Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

BELIJDENIS DES GELOOFS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

BELIJDENIS DES GELOOFS

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

20

In aansluiting bij hetgeen voorafging, willen we nog een en ander naar voren brengen over de belijdenisvragen, die worden gesteld. Zooals we hebben gezien, hadden die betrekking op de leer, die was beleden met het hart, om daarin te volharden, op een godzaligen wandel en op onderwerping aan de tucht der kerken.

De vragen achter het Kort Begrip waren in eere naast die van Voetius, maar ook andere kwamen voor. Zoo is bekend, dat in Rotterdam in 1680 de volgende vragen werden gesteld, na het eindigen der proefpredicatie, als openlijke betuiging der nieuwe ledematen.

Bij hun ontvangst in de gemeente moesten zij, die tot ledematen werden aangenomen, opstaan en openlijk betuigen:

1. Datse de Leere der waerheydt, die na de Godtsaligheydt is, soo als sy alhier uyt Godts Woordt geleert wordt, houden voor de eenige, waerachtige, en volkomene leere der saligheydt;

2. Datse van herten versaken alle Ketteryen en dwalingen, die tegen dese gesonde leere stryden;

3. Datse oprechtelyck beloven door de genade Gods by dese suyvere Leere der waerheydt in de gemeenschap der Gereformeerde Kercke, al haer leven langh tot den eynde toe, te sullen volstandigh blyven;

4. Datse haer selven altyd Christelyck, vreedsaam en onergerlyck sullen dragen, gelyck het Ledematen Christi en syner Gemeynte betaemt;

5. Datse haer alle Christelyke vermaninge, ende de goede order der Kercke geerne sullen onderwerpen. (Aangehaald in Dr. H. Meulenbelt: Van belijdenisdoen enz. bl. 71).

Maar we bepalen ons nu verder bij hetgeen in 1816 voorviel, waarover wij reeds een en ander hebben gezegd, namelijk dat toen het belijdenis doen werd losgemaakt van het gaan ten Avondmaal, ook al bleef in de praktijk het verband meestal gehandhaafd, waartoe de Reglementen ruimte lieten, doch het belijdenis doen was niet meer toegang vragen tot het Avondmaal,

ook al werd de weg ertoe geopend door

het doen van belijdenis. Het; bij Koninklijk besluit goedgekeurde Reglement op het Godsdienstonderwijs schreef inzake de bevestiging van ledematen het volgende voor:

„De bevestiging van ledematen zal van nu aan overal in het openbaar moeten geschieden en dezelve daarin bestaan dat de Predikanten of een der Predikanten, in tegenwoordigheid der gemeente, van den Predikstoel de navolgende vragen aan de aangenomenen stelt:

Vooreerst: of zij van harte gelooven de leer. die zij hebben beleden;

Ten tweede: of zij ook voorgenomen hebben bij deze leer, door Gods genade, te blijven, de zonden te verzaken en een christelijk leven te leiden;

Ten derde: of zij zich onderwerpen aan het Kerkelijk opzigt, en in geval zij zich mochten misgaan, aan de Kerkelijke tucht.

Waarop de bevestiging zelve plegtiglijk met gepaste aanspraken geschiedt." (Hooyer: Kerkelijke Wetten blz. 107).

Tot 1862 hield deze verordening haar kracht in het kerkelijk leven. Het kan duidelijk zijn, dat met de leer, die wordt beleden nog bedoeld wordt de belijdenis onzer kerken, die nimmer is afgeschaft, doch kerkrechtelijk buiten functie is gesteld, zoodat men in feite toch weer kon gelooven in afwijking van de belijdenis.

In 1862 dan werden de vragen gewijzigd en verkregen hun tegenwoordigen vorm, in het Reglement op het godsdienstonderwijs.

Thans luidt artikel 39 van dat Reglement als volgt:

„De bevestiging van lidmaten heeft plaats in eene daarvoor bepaalde godsdienstoefening, bij welke hun de volgende vragen, althans wat betreft den geest en de hoofdzaak van de daarin vervatte belijdenis, verklaring en belofte, ter beantwoording worden voorgesteld:

In tegenwoordigheid van God en van zijne gemeente vraag ik u:

Vooreerst: Belijdt gij te gelooven, in God den Vader, den Almachtige, Schepper des hemels en der aarde, en in Jezus Christus, Zijnen eeniggeboren Zoon, onzen Heere, en in den Heiligen Geest?

•Vervolgens: Zijt gij des zins en des willens, bij deze belijdenis, door Gods genade te volharden, de zonde te verzaken, te streven naar heiligmaking, en uwen Heiland in voorspoed en tegenspoed, in leven en in sterven getrouw te volgen, gelijk aan zijne ware belijders betaamt?

Eindelijk: Belooft gij, tot den bloei van het Godsrijk in het algemeen, en van de Nederlandsche Hervormde Kerk in het bijzonder, met opvolging van hare verordeningen, naar uw vermogen volijverig mede te werken? "

Na de toestemmende beantwoording van deze vragen en de toediening van den Doop aan degenen, die nog ongedoopt zijn, worden zij plechtig en met gepaste toespraak tot lidmaten verklaard."

Een zinsnede werd cursief gezet (althans wat betreft de geest en de hoofdzaak enz.), want deze zinsnede stond nog niet in dit artikel in 1862. Pas in 1880 werd deze ingevoegd in het artikel en is tot heden van kracht. Dat wil dus zeggen, men behoeft zich niet te houden aan deze vragen. Men kan ook andere stellen, gelijk dan ook vaak geschiedt tot op heden.

De geest en hoofdzaak van de in die vragen vervatte belijdenis, verklaring en belofte, moet er echter in worden gehoord. Alleen maar waarin die geest en hoofdzaak bestaat, wordt niet omschreven en aan ieders willekeur overgelaten.

We zullen de lezers niet ophouden met af te schrijven hoe de vragen zooal werden veranderd in den loop des tijds. Slechts een paar voorbeelden willen wij meedeelen.

Ten eerste: Belijdt gij te gelooven in God, den Vader, den Almachtige?

Ten tweede: Zijt gij des zins en des willens om, voor zooveel u dit mogelijk is, Jezus te volgen?

Ten derde: Wilt gij naar uw kracht mede werken tot den bloei van het Godsrijk in het algemeen en van de Ned. Hervormde Kerk in het bijzonder?

Blijkbaar zijn hier de vragen aangepast aan het modernisme.

Nog radicaler blijkt het negeeren van geest en hoofdzaak in het volgende drietal door Ds. Hefting gesteld (1900): Zweert gij aan uw geweten trouw? Belooft gij goed te zijn? Belooft gij als reinen te leven?

Zoo grof zal heden wel niet meer worden afgeweken, maar toch blijft alle vrijheid, omdat niet is bepaald wat geest en hoofdzaak is, evenmin als de beteekenis van de inhoud der vragen vaststaat.

Kerkrechtelijk gesproken behoeft men in de Hervormde Kerk de waarheid in de belijdenis vervat, noch te gelooven, noch te belijden, noch in haar geheel noch in haar deelen. Voor de dwaalleer is ruim baan gemaakt, terwijl in Artikel 11 Algemeen Reglement de belijdenis niet is afgeschaft, maar buiten werking gesteld in het kerkelijk leven en handelen. Een vogelverschrikker, zei Groen, waarmede de vogels den spot drijven. Een wapen, dat door onbruik en roest is verteerd.

Wel trad na 1816 de leervrijheid in, maar toch is voortgang te bespeuren in het ontbindingsproces. Van 1816 tot 1861 moest nog openlijk worden verklaard, dat men van harte geloofde de leer, die men had beleden. Wel is waar stond vast, dat met die leer de belijdenis van onze Kerk was bedoeld, maar er was geen leertucht mogelijk, zoodat ieder ervan kon maken, wat hij wilde. Van 1861 tot 1880 kregen we de tegenwoordige vragen, zonder de clausule van geest en hoofdzaak, die er in dat jaar werd ingevoegd, tegelijk met de laatste alinea van artikel 88, dat we de vorige maal afschreven.

In de huidige vragen is geen sprake meer van de leer, die men heeft beleden, noch van de Schrift en de belijdenis. Alleen wordt gevraagd een persoonlijke geloofsbetrekking tot God, in bewoordingen, die niet meer bevatten dan een algemeen christendom. Van kerkelijke tucht wordt in de derde vraag niet meer gerept, alleen an onderwerping aan de kerkelijke verrdeningen.

Deze vragen laten allerlei opvattingen toe, ook zonder de geest-en hoofdzaakclausule. Het blijkt toch volstrekt niet of bedoeld is te leeren, dat Jezus Zaligmaker is van zondaren. Heiland door zijn bloedstorting aan het kruis. Men kan het erin lezen, maar ook niet in lezen. Evenmin blijkt wat de zin is van de heiligmaking, die wordt beleden. Alles is zwevend en dat met opzet, omdat de band aan Schrift en belijdenis is doorgesneden.

„Zaken, de leer betreffende, zijn in de Hervormde Kerk na hare reorganisatie in 1816 niet beschouwd als zaken van kerkrecht, maar van dogmatischen aard. De handhaving der leer is dan ook niet te verstaan als het zitten als rechter over leergeschillen, maar als het besturen en bevorderen van zulke instellingen, waardoor de bewaring der christelijke leer wordt gewaarborgd." Deze toelichting op Artikel 11 Algemeen Reglement dateert van 1875 en is door de Synode tot op heden gehandhaafd. Wij haalden de officieele aanteekening aan hierboven, die dus hoogste wetsverklaring is. Het is wel zonderling en het is te verstaan, dat een eenvoudig mensch, die niet heeft leeren denken om zijn gedachten te verbergen, er niets van begrijpt.

Maar toch is het zoo en het komt mij voor, dat de heele camouflage-politiek inzake de belijdenis in het Ontwerp kerkorde, den zelfden kant opgaat, want van een resoluut aanvaarden van Schrift en belijdenis is hier al evenmin sprake, en de grenzen der kerk zijn niet getrokken, daar worden we in den mist gelaten en met termen wordt de zaak afgedaan, die nadere verklaring behoeven.

Maar laten we terugkomen op de belijdenisvragen, die gedaan moeten worden althans wat geest en hoofdzaak betreft.

Ieder kan dus van die geest en hoofdzaak maken wat hij wil tot op heden.

Zelfs een algemeen christendom is hierin niet vastgelegd, omdat de dwaze geesten hoofdzaakclausule dit algemeen christelijk karakter weer kan opheffen. Herhaaldelijk is getracht deze zinsnede te schrappen, doch vruchteloos. De vraag of schrapping veel zou baten, kunnen we laten rusten, ook al is het duidelijk dat ieder dan de vragen toch nog kan verstaan zooals hij wil. Zoodoende bleef toch de willekeur, ook al zou ze worden verhuld door de eenheid van formule.

Dit geldt ook van veel in het Ontwerp Kerkorde, waarvoor we wel op onze hoede mogen zijn.

Het beste is, dunkt ons, de belijdeniscatechisant te binden aan Schrift en belijdenis, zonder de vragen te stellen van artikel 39, doch die van Voetius of dergelijke. Dan hebben we niet alleen de geest en de hoofdzaak, maar de heele zaak waar het om gaat. Ook neem ik persoonlijk de belofte op om te volharden in het onderzoek der beleden waarheid, in gebondenheid aan Schrift en belijdenis.

Hiermede kunnen wij wel volstaan om thans de vraag te gaan beantwoorden, hoe het staat met de belijdenisvragen en het belijdenis doen in het Ontwerp Kerkorde.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 28 augustus 1948

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

BELIJDENIS DES GELOOFS

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 28 augustus 1948

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's