Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

EVANGELISEREN. TAAK VAN DE KERK*

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

EVANGELISEREN. TAAK VAN DE KERK*

45 minuten leestijd Arcering uitzetten

B. ]. Wiegeraad

Een aantal jaren geleden leek de kerk nog een veilig bastion in het midden van de woelige wereld. Op het ogenblik komt evenwel naast de uitwendige zending de evangelisatorische roeping van de kerk ook in Nederland - terecht - steeds sterker naar voren. Alle reden dus om met elkaar ons daarop te bezinnen. Immers de situatie in ons vaderland, maar ook de hele ontwikkeling van het kerkelijk apostolaat, dringt ons ertoe.

Wat betreft de situatie, ik noem u een enkel voorbeeld. In Nederland was in 1879 nog meer dan de helft van alle Nederlanders lid van de Hervormde kerk, nu - een honderd jaar later - hooguit een kwart. Nog een voorbeeld: n Rotterdam-Zuid laat de Hervormde gemeente van de 18 predikantsplaatsen er de helft vervallen, en in Rotterdam-Centrum blijven er van de 17 slechts 7 over. Het aantal kerkgangers in Rotterdam-Centrum bedroeg in 1960:226.000, en in 1970:144.000, een verschil van 82.000 ofwel ongeveer een-derde.

Wat de ontwikkeling van het apostolaire denken aangaat, daarin speelt de na-oorlogse theologie een bijzonder grote rol. We kunnen zelfs zeggen dat er in de apostolaatstheologie een niet te onderschatten omwenteling aan de orde is.

Zonder het onderwerp uitputtend te behandelen hoop ik dat we met elkaar onze taak beter in het gezichtsveld krijgen en er door worden aangespoord om samen met de gemeenteleden in het geheel van de kerk op bijbelse wijze hierin bezig te zijn.

Wij behandelen drie aspecten:

— de Missionaire vernieuwing, een verkenning op het gebied van de apostolaatstheologie;

Missionaire doelstellingen, en wat daarover vanuit de Bijbel kan worden gezegd;

— missionaire gemeente - enkele lijnen voor het zendingsgemeente-zijn in bijbelse zin.

Met opzet wordt gesproken over missionair, omdat de geschiedenis van de laatste decennia een samenvloeien laat zien van wat men „uitwendige zending" zou kunnen noemen en van de „inwendige zending" ofwel het

evangelisatorische. Aangezien het woord „apostolaat" ook niet geheel onbelast genoemd mag worden, lijkt het me goed om de term „missionair" te bezigen, enkel en alleen met de bedoeling hieronder zowel uitwendige en inwendige zending - waar dat nodig is - in één greep samen te vatten.

Missionaire vernieuwing

We willen proberen in enkele lijnen een schets te geven van de ontwikkeling welke zich in de laatste tientallen jaren op protestants-missionair gebied heeft voorgedaan. Dat is een ontwikkeling welke zich min of meer duidelijk is gaan afzetten tegen de missionaire visie die tot ongeveer 1910 opgeld deed. Daarbij was de roeping van de kerk min of meer duidelijk; het evangelie uitdragen met de bedoeling dat mensen zich zouden bekeren en tot God komen in een persoonlijk geloof, alsmede het streven om de kerk uit te breiden tot eer van God. Een drietal ingrijpende wijzigingen in de inzichten deed zich voor.

Allereerst bewoog zich het missionaire denken van naar presentie. wereldevangelisatie

De bekende evangelist John Mott (1865-1955) schreef in 1900 een belangwekkend boek De evangelisatie van de wereld in deze generatie. Dat was zijn ideaal: door één machtige wereldomspannende zendings-en evangeliesatieactiviteit heel de wereld binnen één generatie te kerstenen. In meerdere of mindere mate werd dat ideaal gedeeld door heel de zendingsen evangelisatiebeweging in de wereld. De bekende conferentie in Edinburg (1910) sprak nog eenvoudigweg over het uitdragen van het evangelie tot heel de niet-christelijke wereld.

De jaren daarna - met niet te vergeten de verschrikkelijke wereldoorlog 1914/18 - brachten een steeds grotere onzekerheid over de bereikbaarheid van dit ideaal. Allerlei visies werden op losse schroeven gezet. Dit bleek op de conferentie te Jeruzalem (1928). In deze wereld - waarin apocalyptische gedachten voortdurend de kop opstaken, en er ook het besef leefde van het naderend wereldeinde - splitsten zich de missionaire gedachten in twee sporen: de geloofszendingen, die zoveel mogelijk zielen wilden redden uit de komende wereldbrand, en de visie van Hendrik Kraemer, de Nederlandse zendingstheoloog, dat de kerk in een niet-christelijke wereld zich dient te ontdoen van elk geestelijk imperialisme en alleen dient te zijn een getuigende, lijdende en dienende gemeenschap, die de ontferming van God uitdraagt tot de wereld in Woord en daad.

In dit laatste spoor is het denken van hen, die zich verbonden voelden en voelen aan de oecumenische beweging, voortgegaan.

In de zestiger jaren van deze eeuw - en ik denk daarbij o.a. aan de conferentie van Mexico City (1963) - heeft men over het algemeen de overtuiging gekregen dat het beter is om de uitdrukkingen „Zending en evangelisatie"

te vervangen door „christelijke presentie", omdat het eerste te groot en te stellig zou zijn. Laat de kerk in zijn missionaire arbeid zich toch wat bescheidener opstellen, want we hebben met al onze prestaties zeker geen reden om ons op de borst te slaan. Het „bestaan" van de gemeente opzichzelf kan al missionair genoeg werken. Maar het spreken moet wat ingetoomd worden. We gaan daarop nog wel dieper in, maar willen toch nu reeds stellen met prof. Jansen Schoonhoven i, dat de woorden apostellein, marturein en euangelisesthai kernwoorden zijn in het N.T. met een duidelijk kerygmatische inhoud. Men kan niet een presentie propageren, waarin het getuigenis niet tot zijn recht komt.

Zo stelt het boek Presentie en pretentie (in de serie Terzake, gesprekken van sociologen en theologen over kerkvernieuwing 1967), dat het een kerk niet om zichzelf te doen mag zijn, maar om de samenleving waarover het Verbond van God zich uitstrekt^. Hierin wordt weer zichtbaar de lijn van Karl Barth, die Schepping en Verbond laat samenvallen.

Ook op de conferentie van Uppsala (1968) ging het rapport Vernieuwing in de zending in op de gedachte dat zending en evangelisatie niet meer gescheiden kunnen blijven, maar een eenheid vormen; de gedachte van de „Zending in zes continenten". Zowel de kerken in het Westen als die in andere werelddelen verkeren in de missionaire situatie. Het Corpus Christianum en ook het Verbond - in de gereformeerde zin - spelen nauwelijks meer een rol. In beide gevallen staat de kerk in een geseculariseerde situatie. Hierbij valt op te merken dat het daarbij toch heel wat uitmaakt of het evangelie gebracht wordt in een Nederlandse of bijv. Keniase samenleving.

Van groot belang is de gedachte dat zending niet meer kan worden gezien als liefhebberij van enkele zendingsvrienden, maar een taak is van heel de kerk. De missionaire roeping is ook voor de inwendige zending niet een zaak voor geïnteresseerde gemeenteleden, maar zonder meer opdracht voor allen tezamen.

In het denken van vooraanstaande zendingstheologen is op de achtergrond meer en meer de nadruk gelegd op het feit dat God zelf als de zendende het initiatief neemt. Het gaat niet om onze missie, maar om die van God. Het mag niet een liefhebberij van mensen zijn. God is de zendende. Hij heeft Zijn Zoon gezonden. Hij zendt ook ons. In de theologie van de missio Dei is dit nader uitgewerkt. Hierop komen we nog terug.

Een tweede hoofdlijn in de ontwikkeling van het missionaire denken is die van de kerk naar de wereld. Bij de zendingsconferentie van Tambaran (1938) was de spits nog gericht op de kerk als doel van het missionair bezig zijn en ook de conferentie van Willingen (1952) sprak nog over de missio-

naire taak van de Kerk, maar toen was de kentering al aan de gang. Een kentering waarbij vooral de Nederlandse theologen Kraemer en Hoekendijk een rol gespeeld hebben, gedragen door de gedachten van Bonhoeffer, die steeds meer in de belangstelling kwam te staan. Kraemer stelt dat de kerk er is om de nood van de wereld. De kerk is meer een „gaander" dan een „staander". De kerk zet de goddelijke beweging van de barmhartigheid voort. Een goddelijke beweging die zijn climax vond in de vleeswording van het Woord. De apostel als waarheidsfundament (het „staan") ligt buiten het gezichtsveld. De kerk is nu geïntroverteerd op de verkeerde manier. De rechte introvertie is de samentrekking van het hart, maar om het bloed vervolgens door het lichaam te stuwen.

Hoekendijk legt sterk eschatologische accenten^. De apostel is een orgaan in Gods eschatologisch plan, waarvan de Geest de geheimen openbaart. Het is God om de wereld te doen. De kerk is slechts instrument, een functie van het apostolaat. De gemeente „existeert exemplarisch" en richt zo een teken op van het komende Rijk. Pantomine van het heil. Het leken-apstolaat is hierbij primair. Alle arbeid van ambten en van de kerk en de gemeenten in hun geheel dienen getoetst te worden op hun apostolaire relevantie. Men moet als kerk niet meer spreken over zichzelf.

Bonhoeffer zei het op zijn manier: „De kerk draagt haar naam dan alleen terecht, wanneer ze uitsluitend voor anderen bestaat. Om te beginnen moet ze alles, wat ze bezit aan noodlijdenden schenken. De predikanten moeten uitsluitend van de vrijwillige gaven van de gemeente leven, eventueel ook een werelds beroep uitoefenen. De kerk moet deelnemen aan de wereldse taken van de maatschappij, niet als beheersende kracht maar helpend en dienend". (Verzet en overgave).

Op deze wijze is er geen principieel verschil meer aan te wijzen tussen pastoraat en apostolaat, tussen prediking voor kerkleden en voor buitenkerkelijken. Alles wordt gebracht op de noemer van de rechtvaardiging van de goddeloze als het een en het al, zonder het element van de heiliging! De predikant is bniikbaar als toerister van de apostolaire gemeente.

Figuren als A. Th. van Leeuwen en Harvey Cox zijn in de zestiger jaren sterk geporteerd voor de kerk als „Mitarbeiterschaft am Werke Gottes mit der Welt"4. Daarmee zouden sociale en politieke arbeid evenzeer tot de zending van de kerk behoren als het werk van de zendeling. De vraag komt dan onmiddellijk op: als alles zending is, is dan niets meer zending?

Een man als Gibson Winter gaat in „Metropolis" nog veel verder dan de conclusies van Uppsala. Hij stelt dat apostolaat is de taak van de kerk om de wereld zich te laten bezinnen op haar geschiedenis. Wij leven samen op het rijk aan, de metropolis, de stad van God en van de mensen. Het kerkelijk ambt heeft hier geen betekenis meer.

Terecht zegt Lekkerkerker dat er een samensmelting tot stand gebracht wordt tussen heilsgeschiedenis en wereldgeschiedenis^. Er is dan geen bestaansrecht meer voor - laten we zeggen - eigen christelijke organisaties, scholen, partijen enz. De kerk dient alleen het zout in de pap van de wereld te zijn. Maar pas op voor christelijke klontjes. Het christelijke behoeft geen eigen gestalte meer te he'bben. Apostolaat is dan gericht op een proces van bewustwording. De wereld is gered en verzoend. De kerk weet het, maar anderen nog niet. Maar het komt met ieder in orde (Berkhof: Gegronde verwachting).

Hiermee gaat samen het denken vanuit de situatie naar de Schrift toe. Niet de Schrift is nummer één, maar de situatie. Vanuit de situatie, die als voorbeeld van concreetheid gesteld wordt, stelt men vragen aan de Schrift.

Hierbij staat de figuur van de Duitse filosoof en theoloog Paul Tillich op de achtergrond. Met zijn visie op het „Selbstverstandnis" van de mens stelt hij dat Jezus Christus in de eerste plaats gezien moet worden als een antwoord op de door de menselijke existentie opgeworpen vragen. Zo komt men tot een functioneel hanteren van de Schrift, namelijk vanuit de bezinning op een bepaalde situatie. Het is een kleine stap om zo vanuit de maatschappij kritisch bezig te zijn met het evangelie, zoals De Pree^.

Het rapport van Uppsala „Vernieuwing van de zending" gaat weliswaar niet zover, maar toch komen ook daar de structuren en de wereld veel meer centraal te staan dan vroeger, ten koste van het hart en de Kerk. De vernieuwing van de mensheid wordt primair gesteld. Jezus van Nazareth is de echte mens (de menselijkheid van Jezus wordt zeer benadrukt ten koste van Zijn goddelijkheid). Hij is de nieuwe mens en het model waarnaar wij moeten veranderd worden. Daarmee wordt humanisatie belangrijker dan evangelisatie. De wereld komt centraal te staan en daarmee tevens de toekomst van die wereld.

Een derde lijn welke kenmerkend is voor veel huidig missionair denken loopt dan ook van de individuele zaligheid naar de kosmische sjaloom.

De uitroep van Graaf von Zinzendorf is bekend: „Ga heen en tracht zielen te winnen voor het Lam"; waarin dan „zielen" betekent: mensen in existentiële relatie tot hun Schepper, die tevens hun Heiland is. Het stond bij deze voorman van de Hernhutters ook duidelijk in een eschatologische contekst.

Is dat een afgedaan standpunt? We moeten wel erkennen dat op den duur er een zekere versmalling dreigde wanneer men zich alleen bezig hield met het redden van zielen van de eeuwige dood, een patroon dat we nog steeds tegenkomen bij diverse Pinkstergroepen. Maar ook onder ons wordt

wel eens als enige vraag aan het evangelisatiewerk gezien: hoeveel zielen worden gered?

Maar inmiddels heeft ook onder ons (en dan noem ik met name de GZB) de gedachte van de „comprehensive approch"' een zekere wortel geschoten. De benadering van de totale mens in de verbanden waarin hij leeft werd een gewichtig aspect van de missionaire arbeid. Die is nu niet meer denkbaar zonder: gezondheidszorg, sociale arbeid, onderwijs enz. Het is te overwegen of dit ook bij de inwendige zending, ofwel het binnenlands apostolaat niet méér aan de orde moet gaan komen, b.v. door het organiseren van christelijke opvangcentra voor eenzamen, verslaafden enz., al was het maar omdat andere dergelijke instellingen volkomen geseculariseerd zijn of worden.

Maar uiteindelijk ging deze derde hoofdlijn van het missionair denken verder dan de comprohensive approach als tegenhanger van het louter zielenwinnen. Op den duur ging het om de sjaloom (laat ik maar zeggen: et paradijs op aarde) ais doel van zending en evangelisatie. Vooral Hoekendijk stelde: od beoogt de verlossing van de hele schepping. In deze schepping mag hier en daar al zijn heerschappij worden opgericht: jaloom voor alle leven; het doorbreken van alle eenzaamheid; het wegvagen van alle ongerechtigheid „om de mensen een hoopvolle toekomst te geven" (Jer. 29 : 11).

Zo is de kerk - in navolging van Christus - voorhoede, stoottroep op weg naar de sjaloom. Kerk in beweging, want God is in beweging (Kraemier). En zo is presentie niet alleen , , er-zijn", maar in dienst van de sjaloom van het Koninkrijk Gods. De kerk moet ook weer niet helemaal zich met die wereld vereenzelvigen, zodat er niets van haar overblijft, neen, ze is in de wereld als getuige vóór de wereld van de sjaloom. Christenen worden gezien als eerstelingen!

Men spreekt ook wel van de kerk als , , agents of reconciliation" (handlangers, bemiddelaars van de verzoening). En dan niet in individuele zin, maar in kosmische zin.

Maar als zo de totaliteit van de wereld naar voren komt en tevens de solidariteit benadrukt wordt, dan leidt dit tegelijkertijd tot een hoge waardering van alles wat door andersdenkenden en andere godsdiensten te berde wordt gebracht. God zou dan ook door hen handelen en spreken, wanneer het hen te doen is om een betere wereld en andere samenleving.

Uit dien hoofde krijgt de dialoog veel meer betekenis dan het getuigenis. Het gaat erom dat we in de dialoog naar de ander luisteren en proberen datgene op te vangen wat ons werkelijk verder helpt naar die ene en nieuwe maatschappij.

Terecht moet dan de vraag gesteld worden naar de aard en de betekenis van het getuigenis in deze dialoog.

Op de achtergrond van dit alles staat de intrigerende vraag naar de betekenis van de uitdrukking „missio Dei", omdat daaronder een groot deel van het huidige denken is onder te brengen.

We willen nu proberen deze term en de achtergrond ervan iets nader te omschrijven en aan de hand daarvan te komen tot enkele bijbelse lijnen betreffende de missionaire doelstelling.

Missionaire doelstelling

Het is uit het voorgaande wel duidelijk geworden dat er veel aan de orde is, waar wij om des gewetens wil op grond van Gods Woord niet in mee kunnen gaan. Dat neemt niet weg dat in ons nadenken over en in het meedenken omtrent de missionaire taak van de kerk nog heel wat achterstand is in te halen. Hoe dikwijls wordt ons niet het verwijt naar het hoofd geworpen, dat wij wel de fouten van anderen weten aan te wijzen, maar zelf weinig te berde weten te brengen. Of deze verwijten nu terecht zijn of niet, wij hebben in ieder geval de roeping om ernstig te luisteren naar de huidige theologische opmerkingen voordat wij ze zonder meer naast ons neerleggen, en ons af te vragen of de missionaire activiteiten van onze gemeenten - afgezien van de collecten - nu wel van dien aard zijn, dat anderen zich daaraan kunnen spiegelen. Prof. dr. S. van der Linde zei eens: wij hervormdgereformeerden worden - zeker wat de Inwendige Zending betreft - wel eens wat later wakker dan de anderen. Het is evenwel te hopen dat we dan ook beter uitgeslapen zijn.

Het is daarom goed te luisteren naar anderen en ons te bezinnen op het bijbels gehalte van wat naar voren wordt gebracht. Even nodig is het vervolgens onszelf eerlijk af te vragen wat nu werkelijk onze roeping en verplichtingen zijn in dit opzicht. Wij zijn immers in het midden van een land en een volk dat hard op weg is naar een nieuw heidendom. Daar moeten wij een schijnend licht en een zoutend zout zijn. In dat opzicht staan we nog maar nauwelijks aan het begin van een lange weg.

Een onlangs verschenen rapport van de hand van dr. H. H. Rosin en dr. G. van Winsen gaat in op het begrip „missio Dei"^. Afgezien van taalkundige haken en ogen wordt deze term gehanteerd om een nieuwe visie op de missionaire taak van de gemeente aan te duiden.

Wat is daarbij de doelstelling: wil men op weg naar het Koninkrijk Gods zoals dat in de Bijbel wordt getekend of naar een nieuwe mensheid, in de zin van de moderne theologie?

Het is in ieder geval zo, dat de kerk duidelijk wordt gezien als instrument in de hand van God. Hartenstein, van wie de term missio Dei afkomstig schijnt te zijn, stelde het als volgt: „Anteilnahme an der Sendung des Sohnes, der Missio Dei mit dem umfassenden Ziel der Aufrichtung der Christusherrschaft über die ganze erlöste Schöpfung". Even verder zegt hij: „Die Mission ist nicht eine Sache menschlicher Aktivitat oder Organisation, ihr Quelle ist der dreieinige Gott selbst. Die Sendung des Sohnes zur Ver-

söhnung des Alls durch die Macht des Geistes ist Grund und Ziel der Mission". „Aus der Missio Dei allein kommt die Missio Ecclesiae".

Een andere zendingstheoloog, Gcorg Vicedom, schrijft: „Durch seinen Sohn inacht sich Gott in der Menschwerdung und Erhöhung selbst zum Inhak der Sendung."^

De God die de Zendende is, is ook degene die in Christus Jezus gezonden wordt. Stellig waardevol is de gedachte dat het de Drieënige God is die Zijn werk volvoert door de eeuwen heen. In dat werk mag de kerk betrokken zijn. Wij mogen weten, niet voor onszelf te werken en ook niet maar wat in het wilde weg, maar in het kader van de arbeid van Gods handen, in het geheel van Zijn welbehagen dat Hij ook doen en volvoeren zal.

Het valt evenwel op dat de genoemde Duitse theologen spreken over verzoening van het „al" en over de „menswording en verhoging van Christus" zonder dat daarbij het verzoenend lijden en sterven van Christus aan het kruis wordt genoemd, en evenmin de uitverkiezing. Het eigensoortige van het gezonden worden van Christus in deze wereld komt toch niet in het minst in dit plaatsvervangend lijden en ster\'en tot uiting. Weliswaar wordt er gezegd: Gelijk de Vader Mij gezonden heeft, zend Ik ulieden" (Joh. 20 : 21), maar dat is geen reden om het gezonden worden van Christus en van de kerk in deze wereld zonder meer op één lijn te zetten. De zending van Christus is geheel uniek. Hij is niet alleen onze Voorloper en de eersteling, maar ook de plaatsvervangende Borg en Zaligmaker. Hij is niet alleen gekomen om te zijn mens met de mensen, maar ook en vooral vóór de mensen, namelijk om in onze plaats Gods toorn over de zonde te dragen. Dit is een kerngedachte die ook en juist in het missionaire vlak niet kan worden gemist.

Het blijkt overigens uit het genoemde rapport dat er, vooral onder Noordamerikaanse invloed, nog een andere lijn getrokken wordt: God has a mission. Men wil daarmee zeggen: God zelf is - in Christus door de Heilige Geest, met participatie van de kerk - totaal geëngageerd en geïnvolveerd in een wereld waarin Hij regeert in oordeel en bevrijding.

Nu komt de nadruk anders te liggen. Eerst: de zending gaat van God uit en de kerk mag daarin meedoen. Maar nu: de zending betekent: Gods eigen gaan tot de wereld; alleen als we daarin opgaan zijn we kerk, anders niet. Zo worden God's mission en God's action synoniemen. Zo komt er een dubbelzinnigheid. Wat verstaan wc onder missio Dei? Is er nu een rechte lijn te trekken tussen bijv. evangelie en politiek? In Mexico City vraagt men al: wat is de verhouding tussen Gods handelen in en door de kerk en al het andere dat God blijkbaar zonder de kerk in de wereld doet? Als het herstel en de verzoening van het menselijk leven geschiedt door Gods handelen door middel van „secular agencies", wat is dan de plaats en de betekenis van het christelijk geloof?

Moeten we in de urbanisatie van de wereld, al is het dan tweeslachtig, de omtrekken zien van de nieuwe stad die God heeft beloofd? Moeten wij dan intreden in een partnership met God in de wereldgeschiedenis? Zo wordt de geschiedenis tot tweede openbaringsbron.

Zeker, wij mogen niet vergeten dat God niet alleen de eerste oorzaak van de zending, maar ook de komende is. Steeds weer moeten we erop bedacht zijn, Zijn voetstappen te horen en alles wat er gebeurt te zien in het licht van het komende koninkrijk. Maar wanneer al het geschieden in de wereld geïnterpreteerd zou worden als onderdeel van Gods komen, dan zijn we over de bijbelse grens heen. Als het kerk-zijn helemaal opgaat in „kerkvoor-anderen-zijn" omdat het God alleen om deze wereld gaat, dan moeten we toch een „neen" stellen.

Wij kunnen alleen het begrip , , missio Dei" gebruiken, voor zover het niet in strijd komt met de bijbelse lijnen. Voor het overige gaan van daaruit verschillende sporen lopen, die wij niet kunnen volgen.

Het eigenlijke van Gods zending dienen we goed in het oog te houden. Daarom is het goed enkele aspecten van bijbels verantwoord missionair bezig zijn naar voren te halen.

Inzake de verhouding van kerk en koninkrijk kan worden herinnerd aan een artikel van dr. C. Graafland*'. Er moet sterke nadruk worden gelegd op het roepen tot en het behoren bij de Kerk. Het is onjuist om een tegenstelling of zelfs maar een scheiding te maken tussen Kerk en Koninkrijk. Weliswaar is het Koninkrijk meer dan de kerk, maar anderzijds is toch de kerk het volk dat het Rijk binnengaat en bewoont en zal beërven.

Tussen de wereld enerzijds en het Koninkrijk en de kerk anderzijds wordt voortdurend in de Bijbel een duidelijke scheidingslijn getrokken. Jezus zegt zelf: ijn Koninkrijk is niet van deze wereld (Joh. 18 : 36; zie ook Joh. 14:17; 15 : 18; 16 : 33; 17 : 16; 1 Joh. 3; Openb. 11 : 15). Gods Koninkrijk is van een andere aard, van een andere herkomst en met een andere toekomst dan de koninkrijken van deze wereld. Daarom is het een heilloze zaak, het Koninkrijk Gods in het verlengde te zien van deze zondige wereld, die in het boze ligt. Dan maken we van het Rijk een ideologie zonder bijbelse fundering. Het Rijk heeft integendeel een eigen Koning, dat is de verhoogde Christus. Hij regeert ook over Zijn Gemeente, Hij beschermt en bewaart haar als Zijn eigendom. Daarom kunnen we ook niet zo eenvoudig spreken over Christus als Here der wereld en Here der kerk in één adem, de kerk pars-pro-toto voor deze wereld is. De gemeente op te vatten als eerstelingen (Jac. 1 : 18; Rom. 16 : 5) leidt tot de gedachte dat heel de wereld behouden zal worden: e gemeente is plaatsvervangend voor de wereld alvast begonnen om God te loven en te dienen {Weerklank, dec. 1971).

Men kan wel zeggen dat Israël in zekere zin een volk pars-pro-toto was, maar met de bedoeling dat de zaligheid tot alle volkeren zou komen, en de kerk uit heel de wereld zou worden vergaderd. Maar bij de moderne parspro-toto-visie gaat men ervan uit dat het verbond de ganse schepping omvat. De algemene verzoening duikt onontkoombaar aan de horizon op. Christus vertegenwoordigt alle mensen. De gemeente vertegenwoordigt daarom ook de hele mensheid. Maar dan is er geen ernstig appèl meer nodig (2 Cor. 5 : 20). Waar blijft de noodzaak van de verzoening (Rom. 3 : 25; 5 : 10)? Zo wordt ook het werk van de Heilige Geest verwaarloosd.

In deze lijn gaat ook dr. J. v. d. Werf met zijn onlangs verschenen brochure, welke al in de titel stelt dat de gemeente kopgroep van de nieuwe wereld heeft te zijn'io. Letterlijk zegt hij: „De gemeente heeft als opdracht om eersteling en eerstgeborene te zijn, om plaatsvervangend en dienend in de wereld bezig te zijn voor Gods Koninkrijk (blz. 9). Het vieren van de feesten rondom de Boodschap, dat is zending. Daarmee wordt Gods werkelijkheid in de wereld gepresenteerd" (blz. 10). Dat de kerk met een boodschap de wereld in heeft te gaan om mensen te roepen tot een ander leven op straffe van eeuwige ondergang, wordt volledig van de hand gewezen.

Het oordeel en de grote wereldbrand die eenmaal komen zullen hebben hooguit nog betekenis om de kwade machten weg te doen, om de dingen recht te zetten (let op het onpersoonlijke!) maar dat ook ongelovigen dan eeuwige straf zullen ontvangen is niet meer aan de orde.

Maar hoe moeilijk deze stukken uit Gods Woord ook zijn, wij mogen ze in het geheel van de evangelisatorische taak van de kerk niet verwaarlozen op straffe van ontrouw te zijn aan onze God.

Het is nodig, met ds. C. den Boer duidelijk te onderscheiden tussen kerk en wereldi'i. Dit doet niets af van het feit dat ook in het midden der gemeente mensen door hun ongeloof verloren kunnen gaan. Dat komt evenwel niet in mindering daarop, dat de gemeente een volk is dat geroepen wordt uit (ek-klesia) de duisternis van deze wereld en van deze eeuw (Ef. 5 : 8; Col. 1 : 13; 1 Thess. 5 : 4; 1 Pt. 2 : 9). Er is een scheiding tussen hen die binnen en die buiten zijn (Mk. 4:11; Col. 4:5; 1 Thess. 4 : 12). Daarom is er alles aan gelegen om te behoren bij de gemeente als het Lichaam van Christus. Dat heeft niets te maken met , , zieltjeswinnerij" in de zin van ijveren voor eigen kerk of groep. Het is integendeel juist een roepen om in te gaan in de schaapskooi van de Herder, en te behoren bij Zijn kudde, op grond van Zijn vrijmachtige verkiezing.

Jezus zelf legde ook al een nauw verband tussen prediking en dopen in het zendingsbevel (Mt. 28 : 19). En waar over dopen wordt gesproken kan de kerk niet buiten het gezichtsveld blijven.

Hier is ook een kritisch notie op zijn plaats tegen diverse Pinkstergroepen, die wel sterk het zieleheil op het oog hebben, maar het punt van de kerk van zeer ondergeschikte betekenis vinden. Dit verwijt is ook op zijn plaats jegens het Leger des Heils, dat de sacramenten van Doop en Avondmaal verwaarloost. We moeten met kracht stellen dat ook de kerk een onderdeel van het geloof is. „Ik geloof een heilige, algemene christelijke Kerk". Daar is een gemeenschap van schapen die de stem van de goede Herder horen en Hem volgen; daar is een Lichaam met leden; een wijngaard met wijnstokken. Hoezeer we ook de problemen onderkennen van de kerk naar zijn zichtbare verschijningsvorm, en hoezeer we ook willen meedenken met mensen die problemen hebben ten opzichte van de gemeente waarmee ze te maken hebben, toch blijft dit gegeven staan.

Maar tegelijk houden we in het oog dat de gemeente er niet alleen maar is om zichzelf. Het gaat God immers uiteindelijk in de verlossing van de kerk om het herstel van Zijn hemel en aarde omspannend scheppingswerk? 'i'2 Straks zal er de kerk zijn als het nieuwe Jeruzalem (Openb. 21) in de nieuwe schepping. De gemeente is bestemd om Gods heilsplan met Zijn kosmos te dienen. Herman Bavinck zegt: , , In de nieuwe hemel en de nieuwe aarde wordt de wereld hersteld, in de gemeente wordt het menselijk geslacht behouden; in die gemeente, die uit alle talen, natiën en tongen door Christus gekocht en vergaderd is, behouden al de volken, ook Israël, alle hun onderscheiden plaats en roeping'^i^

Het moet de gemeente in haar missionaire arbeid dus terdege ook om het Koninkrijk te doen zijn, AI mag de kerk dan niet gezien worden als een functie van het apostolaat, het apostolaat is wel een zeer wezenlijke functie van de pelgrimerende kerk. Ja, we kunnen ons afvragen of we niet te weinig recht doen aan de missionaire taak als we die alleen maar zien als één van de verschillende roepingen, slechts nevenschikkend. Is niet de Geest gegeven aan de Kerk juist in dienst van haar apostolische opdracht (Joh. 15 : 26, 27; 16 : 8-11). Dat wil niet zeggen dat het „zijn" van de kerk mag worden opgeofferd aan de , , dynamiek" (we komen daar nog op terug), maar wel dat het bestaan van de kerk sterk missionair gericht mag en moet zijn. Het gaat immers in het getuigen niet maar om iets dat we ook nog eens moeten doen, maar om de grote rechtsstrijd tussen Christus en de wereld,

Aan de ene kant is de gemeente een volk dat lijden en verdrukking in de wereld te wachten heeft (Rom. 8 : 36: il. 1 : 29), mensen die dienen te bedenken de dingen die boven zijn (Col, 3 : 2), in hope zalig (Rom, 8 : 24), die ook in deze wereld een stil en gerust leven moeten leiden (Rom. 13:1; 1 Tim, 2:2), maar anderzijds mogen we ook eenmaal meemaken dat de verhoogde Christus voor aller oog de Zijnen tot zich nemen zal in heerlijkheid, maar dat Zijn vijanden onder Zijn voeten gelegd worden (Joh,

5 : 27; 1 Cor. 15 : 25). Juist daarom hebben wij zendingsgemeente te zijn! Dat brengt ons bij het volgende punt, namelijk de noodzaak van bekering en geloof.

Wat zou er van de evangelisatorische taak van de kerk overblijven als niet de noodzaak van bekering en geloof aan de orde kwam? Juist deze beide zaken hangen ten nauwste samen met de kerk en het Koninkrijk. Immers alleen door geloof kunnen we het Koninkrijk binnengaan en bij de kerk Gods behoren. De woorden van Christus zeggen het ons duidelijk: enzij iemand wordt wederom geboren, hij kan het Koninkrijk Gods niet zien (Joh. 3:3). Door het geloof alleen ontvangen we deel aan Christus en al Zijn weldaden. „Die in Mij gelooft heeft het eeuwige leven" (Joh. 6 : 47).

Dit geloof gaat samen met bekering, met de radicale omwending uit het leven in de duisternis, gevangen in de boeien van de Boze naar het leven met God door de Heilige Geest (Mk. 1 : 13; zie ook: and. 2 : 38; 16 : 30vv; 17 : 30, 31).

De mens is immers een verloren mens (Rom. 3 : 19). Doordat wij God hebben losgelaten hebben we de eeuwige verlorenheid verdiend, en staat het oordeel te wachten, tenzij we door bekering en geloof in de Drieënige God verzoend en verlost worden (1 Thess. 1 : 10; Rom. 5:9; Openb. 6:17; 1 Cor. 11 : 32). Dit is een verticale dimensie die in het missionair spreken en handelen van de kerk niet gemist kan worden.

Als we dat zien, dan is het een aangelegen zaak voor ons allen om met het Evangelie der genade in deze wereld in te gaan. Als alles afhangt van het geloof, van het persoonlijke geloof in Christus Jezus, dan dient de zorg voor de persoon te gaan boven de aandacht voor structuren en maatschappelijke problemen. Of beter gezegd, deze aandacht dient primair te zijn. Elke evangelist moet een passie voor zielen hebben. Er staat van Paulus: Daar wij dan weten hoezeer de Here te vrezen is, trachten wij de mensen te overtuigen" (2 Cor. 5 : 11; zie ook 1 Cor. 9 : 19-22; 2 Cor. 5 : 20; Hand. 20:31; Rom. 9 : 30).

Jezus zelf is met ontferming bewogen: , En toen hij uit het schip ging zag Hij een grote schare en werd met ontferming over hen bewogen, omdat zij waren als schapen die geen Herder he'bben en Hij begon hun vele dingen te leren (Mk. 6 : 34; zie ook Mt. 11 : 28-30; 23 : 37; Lk. 19 : 10).

Achter dit alles mogen we zien de liefde van de God des Verbonds die ook nog komt tot de mensen in ons eigen vaderland. Wij kunnen niet volstaan met louter presentie. Er dient een roep tot bekering uit te gaan juist omwille van het Verbond en krachtens dat Verbond: De goddeloze verlate zijn weg en de ongerechtige man zijn gedachten en hij bekere zich tot de Hare - en tot onze God" (Jes. 55 : 7; zie ook:1 Sam. 7:3; Amos 3:2; Hos. 14 : 2; Jer. 3 : 12; Lk. 15; Hand. 2 : 38).

Dan mogen wij het begrip „bekering" niet zonder meer vullen met de

gedachte: p weg gaan naar de sjaloom in de intermenselijke verhoudingen. Het gaat immers eerst om de afwending van de dienst aan de afgoden en de toewending naar de levende God. Om een radicale omzetting van het leven waarin het IK de boventoon voert. Daartoe dienen we de mensen in de eerste plaats op te roepen. Vanuit het hart zijn immers de uitgangen van het leven. En als iemand in Christus is dan is hij een nieuwe schepping (2 Cor. 5 : 17).

Deze prediking van geloof en bekering is de primaire taak van de kerk. Een prediking die niet alleen weet van een Christus die met ons solidair is door de incarnatie, maar ook en juist van een Zaligmaker die plaatsvervangend de last van de toorn Gods draagt. Door deze wervende en winnende prediking realiseert God Zijn verkiezing. Hij zorgt ervoor door Zijn Heilige Gleest dat er een gemeente is in deze wereld die mag wandelen in het licht van Zijn vergeving en straks mag ingaan in de eeuwige heerlijkheid. Zo heeft het evangelisatiewerk een eschatologische betekenis.

Hiermee hebben we slechts enkele trekken aangegeven van wat dan wel volgens de Schrift de evangelisatorische lijnen zijn die we moeten trekken en dat niet alleen theologisch, maar ook in de uitwerking van de bekering in het horizontale vlak. Bekering houdt immers meer in dan de herstelde relatie tot God. Het heeft terdege ook zijn uitwerking in het intermenselijke bestaan, wat wij - vooral in deze tijd - ter harte hebben te nemen.

Paulus zegt over woord en daad heel simpel: Zij gaven zich eerst aan de Here daarna aan ons" (2 Cor. 8 : 5; zie ook: and. 16 : 31 v; 1 Pt. 1 : 22, 23). Woord en daad mogen niet worden gescheiden. Het evangelie mag niet vreemd blijven in de wereld waarin men leeft. „De boodschap van de rechtvaardiging door het geloof mag niet geïsoleerd worden van de prediking van het Koninkrijk Gods'*!'*. „Het evangelie van het Koninkrijk sluit een nieuw ethos in, dat niet uitsluitend voor het individuele leven der mensen, maar ook voor het leven der volkeren, voor onze menselijke samenleving, sociaal, politiek, cultureel geldigheid bezit"'i^.

Reeds in het Oude Testament zien we de nauwe samenhang tussen woord en daad uitgebeeld in het woord DABAR, dat woord en daad tegelijk kan betekenen. Psalm 33: od speekt en het is er, Hij gebiedt en het staat er. De eenheid tussen Woord en daad is wel heel sterk in de persoon en het werk van Jezus Christus. „Het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond" (Joh. 1 : 14). Christus predikte niet alleen, maar Hij genas ook zieken en wekte zelfs doden op. Lukas zegt dat hij zijn eerste boek heeft gemaakt over alles wat Jezus begonnen is te doen en te leren tot de dag dat Hij werd opgenomen (Hand. 1:1).

De daden van Christus hingen wel samen met Zijn woorden. Hij geneest

de verlamde opdat de mensen weten dat Hij macht heeft de zonden te vergeven (Mt. 9:6). Ook van de apostelen staat er dat God hun woord bevestigde door tekenen (Mk. 16 : 20). Het wonder alleen wekt verkeerde verwachtingen. Daarom kan het niet zonder het Woord. Het evangelie moet worden verkondigd (Hand. 3 : 12). Woord en daad horen bij elkaar.

Zo wordt ook vooral in het zendingswerk de nauwe samenhang van woord en daad heel sterk onderstreept. Ook bij de aanvang van het Inwendige Zendingswerk in Duitsland en in Nederland is vooral naar de kant van de sociale barmhartigheid en de zorg voor het gebrekkige en misdeelde de verantwoordelijkheid voor de daad als uitvloeisel van het Woord naar voren gekomen.

We dienen het erover eens te zijn dat de taak van de kerk primair is de prediking van het Woord in de wetenschap dat God machtig is om dingen te doen die bij de mensen onmogelijk zijn.

Maar dan blijft toch de vraag klemmen: hoever dient het te gaan met onze vruchten van bekering. Beperken zich die alleen tot barmhartigheid, of strekt het zich nog verder uit in de zin van oprichten van tekenen van het Rijk dat komt. Hoe dienen we te staan ten opzichte van een overdreven diakonalistische gemeentevisie, waarbij alles in het kader van het dienen wordt getrokken, of van de revolutionaire maatschappijkritiek, die vrede en gerechtigheid desnoods met geweld wil realiseren?

Hier zijn behartigenswaard de woorden van prof. Jonker (NCRV-lezing): „Het is juist de calvinistische traditie - tegenover de lutherse traditie - die steeds heeft gewezen op de politieke relevantie van de Woordverkondiging. Maar nooit vereenzelviging met een bepaald politiek of maatschappelijk program." „Er is een stille distantie te bespeuren van de christelijke gemeente in het Nieuwe Testament tegenover de maatschappelijke constellatie en het p)olitiek gebeuren van die tijd."

Er is enerzijds een betrokken zijn op deze wereld als schepping Gods waarvoor we verantwoordelijk zijn en waarin we een opdracht hebben. Anderzijds blijft er een zekere wereldvreemdheid, waarover Jacob al sprak voor de Farao van Egypte: e dagen der jaren mijner vreemdelingschappen (Gen. 47 ; 9; zie ook: s. 119 : 54). Wij wijzen daarom af een diakonalistische tendens als in de onlangs verschenen brochure Buitenlandse g< istarbeiders en over de vraag wal we plaatselijk doen kunnen, uitgegeven onder verantwoordelijkheid van de „werkgroep buitenlandse werknemers" van het Protestants Centrum voor Maatschappelijk Werk. Bij alle activiteiten rondom de gastarbeiders - welke overigens zeer te prijzen zijn - wordt er nauwelijks aandacht besteed aan de missionaire roeping om hen ook in aanraking te brengen met de ene Naam die onder de hemel gegeven is. Prof. Jonker merkt ergens terecht op dat waar het diakonalisme al te sterk benadrukt wordt, de verzoening op de achtergrond geraakt.

En anderzijds: wanneer men stelt dat het de taak van kerk en christenen is om zich concreet bezig te houden met de knelpunten van de samenleving.

dienen dan ook niet bijv. de abortus en de toenemende zedenverwildering aan de orde te komen, zoals deze door boeken, radio en TV over ons wordt uitgestort. Men meende vroeger een betere wereld te kunnen bereiken door maar genoeg scholen te stichten; dan zouden de gevangenissen wel gesloten kunnen worden. Het resultaat is precies omgekeerd.

Er wordt veel gesproken over de problemen ver weg. Maar door vele ijveraars wordt in feite vergoelijkt het toenemende verval van het huwelijk; men propageert de homosexualiteit; wil nauwelijks kwaad horen van verdovende middelen en denkt hard na over de euthanasie. Wat God over al deze dingen in Zijn Woord zegt, wordt nauwelijks serieus genomen. Grapjes worden gemaakt over de uitbreiding van de prostitutie i.p.v. ernstig bezorgd te zijn over de toeneming van het aantal geslachtsziekten. Terwijl juist tegen deze en andere volkszonden de mensen van de Innere Mission en de vroegere Inwendige Zending in Nederland (denk aan Heldring en Pierson) hebben geijverd. En dan durft men nog glashard te zeggen dat er vroeger vanuit het christendom zo weinig werd gedaan. Men wil meer doen aan de structuren; maar de mens in die structuren zoekt een ongebonden vrijheid waarbij de Boze schaterlacht. Zending ook met de daad? Dan hier beginnen!

Juist in verband met het voorafgaande is het zeer op zijn plaats, als laatste doel van de missionaire arbeid te stellen de verheerlijking van God. Dat is niet een stichtelijke opmerking, zo vanzelfsprekend dat we die niet eens behoeven uit te spreken. Neen, als de verheerlijking van God bovenaan staat, dan dient het ook de dragende kracht en eveneens de kritische norm te zijn van al onze arbeid. Niet wat de mensen zeggen, niet wat de maatschappij van ons verlangt, maar de ere Gods voorop, een ere die Hem alleen kan worden toegebracht indien we in de lijn van Zijn Woord en in de kracht van de Heilige Geest bezig zijn. Zo wordt ook in de missionaire arbeid waar de roep van Paulus: ant uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen: em zij de heerlijkheid tot in eeuwigheid (Rom. 11 : 36; zie ook: ona 3 : 10; Ps. 86 : 9; 87 : 4; Dan. 2 : 44; Joh. 17 : 18, 24; Rom. 16 : 25-27; Phil. 2 : 11; I Cor. 15 : 28. Ook in de missionaire arbeid geldt: o zij niet spreken naar dit woord, zij zullen geen dageraad hebben (Jes. 8 : 20). Al hebben we dan veel arbeid gedaan, en al zeggen we eenmaal: ere, hebben we niet in uw straten geprofeteerd. Hij zal zeggen: aat weg van mij, gij werkers der wetteloosheid (Mt. 7 : 22), indien de Here niet in ons geëerd wordt.

De missionaire gemeente

Al wordt in dit opstel behandeld de taak van de kerk, ik wil me in dit laatste deel vooral bepalen tot de roeping van de plaatselijke gemeente. Over de landelijke taak en roeping wordt toch al veel gesproken en boven-

dien is dan het gevaar niet denkbeeldig dat we alleen maar zien op het grote geheel, terwijl stellig ook van belang is dat de opdracht van elke gemeente, en in het bijzonder van „onze" gemeenten aan de orde komt.

Zonder daarbij in de vraagstelling te blijven steken van „missionaire gemeentestructuren" of „structuren van een missionaire gemeente" kan worden gewezen op een viertal punten:

— staan op het fundament; —• het doen van voorbede; — betekenis van de levenswandel; — alle gemeenteleden betrokken in de missionaire roeping.

Destijds heeft dr. K. Dijk gesteld dat apostolair-zijn niet los gezien mag worden van het apostolische, in de zin van staan op het fundament van apostelen en profeten, zoals zij geloofd en geleerd hebben door de inspiratie van de H. Geestig. ^^De kerk van Christus, ook die kerk in haar institutaire vorm, draagt dan pas de naam „ecclesia apostolica" naar waarheid, wanneer zij kent de eenheid van het werk naar buiten èn dat naar binnen, en in beide betoont, dat zij er niet is om de wereld, noch om zichzelf, maar om Christus".

Ook prof. Lekkerkerker schrijft in Nieuwe Theologie'^'': „Wat is de verhouding tussen ons apostolair bezig zijn en het apostelschap van de apostelen? Die twee kunnen niet zonder meer van elkaar losgemaakt worden. Hoe verhoudt zich de zending van Christus tot de zending van de apostelen? Gaat dat zomaar in elkaar over, of is het eerste apostolaat kritische norm, dragende kracht voor het tweede? "

In het Nederlands apostolaat (en daarbij denkt Lekkerkerker vooral aan Kraemer en Hoekendijk) is de plaats van de apostelen te zeer buiten de aandacht gebleven. Apostolaat kan niet buiten apostoliciteit. God is een eigen geschiedenis begonnen met de kerk; daarom dient er ruimte te zijn voor de ecclesiologie en voor de leer van het ambt. Ook in het Nieuwe Testament is er zeker niet minder aandacht voor het „binnen" van de gemeente, dan voor het „buiten". In dit verband is ook te wijzen op artikelen van ds. K. Exalto^s en ds. C. den Boerin.

We kunnen met recht stellen dat een kerk en een gemeente alleen op de juiste wijze missionair kunnen „gaan", als ze eerst op het fundament „staan". De wereld heeft behoefte aan een kerk, die ten volle „pilaar en vastigheid der waarheid is" (Openb. 3:8). Alleen wanneer de prediking van het woord en de bediening der sacramenten en de arbeid van de ambten tot hun recht komen is ze waarlijk kerk. Dr. W. Aalders spreekt zelfs over de ge-

meente als „elenchos", de getuigende en waarschuwende, weerleggende roeping in deze wereld. We worden gezonden als schapen temidden van de wolven. We zullen ook de haat der wereld te verduren hebben (Mt. 10 : 1-39)20.

Maar als we staan op het fundament, dan ook uitgaan. Dan ook ernst maken met de opmerking van Kraemer: De rechte introvertie is als de samentrekking van het hart, n.l. met de bedoeling het bloed beter door het lichaam te stuwen. We mogen niet de wereld buiten de gemeente op zijn beloop laten. Integendeel, de strijd om handhaving van de belijdenis mag nooit worden losgemaakt van de missionaire functie. Daiarom uitgaan in de heggen en steggen en dwingen om in te komen opdat Gods huis vol worde. Waar gebeurt dat in onze gemeenten? Er dient ernst gemaakt te worden met de opdracht: Zaait aan alle wateren; werpt uw brood uit op het water en gij zult het vinden na vele dagen. Juist in het uitgaan tot anderen mag toch een stukje van de echtheid van ons geloof gezien worden. Er is misschien wel enige reden toe om met de Amerikaan R. B. Kuiper in Godcentred evangelism de kenmerken van de ware kerk niet te beperken tot: Woord, sacramenten en tucht, maar ook het missionaire, als vierde of wellicht nauw verbonden met het eerste kenmerk noodzakelijk te stellen. Dan pas zijn we bezig met de volle raad Gods!

De apostel Paulus vraagt (2 Thess. 3:1) om de voorbede van de gemeente: oorts, broeders, bidt voor ons, dat het Woord des Heren snelle voortgang hebbe, en verheerlijkt worde, evenals bij u". (Zie ook:1 Thess. 5 : 25; Ef. 6:9; Col. 4:3). Door de voorbede van elke zondag in de kerkdienst en door het persoonlijke gebed thuis neemt elk gemeentelid wezenlijk deel aan de missionaire roeping van de kerk. Hierin dienen predikanten en ouderlingen voorop te gaan.

Zendingsgemeente zijn we niet alleen door het geven van een gift en het samen zorgen voor een goede collecte. Het betekent ook voorbede doen, en vanuit die voorbede leven in een hartelijke bewogenheid. Dan verwelkomen we ook graag anderen in onze kerkdiensten en werpen hun kritiek niet naast ons neer.

Men wil nog wel eens spreken over de vraag of het echte evangelisatiewerk alleen opdracht is voor speciale geroepenen of voor elk gemeentelid. Elk gemeentelid heeft een belangrijke evangelisatorische opdracht met betrekking tot zijn levenswandel. Niet alleen het Woord heeft grote betekenis, maar ook de manier waarop wij leven.

In de negatieve zin zegt Paulus: eeft noch aan Joden, noch aan Grieken, noch aan de gemeente Gods aanstoot (1 Cor. 10 : 32, 33; 14 : 23; 1 Pt. 2 : 15). Maar ook in de positieve zin anderen lokken tot de Zaligmaker

door een echt leven met Christus. (1 Th. 4 : 12; 5 : 15; Col. 4 : 5; 1 Tim. 3:7). Ja, de Bijbel zegt ook dat de heidenen tot ons zullen komen omdat ze gehoord hebben dat God met ons is (Zach. 8 : 23; Jes. 55 : 5; Joh. 13 : 35). Zo ergens dan dient de gemeente toch in dit opzicht wel te zijn als een stad op een berg en een licht op de kandelaar. Hoe kijkt de buitenstaander naar ons gedrag op maandag, om het eens eenvoudig te zeggen. Niet of wij al dan niet vlug of langzaam zingen, maar het leven van elke dag wordt door de buitenstaander als belangrijk gezien. Daarnaar wordt een gemeente beoordeeld. Galvijn zegt in zijn verklaring bij 1 Pt. 2 : 12: De ongelovigen door onze goede werken bewogen zijnde zich Gode zullen onderwerpen en alzo door zulke bekering God de prijs geven."

Er is een bijbelse ergernis die we de mensen niet kunnen besparen. Ieder dient te gaan door de enge poort en over de smalle weg. Maar bij die ergernis behoeven we niet nog eens onze kleinmenselijke ergernisgevende dingen te voegen. Er is meer hartelijkheid nodig in plaats van argwaan en meer openheid in plaats van geslotenheid. Uit die kleine dingen kan veel zegen tevoorschijn komen. In dit opzicht is het goed functioneren van de ambten ook van grote betekenis: Toerusting van de gemeenteleden tot dienstbetoon „en" de groei van het lichaam (Ef. 4 : 11 v). Iets voor het huisbezoek?

Dat alle gemeenteleden zijn betrokken in de missionaire roeping geeft tenslotte aanleiding tot enkele opmerkingen. In de eerste plaats mag het „geroepen-zijn" van de gemeente uit de wereld niet worden uitgespeeld tegen het „gezonden-zijn" in de wereld. Deze twee behoren ten opzichte van elkaar in een levende spanning te staan.

In de tweede plaats blijkt het leerstuk van de uitverkiezing voor velen toch een rem te zijn om tot missionaire arbeid te komen. Het is echter duidelijk dat CJods roeping uit de duisternis niet inhoudt een zich zelfgenoegzaam terugtrekken, maar een „opdat!" Opdat gij zoudt verkondigen de deugden desgenen, die u uit de duisternis geroepen heeft (1 Pt. 2 : 9).

Een ander aspect is de noodzaak om in breder verband met anderen in binnen-en buitenland - die van eenzelfde belijden zijn - nauwer contact op te nemen. Wij mogen ons toch niet terugtrekken in een stukje provincialisme, nu blijkt dat overal mensen vanuit hetzelfde geloof en eenzelfde belijden bezig zijn met de uitdaging van deze geseculariseerde maatschappij. Ook in dit opzicht geldt de tekst: . . . samen met alle heiligen, in staat zijn te vatten, hoe groot de breedte en lengte en hoogte en diepte is en te kennen de liefde van Christus . . . " (Ef. 3 : 18).

Een van de vragen blijft voortdurend: Hoe krijgen we de gemeente warm. Hoe krijgen we de ambtsdragers geïnteresseerd? Ik hoop dat dit opstel aan deze „warming-up" zal bijdragen.

Niet voor niets is de laatste tijd grote aandacht gevestigd op de taak

en roeping van de gemeenteleden, van de „leken" naast de ambtsdragers. In dit opzicht heeft ook het boek van H. Kraemer: et vergeten •ambt een grote rol gespeeld. De fout is vaak dat men het w^erk van de leken ging verabsoluteren uit reactie tegen het ambt. Ik meen dat we reeds genoeg erop gewezen hebben dat zoiets volkomen onjuist is. Het „lekenambt" moet worden gezien als complement van het bijzondere ambt. Dat is de gereformeerde lijn, die meebrengt dat elk christen geroepen is de Naam van Christus te belijden, m.a.w. koning, profeet en priester te zijn. De melaatse mannen, die eten vonden in de tenten van de vijanden, terwijl de stad de hongerdood nabij was (2 Kon. 7), zeiden tegen elkaar: Wij doen niet goed; dit is een dag van goede boodschap en wij zwijgen stil". O zeker, we weten dat God Drieënig de eerste is die getuigt (Joh. 5 : 37; 18 : 37; 15 : 27), maar daarom mag de missionaire taak van de gemeente daarin verankerd liggen.

Ook in deze dingen hebben we onze roeping en verkiezing vast te maken. Wanneer dit in de gemeente realiteit is, breekt het echte geestelijke leven door allerlei dode en doodse vormen en tradities heen en gaat er werkelijk een geestelijk vuur branden in het donker van deze wereld.

Er ware te pleiten voor een opbloei van „gezelschappen", maar dan samenkomsten met de bedoeling om meelevende gemeenteleden toe te rusten tot hun taak en roeping in de wereld. Om samen bezig te zijn met de vragen waarvoor de huidige tijd ons stelt, hoe we die kunnen beantwoorden in het licht van de bijbel. Daarvoor zijn mensen nodig, die als kader kunnen fungeren. Tevens worden zo al de gaven en talenten welke in de gemeente aanwezig zijn met nadmk gestimuleerd. Het zou ook de ambtsdragers animeren welke hun arbeid verrichten in de politiek, in het leger, in de gevangenissen, in de industrie, in het jeugdwerk enz. als zij gingen merken dat ook in de gemeente over hun vragen werd nagedacht en voor hun arbeid werd gebeden. Zij staan vaak in deze geseculariseerde wereld op waarlijk niet gemakkelijke voorposten. Laat de gemeente ook hierin met hen meedenken.

Vanuit een geestelijk levende en weerbare gemeente kan ook het regelrechte evangelisatiewerk ^vorden opgebouwd met behulp van evangeliesatiecommissies.

Details moeten achterwege blijven. Het ging er slechts om enkele hoofdlijnen te trekken met betrekking tot de vraag: hoe kunnen we de gemeente laten functioneren - gelovig functioneren in de vragen en noden van vandaag.

Eenvoudig is dat niet. Want hoe wij het ook keren of wenden: et evangelie is niet naar de natuurlijke mens. Misschien leven we in een tijd, waarvan Paulus zegt: r komt een tijd dat de mensen de gezonde leer niet zullen verdragen (2 Tim. 4:3) en Petrus: it vooral moet gij weten dat er in de laatste dagen spotters met spotternij zullen komen (2 Petr. 3:3).

Aan de ene kant zullen er door het woord der gemeente mensen tot

geloof komen (Joh. 17 : 20; Mk. 10 : 16). Maar tegelijk wordt ze zalig gesproken omdat smaad, vervolging en leugen haar deel zullen zijn om Christus' wil (Mt. 5 : 11). Gaan er velen van ons heen, omdat ze heengaan van Christus zelf, wegens hun ergernis aan Zijn openbaring (Joh. 6 : 66, of gaan ze van ons heen, zonder Christus ooit in ons te hebben herkend? Die vraag dient ons steeds bezig te houden.

Een optimistische kijk op de wereld kunnen we beslist niet delen met vele apostolaatstheologen. Maar we mogen door alles heen wel een optimistische kijk hebben op het Koninkrijk Gods. God volvoert Zijn werk, ook in de tijd van het einde. En wij mogen arbeiden in de zekerheid van de uiteindelijke overwinning. Er staat in het Oude Testament geschreven van mensen die in de zekerheid van de overwinning de strijd tegemoet gingen, terwijl de trompetten al werden geblazen (2 Kron. 13 : 12w). Zo mag ook de kerk missionair bezig zijn in deze wereld. Staande en gaande. Gaande achter de muziek aan. De muziek van de hemelse triumf. Daarom nemen we het woord over van de bekende zendeling William Carey: Verwacht grote dingen van God. Onderneem grote dingen voor God".


* Voordracht op de contio van predikanten van de Gereformeerde Bond, 5 januari 1972.

1 E. Jansen Schoonhoven, „Verschuivingen in het beeld der zending", in: Rondom het Woord, 9 [1], (1967) 74.

2 J. H. V. Beusekom e.a., „Presentie en Pretentie" in serie Terzake, Utrecht/Baarn 1967, biz. 184.

3 J. C. Hoekendijk, Kerk en Volk in de zendingswetenschap, blz. 227 w.

* Harvey Cox, Gods revolutie en de verantwoordelijkheid van de mens, Baarn z.i.

5 A. F. N. Lekkerkerker, Nieuwe Theologie (Schets van de theologische situatie), Den Haag 1968.

6 W. A. de Pree, Maatschappijkritiek en Theologiekritiek, diss. 1971.

7 H. H. Rosin & G. v. Winsen, Missio Dei, term en functie in de zendingstheologische discussie. Leiden 1971.

8 G. Vicedom, Missio Dei, 1958.

9 C. Graafland, „Kerk en Koninkrijk in verband met het apostolaat", in: Zending in Nederland, Den Haag 1970.

10 J. V. (1. Werf, De gemeente kopgroep van de nieuwe wereld. Driebergen 1971.

11 C. den Boer, „Binnen-en buiten-zijn in de Heilige Schrift", in: Zending in Nederland.

12 J. Ridderbos e.a., De apostolische kerk. Kampen 1954, blz. 121.

13 H. Bavinck, Gereformeerde Dogmatiek IV, blz. 702.

1* J. Ridderbos e.a., De apostolische Kerk, Kampen 1954, blz. 127.

15 Ibid., blz. 128.

1« K. Dijk, De apostolische Kerk, Kampen 1954, blz. 141.

17 A. F. N. Lekkerkerker, t.a.p.

18 K. Exalto, „De ambtelijkheid der kerk in verband met haar apostolaat", in: Zending in Nederland.

19 C. den Boer, t^a.p.

20 W. Aalders, De schok der herkenning.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 maart 1972

Theologia Reformata | 96 Pagina's

EVANGELISEREN. TAAK VAN DE KERK*

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 maart 1972

Theologia Reformata | 96 Pagina's