Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

ONDERWIJSSTIMULERING OF STIMULERINGSONDERWIJS?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ONDERWIJSSTIMULERING OF STIMULERINGSONDERWIJS?

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Woorden en begrippen

Met het in gang zetten van allerlei activiteiten die tot doel hebben de basisschool te verwezenlijken, rolt er een golf van begrippen en termen mee. In de onderwijslectuur zijn er voorbeelden ten over. Enkele steeds weerkerende begrippen zijn zorgbreedtevergroting, aktivering en stimulering. Om dat alles zo goed mogelijk te laten verlopen, komen daar nog bij reteaching, bijscholing, teamteaching voor de personelen van kleuter-en lagere scholen. Allerlei woorden die de neiging in zich hebben tot ongevulde kreten te verworden.

Zorgbreedte

In artikelen, themanummers en brochures komt herhaaldelijk het woord zorgbreedtevergroting voor. Dit is dan één van de wezenlijke veranderingen op de weg van twee gescheiden schooltypen naar één basisschool. Haar zorgbreedte dient vergroot te worden. Het gebied waarover zij zorgzaam is, dient breder te worden. Als we hier de zes uitgangspunten van de Innovatie Commissie Basisschool bij betrekken, denken we vooral aan de laatste twee:

5. De diagnotiserende en remediërende funkties van het onderwijs dienen te worden verbeterd.

6. Veel aandacht zal moeten worden besteed aan kinderen die uit zogenaamde achterstandsituaties op school komen.

Stimulering

De laatste woorden "kinderen uit achterstandsituaties" zullen vooral de stimuleringsleerkrachten onder ons vaak zijn tegengekomen.

Zij zijn meestal bezig met stimuleringsonderwijs: proberen die kinderen zo goed mogelijk te laten functioneren op de gewone lagere school of kleuterschool. Dit gaat al dan niet met een aangepast programma. We stuiten hier echter direct op vragen: is dat de bedoeling van de geboden faciliteit stimuleringsschool te zijn? Waar ligt de grens van mogen houden van kinderen en moeten

doorverwijzen naar het buitengewoon onderwijs (in vele gevallen naar de LOMschool)?

Buitengewoon onderwijs

Om met de laatste vraag te beginnen.

Wie van ons zal nog twijfelen aan de spanning waaronder ouders uit onze kring verkeren als ze voor de vraag staan hun kind al dan niet over te laten plaatsen naar een vorm van het buitengewoon onderwijs? Al is dit onderwijskundig de beste oplossing, toch komen ze ongetwijfeld in een andere sfeer terecht. In ieder geval niet op een "eigen school", een reformatorische school, of hoe dat ook mag heten.

Over enige tijd zal de naam buitengewoon onderwijs (afgekort: buo) vervangen worden door de term speciaal onderwijs. Deze naam wordt niet voor niets ingevoerd. Men is gespecialiseerd op het gebied van vult u zelf maar in. We denken niet alleen aan het blindeninstituut Bartimeüs, doveninstituut Effatha, maar ook aan scholen voor langdurig zieke kinderen, lichamelijk gebrekkige kinderen, zeer moeilijk opvoedbare kinderen. Kunnen we, mogen we kinderen met leer-en opvoedingsmoeilijkheden op school houden? Ook voor de school is dit een vaak moeilijk te beantwoorden vraag. Als we zien op het kind - zelf, de beperkte mogelijkheden binnen de school, en de zeer beperkte specialisatie

van het personeel, zouden we ze laten gaan. We zullen ze echter zo lang mogelijk laten blijven als we kijken naar de kring, de sfeer, waarin de kinderen terecht komen! Maar hoe rekbaar is de term "zo lang mogelijk? " Het klinkt zorgzaam, welwillend. Maar is het wel doordacht? Als we alle problemen tot één vraag terugbrengen: "Wat is het beste voor dit kind? ", dan blijken nog vele antwoorden mogelijk te zijn.

’t Zou interessant en wellicht nuttig zijn dit probleem in breder verband aan de orde te stellen.

Discussie

Eén ding is zeker; er is veel discussie over. Om enkele voorbeelden te noemen:

- In "Uitleg" (jaargang 45, nummer 61) stelt ene Rinus Meyer de vraag aan de orde: Moet een probleemkind wel of niet naar het Buitengewoon Onderwijs? Hij zet dan twee standpunten tegenover elkaar. Dat van de Harmonisatieraad Welzijnsbeleid en dat van de landelijke vereniging van ouders van kinderen met leer-en opvoedingsmoeilijkheden. De eerste zegt: "Nee. Houdt deze kinderen zo lang mogelijk op de gewone school". De andere stelt: "Ja, stuur ze daarheen waar men speciale hulp kan geven”.

-Het blad "De wereld van het jonge kind" gaf dit jaar een themanummer uit over zorgbreedte. Daarin komen onder andere de volgende uitspraken voor.

”Ik geloof niet dat voor een heel groot deel het buo vervangen kan worden. Alhoewel ik wel geloof dat er aan de zorgbreedte van de basisschool iets gedaan kan worden" (staatsecretaris Hermes).

In hetzelfde vraaggesprek zegt hij: "Het gaat er juist nu om de deskundigheid van de leerkrachten binnen het glo te vergroten" Even verder zegt hij ook: " het ligt wel in de bedoeling de faciliteiten voor onderwijsstimulering in te passen in het totaal van faciliteiten voor de nieuwe basisschool”.

- Een ander neemt als criterium: zolang een kind echt opgenomen is in zijn leerlingengroep (dus ook in het speelkwartier en op de verjaardag), kan het in het glo blijven.

- Tenslotte werpt een laatste het licht van een andere zijde op de zaak met te stellen: "Ik vind het bijvoorbeeld onmogelijk dat een Schoolbegeleidingsdienst remedialteaching taken op zich neemt. Dat is en blijft verantwoordelijkheid van de mensen in de school”.

Mogelijkheden

Oplossing voor ons zou dacht ik zijn: Houdt de kinderen op eigen scholen indien de zorgbreedte aanmerkelijk wordt vergroot. Hier komt wel direct de keerzijde van de medaille bij: haalbaarheid, specialisatie binnen het team, organisatie en financiën.

Toch is het mogelijk iets te doen om de eigen zorgbreedte te vergroten. Dat zou kunnen bij deelname aan een project voor samenwerking van buitengewoon en gewoon lager onderwijs.

Een andere oplossing is stimuleringsschool zijn. Stimuleringsschool, hoe wordt je dat, wat doe je ermee, wat is het effect? Vragen die we hierna proberen te beantwoorden vanuit de concrete situatie zoals die zich bij ons op school, de Graaf Jan van Nassauschool en de Prins Willem Alexander kleuterschool te Gouda, voordoet.

Procedure

Onze school heeft in 1979 gereageerd op een door het ministerie geboden mogelijkheid stimuleringsschool te worden. Vereiste was aan te tonen dat er een behoorlijk aantal kinderen met (uit) achterstandsituaties op school waren. Om dit te berekenen gaf het ministerie een schaal uit waarop men af kon lezen of er en hoeveel schooltijden extra er aan een school toegewezen konden worden. Deze toekenning per school of scholenkoppel zijn voor driejaren. Als kleuter en lagere school waren we in de gelukkige omstandigheid volledig bij elkaar te horen. Dit was vereiste als er als scholenkoppel werd gereageerd.

De nu volgende stap was het bepalen van de beroepenfactor. Elk beroep van de vaders van schoolgaande kinderen kreeg een punt of twee punten afhankelijk van het daarvan te verwachten niveau. Zo kreeg een fabrikant, arts en directeur 0 punten. Dit gold ook voor een vertegenwoordiger en hoofdagent. In de schaal voor 1 punt vielen beroepen als geschoolde arbeiders terwijl de ongeschoolde arbeider 2 punten kreeg. Het totaal aantal punten gedeeld door het aantal vaders gaf de beroepenfactor aan. Voor ons was dat 1, 25. Daarmee zaten we boven de minimumgrens 1, 00.

Na erkenning via de inspectie als stimuleringsschool te zijn aangewezen, moest eerst een plan van inzet overlegd worden vóór het aantal schooltijden werd toegewezen.

Plan van inzet

Daar er binnen de kring van de VBSO meerdere scholen voor dit probleem zaten, werd besloten gezamenlijk het bedoelde plan op te stellen onder leiding van onze schoolbegeleider. In dit plan moest onder meer komen te staan:

- een beschrijving van leerlingen die voor speciale leerhulp in aanmerking kwamen;

- de doelstellingen per vak;

- de weg naar het doel;

- de te gebruiken leer-en hulpmiddelen;

- de knelpunten in het onderwijs;

- de verschillende evaluatievormen;

- het organisatiesysteem;

- de nodige schoolgegevens.

Na de goedkeuring van dit plan van inzet, kregen we als scholenkoppel 7 extra schooltijden tot onze beschikking. Deze

werden verdeeld volgens voorschrift:2 voor de kleuterschool, de resterende 5 voor de lagere school.

Gebruik extra schooltijden

Wat konden we met deze 7 morgens en middagen doen? Het antwoord bleek al spoedig te zijn: van alles! Enkele richtlijnen die wij via onze regionale begeleidingsdienst binnen kregen waren:

- het verzorgen van speciale leerhulp;

- het vervangen van de leerkrachten, waardoor deze speciale hulp konden geven;

- het verkleinen van de klassedeler;

- het vervaardigen van onderwijs speelleermiddelen;

- het begeleiden van de onderwijsgevenden;

- het voorbereiden van discussies;

- het bestuderen van literatuur en materialen;

- het verbeteren van contacten met wijk, instanties en ouders.

Voor de laatste vier punten was het wenselijk dat de stimuleringsleerkracht het hoofd verving bij het lesgeven.

Als personeel besloten we te kiezen voor het verzorgen van speciale leerhulp door de stimuleringsleerkracht. Daarbij viel dus het zwaartepunt op stimuleringsonderwijs met de bedoeling het in de toekomst te blijven gebruiken. Dat betekent een stuk onderwijsstimulering.

Organisatie

Het was niet mogelijk alle problemen op dit gebied tegelijk aan te pakken. Urgent bij ons was de spelling. Daarmee nauw verweven waren de leesproblemen in de onderbouw.

Daarnaast waren wat vragen van belang in het oplossen van rekenproblemen, eveneens in de lagere klassen. Deze waren ondermeer de omkeringen (73 wordt geschreven als 37), het splitsen van tientallen en eenheden, en het passeren van de tientallen.

Deze problemen zouden aan de orde gesteld worden in de groepjes kinderen die gevormd werden op aanwijzing van de klasseleerkrachten. Voor het vormen van taai-lees groepen hebben we gebruik gemaakt van

- Utrechtse Taal Niveau test (UTANT)

- Eén-minuuttest van Brus

- Signalerings-em diagnosedictees van het Spellingpakket

Met name de laatste, een uitgave van de SBD Rijnstreek en Midden-Holland, gaf een goed beeld van de problemen die gesignaleerd werden in de klassen 1 tot en met 4. Door middel van een signaaldictee kwamen er uit elke klas gemiddeld 6 kinderen tevoorschijn die in aanmerking kwamen voor een uitgebreider onderzoek op gebied van de spelling. Door hen werd dan ook een aantal diagnosedictees gemaakt. De fouten die hierin gemaakt werden, kwamen op een spelling-diagnose-formulier te staan. Zo kregen we van elk kind een overzicht van zijn of haar problemen. Aan de hand van deze uitslagen hebben we groepen samengesteld waarvan we konden verwachten dat zon groepje tegelijkertijd aan eenzelfde probleem bezig was. Daarbij viel onze keuze voor het eerste half jaar op het werken buiten de klas onder leiding van de stimuleringsleerkracht. Daarna zouden we proberen dit werk in de klassen te kunnen laten gebeuren. Zo zouden we vergelijkingsmateriaal krijgen. Vandaar uit zou het werken in de eventueel volgende jaren opgezet kunnen worden.

Hoe wij dit in de praktijk uitgewerkt hebben en het effect van dit stimuleringsonderwijs hopen we u in een volgend artikel D.V. te beschrijven.

Dit artikel werd u aangeboden door: KOC Visie

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 november 1981

Criterium | 56 Pagina's

ONDERWIJSSTIMULERING OF STIMULERINGSONDERWIJS?

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 november 1981

Criterium | 56 Pagina's