Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gemeente en diaken / diaken en gemeente

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gemeente en diaken / diaken en gemeente

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Dat maakt niets uit” zult u denken. Je kunt spreken over de gemeente en haar diakenen, maar net zo goed over de diakenen en de gemeente die zij dienen.

Toch is er met die volgorde iets aan de hand. De vraag is namelijk: waar zetten we fn wanneer we spreken over het diaconaat. Zetten we in bij de gemeente en haar diaconale taak, waar de diakenen aan zijn toegevoegd om het werk te bevorderen; òf beginnen we bij de diaken zèlf, zijn ambt en zijn ambtelijk werk, waar dan alle diensten in de gemeente omheen zijn gegroepeerd?

Met andere woorden: moeten we, wanneer we over diaconaat spreken, de gemeente centraal stellen òf het ambt dat aan die gemeente is gegeven en in haar midden wordt bekleed?

Zo luidt ongeveer de vraagstelling waar dit artikel zich mee bezig houdt Voor een goed verstaan van de dingen proberen we eerst het begrip „diaconaat” nader te omschrijven.

Diaconaat

„De Zoon des mensen is niet gekomen om zich te laten dienen maar om te dienen”.

Bij deze dienst van Christus moet bezinning over het diaconaat altijd beginnen. Christus’ werk wordt genoemd „diakonia” d.w.z. „dienst”. Zijn dienst was een unieke dienst waarbij Hij de zondenlast droeg en zichzelf gaf als een losprijs voor velen. Wanneer Jezus zó Zijn werk omschrijft, laat het evangelie tegelijk zien dat Hij in Zijn dienst Zijn volgelingen óók wilde vóórgaan in het dienen.

„Wie groot wil worden onder u, zal uw dienaar zijn” (diakonos) en: „Indien iemand de eerste wil zijn, die zal de allerlaatste zijn en aller dienaar” (opnieuw diakonos).

Het diaconaat is in Christus’ werk gefundeerd. Allen die Hem door een levend geloof toebehoren, verrichten hun dienst met Hem als hun bron en hun voorbeeld. Op veel plaatsen in het Nieuwe Testament komen we dan ook de woorden „diakonos” en „diakonia” tegen. Alle werkzaamheden in het kader van de opbouw van de gemeente kunnen ermee worden aangeduid. Paulus noemtzichzelf diaken van Christus (2 Kor. 11,23). Maar in veel gevallen is wel speciaal te denken aan de dienst van barmhartigheid. Gaandeweg werd dat het voornaamste gebruik van dit woord. In de reformatorische kerken verstaat men dan ook onder diaconaat het dienstbetoon aan mensen die geen helper hebben. Duidelijk is dat deze zorg plaatsvindt binnen, en ook buiten de muur van de kerk (denk aan de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan, vgl. Gal. 6,10). In het licht van het bijbels getuigenis is het dienstbetoon niet een randverschijnsel maar een wezenlijk kenmerk van de gemeente, waartoe zij door haar Here is geroepen.

Voor een nadere oriëntatie t.a.v. het gebruik van de woorden „dienst” en „dienaar” in het Nieuwe Testament kan hier worden verwezen naar „Het diaconaat en het Nieuwe Testament”, een referaat van prof.dr. J.P. Versteeg (Ambtelijk Contact, 1973, blz. 53).

Diaconaat, zoals het hierboven omschreven werd, heeft altijd een zeer nauwe relatie met het Woord van God en de weg die dat Woord gaat. Wij moeten hier spreken van de tweeëenheid van woord en daad. Het woord roept daarbij de daad van het dienstbetoon op. De prediking en de doorwerking van het Woord maakten van de eerste christengemeente een voluit diaconale gemeente. Levend vanuit het Woord des Heren was het zó, dat dienstbetoon aan elkaar ging behoren bij de zijnswijze van de gemeente te Jeruzalem (Hand. 2 en 4). Deze nauwe verbondenheid van woord en daad mag kenmerkend worden genoemd voor de bijbelse diakonia. Daarom kan het diaconaat ook nóóit iets worden dat op zichzelf staat, lös van het Woord.

Wanneer de apostelen een deel van hun taak overdragen aan zeven mannen (Hand. 6), wordt zowel de taak van de apostelen (prediking) als de taak van deze zeven (tafeldienst) aangeduid als een dienst. D.J. Karres merkt op: ,,Kan zinvoller de diepe eenheid tussen beide worden uitgedrukt?” Het blijkt dan ook dat dienaren zoals Stefanus en Filippus naast hun zorg voor armen ook de prediking van het evangelie als taak zagen. Het is een aanwijzing dat we bij het gebruik van het begrip „diaconaat” ons moeten hoeden voor een verzelfstandiging ervan. De dienst waar het om gaat, is altijd een dienst vanuit Christus en kan daarom, wanneer we nadenken over deze taak van de gemeente, nooit worden losgemaakt uit het verband van de grote opdracht die Hij Zijn gemeente meegaf: de prediking van het evangelie.

Zeker treedt de dienst van de gemeente van Christus ook buiten de grens van eigen kerkelijke kring, maar ze kan ook dan niet verzelfstandigd worden, omdat de echte diakonia behoort bij de herkenbare zijnswijze van die gemeente, die leeft uit het Woord van haar Here. Er is een tweeëenheid van woord en daad, die we niet kunnen ontbinden.

Diaconaat is het dienstbetoon dat voortkomt uit Christus en Zijn werk, waarbij in het grote verband van de gang van Gods Woord in naam van Christus Zijn ontferming wordt getoond t.a.v. de nood die er is in de gemeente en in de wereld.

Wie is nu diaken?

In het licht van het bovenstaande is het geen grote sprong wanneer we het diaconaat voluit als taak van de gemeente zien. In de gemèènte klinkt immers het Woord dat mensen tot dienaar maakt! Deze dienst zal haar kenmerken. In haar midden is iéder geroepen door Christus. Daar valt niemand buiten. In dit ambt van alle gelovigen is ieder ,,diaken”, dienaar. Wie door het geloof deel heeft aan Christus, de grote dienaar, zal zichzelf als een levend dankoffer willen offeren (Heidelbergse Catechismus, zondag 12) en in de gemeenschap der kerk moet elk zich schuldig weten om zijn gaven tot nut en heil van de andere leden, bereidwillig en met vreugde te gebruiken (zondag 21). Dat is voluit dienend leven! De gemeente wordt hierdoor diaconale gemeente. ,,De gemeente is geroepen diakonaal te zijn en te leven. Zij kan dat nooit geheel overdragen aan de diakenen…… Haar dienst moet haar leven zijn. De kerk is geroepen Christus na te volgen, die zichzelf volkomen gaf in de dienst aan de zondaar en de arme” (ds. A. Romein). In dit licht is er voor de ambtsdragers de taak om de gemeente bij dit diaconale bestaan te bewaren en haar daarin aan te moedigen. Dat betekent dat het diakenambt een ambt is, dat staat in dienst van de diaconale gemeente. De volgorde is dan: eerst de gemeente, daarna de diaken. Het is een volgorde die niet vreemd is aan de bijbel. Er blijkt in Hand. 2 en 4 een diaconale gemeente te bestaan, terwijl later, in Hand. 6 de bijzondere ambtsdrager verschijnt met een taak ten behoeve van deze gemeente, om haar bij haar diaconale bestaan te bewaren.

Is daarmee de vraag, waarmee het artikel begint, beantwoord? Neen. Wij moeten bij het lezen van het Nieuwe Testament nu ook constateren dat het woord „diakonos” in het Nieuwe Testament een aantal malen gebruikt wordt om de diaken in specifiek ambtelijke zin aan te duiden (bijv. Fil. 1,1 en 1 Tim. 3, 8 en 12). Prof.dr. J.P. Versteeg merkte hieromtrent op, dat hierdoor duidelijk wordt dat het diaconaat niet in de dienst van de gelovigen òpgaat (Ambtelijk Contact, 1973, blz. 53).

Wanneer wij de diaconale taak van de gemeente benadrukken, betekent dit niet dat het ambt wordt uitgehold. We komen bij Paulus de gemeente tegen als „het lichaam van Christus” (Efeze 4). Daarin is sprake van „lichaam”, „leden” en „geledingen” (vers 16). Alles heeft een eigen plaats en functie. Dat geldt ook voor de „geledingen”, waarmee in Efeze 4 dié personen zijn bedoeld, die aan de gemeente zijn gegeven om haar op te bouwen. In het genoemde hoofdstuk worden daarbij niet speciaal de diakenen genoemd, maar het lijdt geen twijfel dat zij als ambtsdragers behoren in de rij van personen met een specifieke opdracht in de kerk van Jezus Christus. Het blijkt dat deze opdracht een dienende taak is. Ze heeft alles te maken met de toerusting van de gemeente tot haar taak (dienstbetoon), met de opbouw van de gemeente en met de gemeenschap als geheel (Efeze 4, vers 12 en 16). Hierbij heeft de diaken zijn eigen dienende plaats. Zó behoort deze ambtsdrager tot de gaven die aan de gemeente zijn geschonken door haar Here, en het is mede dank zij Hem dat de gemeente kan functioneren als lichaam van Christus. Hij is niet aan de gemeente toegevoegd als een bijkomstigheid, maar heeft in het lichaam een samenbindende, door Christus gewilde, het lichaam in stand houdende functie. Op deze wijze kunnen we ook van de diaken naar de gemeente toe redeneren en is deze lijn even legitiem als de omgekeerde!

Wat is nu het diakenambt?

Nu willen we nog de vraag beantwoorden: wat is de plaats van de diaken (d.w.z. de ambtsdrager met die benaming) in de gemeente? In de termen van Efeze 4: welke plaats heeft deze „geleding” in het lichaam van Christus?

In het verband van het genoemde hoofdstuk vallen de termen: „toerusten” en „bijeenhouden” (vers 12 en 16). Ze kunnen voluit op de diaken worden toegepast De diaken is een toeruster die zal trachten de gemeenteleden zo te laten functioneren, dat ze het dienstbetoon verrichten waar ze toe geroepen zijn. Ook het „bijeenhouden” kan volledig op hem worden toegepast. Zijn werk in de gemeente bindt samen, zowel in de zorg voor elkaar als in het komen tot de bestemming waartoe de gemeente geroepen is. De diaken heeft daarbij een speciale zorg met betrekking tot de gehele gemeenschap. Ook het bevestigingsformulier spreekt van deze zorg, die de diaken heeft t.a.v. de gemeente van Christus. Het is in de lijn van het formulier om te denken aan directe zorg: in noden en moeiten van onderscheiden aard met raad en daad steun verlenen. Het is evenzeer in de lijn van het formulier om te denken aan de indirecte zorg voor anderen, doordat diakenen de gemeente zullen opwekken om barmhartigheid te bewijzen aan de naasten. Met dit laatste vinden we het toerusten van de gemeente in het formulier impliciet genoemd. Het is de lijn van Christus, die zèlf zorg toonde, maar ook in Zijn zorg voor anderen Zijn leerlingen wilde inschakelen en toerusten. Het gaat dus om zorgen en doen zorgen.

Op deze wijze is de diaken de persoon die de zorg van Christus voor zijn gemeente gestalte geeft. Zowel de directe zorg als ook de inschakeling van de gemeente mogen tot die zorg gerekend worden. Wij kunnen beide vatten in het woord „voorgaan”. Hij die voorgaat in het dienen, zal zèlf de dienst verrichten, maar niet op een exclusieve wijze. Hij wil degenen die hij voorgaat a.h.w. meekrijgen, zodat de gehele gemeente dienende gemeente wordt. Wij kunnen hier spreken van het vòòrleven van het dienende leven. Dît zullen diakenen als hun taak zien. Zij zijn geen eenzame werkers die het alléén doen, wèl mensen die vóórgaan in de gezámenlijke opdracht van de héle gemeente.

De diakenen zullen het doen in een voortdurend intensief contact met de ouderlingen en de predikant. Het diaconale werk staat immers in het grote verband van de voortgang van Gods Woord. We stelden dit reeds eerder met nadruk vast en dat heeft ook consequenties voor het diakenambt: de zorg voor de gemeente is altijd breder dan alleen materiële zorg; ze staat in een groter verband. Het is het voorleven van het leven naar Gods beloften en geboden en daarmee de gemeente aanspreken. Iemand die zó zorg draagt voor de gemeente is met recht een gave van Christus te noemen. Door het werk van zo’n ambtsdrager behaagt het Hem om Zijn gemeente te bouwen. Zo wordt op dienende wijze leiding gegeven aan Zijn kerk.

Tenslotte

Gemeente en diakenen - of omgekeerd?

De eerstgenoemde volgorde is een goede volgorde, want de gemeente is geroepen tot dienst en moet steeds weer diaconale gemeente worden. Teneinde dat te bevorderen zijn de diakenen aan de gemeente gegeven opdat de gemeente aan haar bestemming daadwerkelijk beantwoordt. Maar op het moment dat we dit constateren en hierin de zorg zien van de Koning der Kerk, begrijpen wij dat we ons in de andere volgorde evengoed kunnen vinden. Er is een lijn te trekken van Christus naar de diaken en van hem naar de gemeente. Niet om daarmee de diaken centraal te stellen en hem een plaatsvervanger van de gemeente te maken. Wèl omdat Christus in Zijn zorg steeds weer de diakenen gebruikt als toerusters en duidelijke voorgangers, mensen met een eigen dienende taak, waardoor de grote dienst kan voortgaan en het lichaam van Christus functioneert. Zo staat het diaconaat van de gemeente en dat van de ambtsdragers niet op gespannen voet met elkaar. Eerder is het zo dat ze elkaar veronderstellen en daarom op elkaar zijn afgestemd, evenals dat met onderdelen van een lichaam het geval is.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 oktober 1988

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's

Gemeente en diaken / diaken en gemeente

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 oktober 1988

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's