Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Nederlandse Geloofsbelijdenis

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Nederlandse Geloofsbelijdenis

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

(40)

ARTIKEL XX (vervolg)

We ontkennen niet dat het met ons mensen door diepten kan heengaan, door slapeloze nachten, door verterende onrust, dat we kunnen gebukt gaan onder een toenemende schuld, dat er sprake is van een onophoudelijk roepen om genade en het speuren naar een weg ter ontkoming, dat we weten van een geslingerd worden tussen hoop en vrees, dat we gewikkeld zijn geraakt in een bange strijd, waarin het heilig recht des Heeren ons voor ogen is gesteld — ja, zo diep, zo onuitsprekelijk diep kan de weg voor een zondaar, wanneer hij ontdekt wordt aan zonde en schuld, gebaand worden. Maar dan nog — op het allerdiepste aangekomen zullen wij niet weten, wat het is, wanneer God zijn rechtvaardigheid bewijst. Dat weet alleen de Zoon! Wij kunnen niet weten wat de Zoon leerde kennen in Gethsémané en op Golgotha, wij kunnen niet dragen wat Hij droeg, lijden wat Hij leed. Wij kunnen niet onbeschermd en onbedekt voor het recht van God bestaan. Zouden wij de weg van de Zoon kunnen gaan, zo lang en zo diep? Zouden wij zo ten lange leste, diep ingeleid in de duisternis van onze val en ons verderf aan het einde geraken van het leven van de oude Adam? Zouden we getuigen, dat dan pas — en niet eerder — plaats zou zijn gekomen bij de radeloze zondaar voor de verschijning van de Heere Jezus? Zou Zijn komst werkelijk zo afhankelijk zijn van ons ten-einde-raad-zijn ?

Zó is onze God niet rechtvaardig, zo betoont Hij niet aan ons Zijn gerechtigheid. Eén keer is genoeg geweest. Het ene offer der verzoening duldt geen herhaling, en ook geen poging daartoe van onze zijde. Er klinkt een wonderbaar woord, er schijnt een helder licht in de nacht, en het straalt overal, tot de einden der aarde. God is volkomen rechtvaardig — hoe weten wij dit? Dat weten wij doordat Hij onze zonden gelegd heeft op Zijn Zoon. Onze zonden — ze zijn niet meer van onszelf, wanneer ze — in geloof — gelegd zijn op het Lam van God. En Deze heeft ze gedragen, meegenomen, en ook de straf, gesteld op de overtreding van Gods heilzaam gebod en levendschenkend woord. De vloek, die wij door onze zonden op ons hadden geladen, heeft dit Lam gedragen, ja, de zonde zelf heeft Christus gedragen, zózeer, dat Hij, Die zelf niet wist wat zonde was, geheel tot zonde gemaakt is. Daarmee is beleden, ziende het Lam van God, dat onze zonden niet meer van onszelf zijn.

En daar is het, dat de strijd, de werkelijke strijd van het mensenleven in het licht van de openbaring gestreden wordt: namelijk dat wij afstand gedaan zouden hebben van onze zonden, dat wij ze hebben afgestaan, en hebben zien liggen op het Lam. We spreken daarover wellicht anders, dan \ve in ons hart gevoelen: we willen ten diepste onze zonden niet loslaten. We zijn ermee vergroeid, ze zijn een deel van ons leven geworden. We zitten zozeer vastgeklemd aan onze zonden, aan ons verleden, dat we — als het dan moet — ook zelf van de zonde, van ons verleden willen bevrijd zijn door eigen inspanning. Daarbij willen we de diepte van onze zonden zelf gezien hebben, de bodem van onze ellende gepeild hebben, voordat wij ons verleden in schuld gestempeld willen loslaten...

Het Evangelie zegt ons in alle eenvoud: ook uw zonden zijn niet meer van uzelf, God heeft ze u afgenomen en gelegd op Zijn Zoon. En zo zien we, bij het licht van Woord en Geest, dat God zijn rechtvaardigheid bewijst. We horen hier van een tweegesprek tussen de Vader en de Zoon, en zien bij het licht van de Geest die weg geopend, waarbij de Zoon geheel gericht is op de volkomen gerechtigheid van de Vader.

Aldus heeft God zijn gerechtigheid bewezen, niet tegen ons, maar tegen zijn Zoon. Vervolgens is, dit horende, de vraag geboren, de zich aan ons opdringende, brandende vraag: betekent deze plaatsvervanging dat wij niets ervaren van de gerechtigheid van God? Wat is het, wat wij hier zullen ervaren?

„ . . . en heeft uitgestort Zijn goedheid en barmhartigheid over ons, die schuldig en der verdoemenis waardig waren . . ." God is volkomen rechtvaardig — deze gerechtigheid heeft Hij aan Zijn Zoon bewezen. God is volkomen barmhartig — deze barmhartigheid heeft Hij over ons uitgebreid, over ons uitgestort. Over ons, die schuldig waren, die de verdoemenis, het eeuwig geldend oordeel schuldig waren. Zó is Christus voor ons gestorven, toen wij nog zondaars waren, , , ... voor ons gevende Zijn Zoon in de dood, door een zeer volkomen liefde en Hem opwekkende tot onze rechtvaardigmaking, opdat wij door Hem zouden hebben de onsterfelijkheid en het eeuwige leven."

Hier vernemen wij dit Evangelie: omdat de Zoon — in onze plaats — geheel naar de Vader gekeerd stond, is nu de Vader geheel in de Zoon naar ons toegekeerd. Hier lichten de woorden op, dat God geheel barmhartig is, en hoe Hij dat is jegens ons. Wanneer het Evangelie een ergernis bevat voor ons hart, dan blijkt dat hier: in de overvloedige goedheid en barmhartigheid van God jegens ons, die de eeuwige dood verdiend hebben. Dat God volkomen barmhartig is, heeft de Zoon ons verklaard. Barmhartig, dat is, dat het hart erbarmen kent, dat God bewogen is met de ten dode opgeschreven schepping. Wij mensen kunnnen soms zo hard, zo bitter hard, over onze naaste oordelen. We kunnen zo slaan op ons recht, en zo gericht zijn op wraak, die zoet is. We kunnen — heimelijk genieten van de ellende en de ondergang van onze naaste. We kunnen zo werkeloos staan toe te zien, wanneer de gemeente van Christus geknakt wordt door menselijke en satanische listen, en dan — wanneer het demonische geschied is — zo triomfantelijk meedelen, dat wij dit alles reeds lang zagen aankomen, dat w T e het altijd al voorspeld hadden. God is volkomen barmhartig, Hij stort" Zijn goedheid en barmhartigheid over ons allen uit, zoals Hij het laat regenen van de hemel over bozen en goeden, zoals Hij Zijn Geest heeft uitgestort, niet druppelsgewijs, maar overvloedig op alle vlees, zoals Hij niet doet met ons naar onze zonden, hoe lang, hoe zwaar wij ook Zijn wetten schonden. Dit Evangelie te verstaan betekent het openspringen van een fontein van vreugde: God heeft Zijn gerechtigheid bewezen aan Christus, en daarbij staan wij op een steenworpafstand van de hof van Gethsémané, en aan de voet van de heuvel Golgotha. Want daarin zullen wij niet kunnen komen: in het rechtvaardig zijn van de Vader tegenover de Zoon. Hij geeft voor ons Zijn Zoon in de dood door een zeer volkomen liefde. Deze liefde is de bron in God zelf, Hij, Die liefde is. Hij heeft Zijn volkomen barmhartigheid over ons uitgestort, zoals een mei-regen valt over het land. De Zoon van Zijn liefde, dat is de ene gave van Zijn hart. Zijn barmhartigheid. We zien deze barmhartigheid van God lichten in de weg van de Zoon, de weg van vernedering en verhoging, de weg door de dood heen tot het leven. Van deze volkomen liefde spreekt de apostel uit, dat daarin geen vrees is, dat de vrees is buitengesloten. Dit is de volkomen liefde van God. dat Hij Zich in de Zoon laat insluiten in een graf. Wanneer de Vader de Zoon geeft tot in de dood, weten wij wat liefde is, dan beginnen wij te verstaan hoe lief God de wereld heeft gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft. Overgegeven aan het graf, gegeven in de dood — dat is werkelijk geven, loslaten, en dat volkomen. Dit is liefde, die sterk is als de dood, sterker...

God heeft Hem opgewekt tot onze rechtvaardigmaking, opdat wij door Hem zouden hebben de onsterfelijkheid en het eeuwige leven. Zo komt de volkomen barmhartigheid van God aan het licht in de vroege Paasmorgen. Christus is opgewekt tot onze rechtvaardiging, opdat wij, in Hem, rechtvaardig zouden zijn voor God, dat wij, in de Zoon, voor de volkomen rechtvaardige God zouden kunnen bestaan. En dat is: dat wij door Hem eenvoudig zouden kunnen leven, eeuwig leven. Want dat is immers pas het leven: er zijn voor het aangezicht van God, niet bang weggekropen achter struiken, maar als een kind opziende naar de Vader. Dat is de geopenbaarde barmhartigheid van God: wij mogen die lezen op het aangezicht van de gestorven en opgestane Christus, we mogen die lezen in de wonden van het Lam, staande als geslacht. En ziende het Lam van God is de hemel boven ons opengegaan en zijn de goedheid en barmhartigheid van God over ons uitgestort. Zijn goedheid gaat het al te boven, Zijn goedheid duurt in eeuwigheid ...

Het opschrift boven dit twintigste artikel luidt volledig als volgt: Over dc wijze van de verlossing door de openbaring van Gods rechtvaardigheid en barmhartigheid in Christus. Deze wijze van verlossing, zo hoorden we, is gegeven in de wonderbare ruil: Christus onze zonden, wij Zijn gerechtigheid.

Wanneer wij nu gehoord hebben, dat God Zijn rechtvaardigheid bewezen heeft tegen Zijn Zoon, willen wij niet langer trachten vol te houden God te leren kennen in Zijn volkomen gerechtigheid, zonder dat op deze weg de Naam van dc Zoon nog geklonken heeft. Wanneer wij desondanks als mensen

buiten het paradijs volharden de gerechtigheid Gods uit eigen ervaring te leren kennen, dan moet de Vader van ons uitspreken, dat wij mensen zijn, die het eenmaal volbrachte offer van de Zoon van Zijn liefde trachten over te doen, te herhalen. Is God dan niet rechtvaardig? Ja, dat is Hij, en wel volkomen. En deze gerechtigheid heeft Hij in onze natuur bewezen, toen Hij onze zonden van ons nam, en ze legde op het volkomen Lam van God. Zo bewijst God ontzagwekkend in ons midden dat Hij rechtvaardig is, en wel volkomen. Opdat wij — eindelijk — zouden zwijgen voor Zijn aangezicht, en Zijn gave in de Zoon zouden erkennen als de gave van Zijn hart!

Zijn barmhartigheid heeft Hij over ons uitgestort in sterven en opstandig van de Zoon. Zouden wij nu — eindelijk — niet eens tevreden zijn met het gegeven Lam van God, onbevlekt en onberispelijk, zoals het door de Vader gegeven is in handen van zondaren? Zouden wij — eindelijk — niet eens leven uit de gemeenschap van Zijn sterven en opstanding, zodat wij niet meer leven, maar Christus leeft in ons? Wij wisten altijd nog teveel van God buiten Christus om, maar deze kennis van ons bleek niet te deugen. Niemand van ons heeft immers ooit God gezien, Zijn gerechtigheid noch zijn barmhartigheid, maar de eniggeboren Zoon heeft ons deze verklaard, en zo licht de weg der verlossing öp voor ons verwonderend oog. En het is in de Zoon, dat wij de Vader zien. Ja, dat zien wij, bij het licht van de Geest: door de wonden van het Lam heen zien wij het hart van de Vader, zien wij God in Zijn volkomen gerechtigheid en barmhartigheid. Want — wie de Zoon gezien heeft, die heeft toch de Vader gezien!

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 juni 1981

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

De Nederlandse Geloofsbelijdenis

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 juni 1981

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's