstige strijd voor deze beginselen, die onze jongelingen wacht, eene meer dan oppervlakkige kennis, die zoo licht in algemeenheden, groote woorden, termen en leuzen zich verloopt. Heel de wereldhistorie door is het de worstehng geweest tusschen Christus en den overste dezer wereld. Steeds was het aan de ééne zijde de voortzetting van wat in het Paradijs begon, het leven van den mensch los te maken van zijn God, en het in te richten naar eigen welgevallen. Meer dan ooit echter is het verzet tegen God en Zijne ordinan tien stelselmatig geworden. Het intellect is fel betrokken in den strijd. Er is letterlijk geen gebied meer overgebleven waar niet het beginsel der revolutie aanleiding gaf tot een systematisch optreden. Heel het gebied van het natuurlijk leven, van wetenschap en van kunst, van maatschappelijke inrichting en van staatkundige orde, is doortrokken van deze beginselen, die de antithese zoo scherp mogelijk doen uitkomen. En van dezen strijd staat het te wachten, dat hij hoe langer zoo scherper worden zal. Het is nu niet zoozeer een strijd van macht, zoodat de een den ander dwingt tot zijne overtuiging door geweld, maar een strijd van den geest, die niet minder bitter is, al grijpt men niet naar het uiterlijk wapen. Stelsel tegenover stelsel weldoordacht; practijk tegenover practijk naar den eisch der beginselen ingericht, zietdaar waar het meer en meer heengaat. Nu weet ieder dat onze kracht niet schuilt in gestalsterkte of uiterlijke opzienbarende macht. Beginselvastheid en kennis van de wapenen waarmee voor dat beginsel moet worden gestreden, kunnen ons alleen doen staan in den strijd met de hope op de overwinning. Zal het Christendom in zijne zuiverste openbaring de zegetocht door het leven voortzetten, dan moet de militia Christi zijn: wel toege rust en bekwam voor den groo'schen strijd om de eere van Gods heiligen naam in het volle rijke leven. Voor de toekomst van ons volk is het van het grootste belang dat onze Jongelingsvereenigingen zijn de kweekplaatsen van een geslacht, dat de beproefde beginselen lief heeft met vurige liefde, wortelend in rechte kennis van en vast geloof in deze beginselen. Dan is er hope voor ons goede land als dus zijne zonen «gewenkt door het beeld der vaderen" «zich kinderen betonen van 't edel voorgeslacht", en »in fierheid werpen den handschoen voor des tijdsgeests voet", al scherpend het wapen dat hem moet bestrijden!

Dit belang nu brengt voor lederen levenskring ook eene roeping mede wat onze Vereenigingen' betreft.

Vele ouderen meenen met een hooghartig veroordeelen er af te zijn. Men meet dan breed uit allerlei bezwaar tegen den vereenigingsarbeid. Zeker wij allen zullen erkennen, dat onze arbeid is onvolmaakt, dat er wel eens vreemd vuur smeult op het altaar, en dat ook onzen jongelingen niet vreemd is, wat eigen moet gerekend aan den jon gelingsleeftijd. Soms wat spoedig gereed met zijn oordeel, wel eens een toon een paar noten te hoog! Maar als dit zoo is, dan strijdt dit zeker tegen de gereformeerde Kondsidee, die immers den jongeling tot geheel zelfstandig optreden en oordeelen nog niet bekwaam rekent, en hem juist tot zoodanig optreden en leven uit de beginselen vormen wil. En hoe deze gebreken het best worden genezen ? Door ze wel wat vergroot voor te stellen ? Door zich aan alle waardeering gespeend te toonen ? Door onze jongelingen en hunne Vereenigingen aan zich zelt over te laten ? Driewerf neen ! Vooral den critici roepen wij toe: neemt ernsiig en niet oppervlakkig kennis van hetgeen onze Vereenigingen bedoelen en doen. En als gij dat hebt gedaan, geef dan gerust uw oordeel; het slaan uit liefde zal het hoofd niet breken! Dan zal de bestraffing die niet vleit, zijn als olie op den schedel. Onze jongelingen vragen het u, dat gij toont belang te stellen in hun streven, en zij beloven het gaarne, ernstig te zullen letten op alle bezwaar dat gij mocht hebben tegen hun wijze van werken. Maar belangstelling moet zich niet slechts uiten in critiek. In den huiselijken kring zij een open oor en lief devol hart voor het meeleven van den zoon met zijn vereeniging. En voorts is er allerlei gelegenheid tot steun. Onze Vereenigingen hebben velerlei behoeften. Een strijdkas moet er zijn voor de organisatie, en voor allerlei uitgaven op het leven der Vereeni ing betrekking hebbend. Het was voorwaar een verblijdend verschijnsel dat onlangs onze Bond een legaat ontving. Ook in soortgelijken vorm heeft zich' de sympathie te toonen. Dan hebben onze Vereenigingen zoo groote behoefte aan goede bibliotheken. Zij moesten de beste werken der leiders kunnen aanschaffen. Sommige geschriften in meer dan een exemplaar. En daarvoor is veel geld noodig. Ook hierin kunnen de ouderen steun bieden. Voorts hebbe al deze arbeid hunner zonen een plaats in hun gebed.

En des Heeren Kerk ? Zonder hier de vraag te willen bespreken, of het reeds uit het wezen der Kerk voortvloeit om op den arbeid der Vereenigingen toezicht te oefenen, of dat zoodanig toezicht alleen kan geoefend wanneer het wordt gevraagd — wijs ik alleen op het feit, dat algemeen wordt erkend het noodige en wenschelijke van toezicht van de zijde der Kerk, en hierop komt het in den grond aan.

De Kerk moet van hare belangstelling toonen, allereerst wel door aan deputaten op te dragen ernstig en getrouw kennis te nemen van den arbeid der Vereeniging, wat het confessioneel karakter betreft. En liefst doe zij uat door bij beurten hare leden op te leggen de vergadering bij te wonen, en rapport uit te brengen ter gezetter tijd. Dan worde op ca'echisatie en bij huisbezoek door de ambtsdragers er op aangedrongen, dat de jongelingen der gemeente zich bij de Jongelingsvereeni ging voegen. Hier kan de Kerk juist zooveel doen. Nog velen ontbrek n in de rij die daar behooren. 428 Vereenigingen met 8514 leden, gelijk het Jaar boekje van 1905 van onzen Bond aangeeft, zijn zeker respectabele cijfers. Wie zou het niet dankbaar erkennen, als hij in zijne gedachten enkele jaren teruggaat, toen zulk eene toename niet te denken scheen. Maar hoevele plaatsen zijn er nog, waar eene Gereformeei de Kerk is geïnstitueerd en toch geen Vereeniging wordt gevonden. En als wij het getal Gereformeerde Jongelingen eens wisten (misschien ware het niet ronder nut die cijfers eens te verzamelen) zou het dan niet blijken dat nog maar een klein deel meedoet in onzen srbeid ? Als van wege de Kerk daarop wordt gewezen, zou dit van niet te overschatten beteekenis zijn. Dan stellen nog de Vereenigingen op zoo hoogen prijs het af en toe gedenken van haren arbeid in de publieke voorbede.

Om het belang dat de Kerk bij. de vorming van hare jonge lidmaten heeft, vragen wij dit alles van haar in de verwachting, dat zij gaare medearbeidt om van de Jongelingsvereeniging te maken wat zij moet zijn.

Ook de kringen, waarin het maatschappelijk en staatkundig leven zich organiseert, kunnen voor onze Vereenigingen veel doen. De Jongelingsvereenigingen toonen het telkens in woord en daad mee te leven in de groote beweging in ons land. In den tijd der voorbereiding wordt vaak reeds menige hand-en spandienst door hare leden verricht Welnu, wederkeerig vragen wij aan «Patrimonium" en «Nederland en Oranje", om waar zij kunnen, onze vereenigingen te steunen. Niet haar een deel van den arbeid ontrooven, maar meewerken om dien arbeid mogelijk te maken en steeds beter te doen zijn. Ook door tot lid worden op te wekken, en de eigen leden van het belang der Jongelingsvereeniging te overtuigen.

Wanneer aldus ook de ouderen in allerlei levenskring meearbeiden door voorlichting en steun, gaan onze Vereenigingen eene goede toekomst tegen. Nog menig vraagstuk vraagt om oplossing, maar dat prikkelt juist tot naarstig onderzoek van de beginselen. Nog menig gebrek kleeft aan den arbeid onzer Vereenigingen, maar dat kan genezen, vooral wanneer de ouderen zich met onzen arbeid inlaten. Een frissche loot schiet wel eens te welig op, doch het snoeimes van den hovenier weet raad, mits voorzichtig gebruikt, terwijl geen poging, om door goede verzorging de plant innerlijk sterker te maken, wordt nagelaten. Zoo handele men ook met onze Vereenigingen. Dan zal het spreekwoord ook voor haar bevestigd worden: tandem fit surculus abor, dat is: eindelijk wordt het rijsje een boom.

Hieraan behoeft niets te worden toegevoegd. Onze Jongelingsvereenigingen op Gereformeerden grondslag zijn een kracht geworden, waarvan de beteekenis niet licht kan overschat worden.

Ze hebben daarom aanspraak op de hartelijke sympathie, steun en medewerking van allen, die de Gereformeerde belijdenis liefhebben. En waar een zoo welsprekend pleitbezorger als Prof. Biesterveld om die medewerking vraagt, zal bij zeker aan geen dooveman's deur kloppen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 september 1905

De Heraut | 4 Pagina's

Uit be Pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 september 1905

De Heraut | 4 Pagina's