Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De vertaling van de Naam van God

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De vertaling van de Naam van God

32 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding

Een zeer aangelegen punt bij nieuwe bijbelvertalingen is veelal gelegen in de vertaling van de Godsnaam. Toen het Nederlands Bijbelgenootschap eind 1998 voor het eerst een aantal in het kader van het [NBV]-project vertaalde bijbelboeken het licht liet zien, kwam daarop een stroom van reacties los. De meerderheid daarvan (vele honderden brieven) had betrekking op de weergave van de Godsnaam, door de [NBV] voorlopig weergegeven als 'HEER'.1 In diverse circuits in kerkelijk Nederland - het feministische, het orthodox-gereformeerde, maar ook in kringen rond het NBG zelf - speelden zich discussies en studiedagen af enkel en alleen over dit thema.2 Tijdens een van die studiedagen liepen de emoties zelfs zo hoog op, dat een demonstratie voor het kantoor van het NBG te Haarlem serieus overwogen werd...3

Dat geeft wel aan hoeveel er voor het gevoel van velen mee gemoeid is. De wijze waarop we niet alleen over God spreken, maar ook tot Hem hebben Ieren spreken, is voor ons op de een of andere manier zeer betekenisvol. Onze persoonlijke beleving van het geloof is ermee gemoeid. Wie dan ook gewend is over God te spreken als 'He(e)re', zal niet zo gauw 'Heer' als gelijkwaardige aanduiding in de mond nemen 4. Ook al is het helemaal waar dat men daar bij het zingen van de psalmberijming van 1773 geen enkele moeite mee heeft,5 toch ervaart men in de extra e een warmte en gevoeligheid die men niet graag zou missen. Omgekeerd zal wie opgegroeid is met 'de Heer' zich moeilijk de stomme uitgangs-e existentieel eigen kunnen maken (tenzij men daar bewust voor zou kiezen uiteraard).6 En wie 'Heer' ziet als een mannelijk machtswoord, dat staat voor een systeem van patriarchale onderdrukking, kan niet alleen met geen van beide aanduidingen meer uit de voeten, maar hem of haar is er bovendien het nodige aan gelegen ook anderen te overtuigen van wat het gebruik ervan aan verwerpelijks met zich meebrengt.7 Zelfs de precieze vocalisatie van 'He(e)re' kan nog onderwerp zijn van debat en emoties, zoals sommige uitgevers indertijd merkten toen ze in hun boeken de tweede e uit de vocalisatie lieten vervallen.

In deze bijdrage willen we niet zozeer ingaan op de gevoelswaarde van de diverse aanduidingen van God in het Nederlands, maar meer nagaan welke theologische argumenten in het debat over de weergave van de Godsnaam een rol spelen, en hoe die gewogen moeten worden. De vraag is dan: valt er, als we even afzien van onze persoonlijke, spiritueel en traditioneel bepaalde voorkeuren, iets zinnigs te zeggen over de vraag welke weergave 'objectief' gezien de voorkeur verdient? En over de vraag welke overwegingen daarbij dan een rol spelen? We zullen ons voor een beantwoording van die vragen uiteraard moeten baseren op de grondtekst en de grondtalen van de Bijbel. In het besef dat niet ieder die beheerst, zal ik zo toegankelijk mogelijk proberen aan te geven wat daarin aan de orde is. Daarna gaan we globaal na hoe er in de geschiedenis van het bijbelvertaalwerk met de Godsnaam omgegaan is, om tenslotte onze conclusie te trekken.

Titel of eigennaam ?

Het meest basale probleem dat zich dan voordoet, is of wij in de Godsnaam (en dus in de Nederlandse aanduidingen daarvan) te maken hebben met een eigennaam of met een titel.8 In eerste instantie zal men zeggen: uiteraard met een eigennaam! Wanneer Mozes volgens Exodus 3 bij de brandende braamstruik God naar Zijn Naam vraagt, krijgt hij geen titel te horen, maar een eigennaam. Weliswaar een heel wonderlijke, in de Statenvertaling vertaald als 'IK ZAL ZIJN, DIE IK ZIJN ZAL', maar toch een eigennaam. Het is de Naam die in het Hebreeuws doorgaans uitgesproken wordt als 'Jahweh', en die samenhangt met (zelfs een vorm is van) het Hebreeuwse werkwoord voor 'zijn'. Hoe wezenlijk deze Naam voor God is, blijkt wel uit het vervolg, waar Mozes te horen krijgt: 'Dat is Mijn Naam eeuwiglijk, en dat is Mijn gedachtenis van geslacht tot geslacht' (Ex. 3:15). Het blijkt trouwens ook uit het feit dat deze Naam niet minder dan 6828 maal in het Oude Testament voorkomt. Kennelijk is het primair door middel van deze Naam dat de heilige God van Israël gekend en aangeroepen wil worden. We kurmen deze Godsnaam dan ook niet op één lijn zetten met andere predikaten, zoals Sjaddai ('de Almachtige'), Elohim ('God'), Eljon ('de Allerhoogste') etc.9 , omdat die ook op andere goden toegepast worden. Dat is met de Naam die Mozes te horen krijgt niet het geval. Wanneer we nu echter wat preciezer bezien hoe deze Naam in de standaard vers ie van de Hebreeuwse bijbel (dus 'ons' Oude Testament) is overgeleverd, blijkt er iets merkwaardigs aan de hand. De medeklinkers waaruit de Naam bestaat, zijn volstrekt duidelijk. Dat zijn vier letters, die in ons schrift meestal weergegeven worden als een j , een h, een w en dan nogmaals een h. Oorspronkelijk waren deze medeklinkers de enige letters waaruit de Naam bestond. Het geschreven Hebreeuws is namelijk van huis uit een medeklinkerschrift, waarbij je als lezer geacht werd vanuit de omgangstaal zelf te weten met welke klinkers die medeklinkers aan elkaar verbonden moesten worden. Later heeft men de betreffende klinkertekens als een soort leeshulpen alsnog aan het schrift toegevoegd. Er is nu echter iets vreemds aan de hand met de toegevoegde klinkers die de vier medeklinkers van de Godsnaam aan elkaar verbinden. Die klinkers weerspiegelen namelijk niet de oorspronkelijke uitspraak van het woord, maar zijn afkomstig van een ander Hebreeuws woord, het Hebreeuwse woord voor 'heer', namelijk adonai 10.

Dit woord heeft drie klinkers: een a (die ook als een stomme e uitgesproken kan worden), een o en dan een 'echte' a (de afsluitende i is in werkelijkheid te lezen als een j en is geen klinker). Lezen we dus wat er letterlijk staat, medeklinkers en klinkers in elkaar geregen, dan is dat: j-e-h-o-w-a-h. Vandaar dat men lange tijd gedacht heeft dat de Naam oorspronkelijk zo geklonken moet hebben. Maar dat is historisch gezien nooit het geval geweest. Telkens wanneer men in het Jodendom de Naam tegenkwam, las men die namelijk als adonai, alsof dat er stond. De achtergrond van dit gebruik was dat men de Godsnaam niet wilde uitspreken, uit vrees daarmee het vierde van de tien geboden te zullen overtreden. Sprak men het tetragrammaton ('vierletterwoord') uit als adonai, dan liep men in elk geval niet het risico zich te bezondigen aan ijdel gebruik van de heilige Naam.

Wanneer deze gewoonte precies ontstaan is, weten we niet. Wel dat ze al in de post-exilische tijd, dus ver voor de christelijke jaartelling, langzamerhand gemeengoed geworden moet zijn in het Jodendom.11 Hoe men in Israël daarvóór de heilige Naam uitsprak, valt niet meer met zekerheid te achterhalen, maar op grond van taalkundige overwegingen en de transcriptie van de Naam bij Griekse kerkvaders zijn de meeste deskundigen sinds de tweede helft van de negentiende eeuw het erover eens dat de Naam van Israels God inderdaad als 'Jahweh' geklonken moet hebben (in elk geval was het niet 'Jehovah', zoals men sinds de Middeleeuwen had aangenomen). Maar hoewel ze dus wel te reconstrueren valt, komt deze Naam Jahweh strikt genomen in de Hebreeuwse bijbel nergens voor.12

Nu is het vervangingswoord adonai geen eigennaam, maar een soortnaam of titel. Het betekent, zoals al aangeduid, 'heer', 'hij die het voor het zeggen heeft'. In die betekenis komt het in de Bijbel ook voor met de eigen medeklinkers, dus los van de Godsnaam. Bij nader toezien vormt de Godsnaam in de Hebreeuwse bijbel dus een combinatie van een eigennaam en een soortnaam. Van een eigennaam is het door middel van de toevoeging van de titel in feite een soort teken geworden: Let op, hier komt de niet uit te spreken Godsnaam! En daarmee zijn we bij de wortel van het probleem. Want dit bijzondere karakter laat zich in vertaling eigenlijk nauwelijks weergeven - tenzij men zou denken aan een zogenaamd 'letterplaatje', maar die mogelijkheid heeft weer allerlei bezwaren.13

Vandaar dat bijbelvertalers van meet af aan een keuze hebben gemaakt, door de Godsnaam ófwel als een eigennaam op te vatten en dus onvertaald te laten staan (want eigennamen vertaal je niet), ófwel als een titel en dus te vertalen met bijvoorbeeld 'Heer' of 'Heere'. Het eerste treffen we aan in zeer oude Griekse handschriften, waar men temidden van het Griekse schrift het tetragrammaton eenvoudig met de vier bekende Hebreeuwse medeklinkers aangaf. Het tweede treffen we aan in de meest invloedrijke Griekse vertaling van het Oude Testament, de zogeheten Septuaginta, die de Godsnaam over het algemeen 14 weergaf als kurios, d.w.z. Heer. Deze weergave vond een vervolg in het Nieuwe Testament, waar eveneens het woord kurios gebruikt wordt ter verwijzing naar de God van Israël, en waar diezelfde aanduiding verrassenderwijs toegepast wordt op Jezus. Ook de latere Vulgata ('algemeen gangbare'), de door Hiëronymus vervaardigde standaard- vertaling van de Bijbel in het Latijn, zette de door de Septuaginta ingezette traditie voort, door JHWH in het Oude Testament en kurios in het Nieuwe Testament te vertalen met dominus ('Heer'). Hetzelfde geldt voor de zeer vele vertalingen in landstalen die op de Vulgaat teruggaan. Men keek bij het vervaardigen van deze vertalingen dus niet naar de Hebreeuwse en Griekse grondteksten (kende die soms niet eens!), maar nam eenvoudig de tekst van de Vulgaat als brontekst. Ook Luther, die als een van de eersten wel teruggreep op de oorspronkelijke talen (voor wat betreft het Griekse Nieuwe Testament via de uitgave daarvan door Erasmus), en zich daarbij op meesterlijke wijze van het Latijn wist los te maken,15 vertaalde het tetragrammaton met 'der HERR'. Op zijn beurt beïnvloedde Luther weer vele reformatorische Nederlandse bijbelvertalingen. We zien dus een in de tijd uitdijend geheel van bijbelvertalingen, die zich ten aanzien van de weergave van de Godsnaam alle bij de Septuaginta aansluiten.

Toch zijn er ook uitzonderingen. Kijken we naar de Nederlandse vertaaltraditie, dan valt op dat de invloedrijke Deux-aesbijbel (1561-1562), in het Oude Testament teruggaand op de Lutherbijbel, 'Heere' heeft (in kleine letters). Tussen 1575 en 1579 echter verschijnt een Latijnse vertaling van de Bijbel, van de hand van de bekeerde Jood Tremellius (en de gereformeerde theoloog Junius), die rechtstreeks uit de grondtalen plaatsvindt. Deze geeft het tetragrammaton weer als 'Jehovah', conform de toenmalige opvattingen over de juiste vocalisatie.16 Wanneer vervolgens in oktober 1594 de grote staatsman, geleerde en talenkenner Mamix van St. Aldegonde van de Staten-Generaal de opdracht krijgt een betrouwbaarder vertaling uit de grondtalen te vervaardigen dan tot dusver beschikbaar, is één van de richtlijnen die hij meekrijgt dat de Godsnaam vooralsnog weergegeven dient te worden met 'Jehovah'. Later wordt dit besluit definitief gemaakt, met de aantekening dat deze naam de eerste keer dat hij voorkomt, verklaard moet worden in de marge, 17

Marnix overlijdt echter in 1598, wanneer hij slechts een enkel bijbelboek vertaald heeft. Na veel oponthoud zou uiteindelijk de Dordtse Synode van 1618/1619 de opdracht die Marnix niet ten uitvoer had kunnen brengen, doorgeven aan meer (zes) personen, wier werk in 1637 zou leiden tot de Statenvertaling.

De Statenvertaling

Hoe is men nu tijdens de totstandkoming van de Statenvertaling te werk gegaan bij de weergave van de Godsnaam? Dankzij de acta van de Dordtse Synode zijn we hierover tamelijk goed geïnformeerd.18 Zo weten we dat tijdens de twaalfde zitting van de synode, op 24 november 1618, over de weergave van de Godsnaam werd vergaderd.

Het was natuurlijk denkbaar geweest dat men in het voetspoor van Tremellius en Marnix gekozen had voor 'Jehovah'. Deze optie had inderdaad de voorkeur van sommige afgevaardigden, onder wie in elk geval Martinus van Bremen en Franciscus Gomarus. Zij stelden dat het bij de Godsnaam om een eigennaam gaat, en dat men deze derhalve niet kan weergeven met een titel als 'Heere'. Een eigennaam moet je laten staan, is hun opvatting. Daarom opteren zij voor 'Jehova'19, en keren zij zich tegen het voorstel dat preses Joh. Bogerman al in zijn openingswoord had gedaan: om de Godsnaam juist wel weer te geven als 'Heere'.

Bogerman beriep zich hiervoor op 'het voorbeeld dat Christos en de apostelen gegeven hadden'. Daarmee doelde hij op de wijze waarop het Griekse Nieuwe Testament met de Godsnaam omgaat op die plaatsen waar het Oude Testament geciteerd wordt. Het blijkt dat daar het Hebreeuwse tetragrammaton weergegeven is als kurios. Voor Bogerman was dit niet zomaar een toevallige beslissing van de schrijvers van het Nieuwe Testament. Hij zag er de leiding van de Heilige Geest achter, de grote inspirator van de Schrift. Uiteraard wist Bogerman wel dat het Nieuwe Testament zich in dit opzicht in het algemeen 'gewoon' aansloot bij de Sepmaginta. Maar juist omdat het Nieuwe Testament dit doet, heeft de keuze van de Septuaginta voor hem gezag. Het werkt dus bij hem niet zo, dat de Septuagintweergave de betekenis van het gebruik daarvan in het Nieuwe Testament relativeert, maar juist omgekeerd: het gebruik van kurios voor JHWH in het Nieuwe Testament canoniseert om zo te zeggen de keuze van de Septuaginta! 20 Daar kwam bij dat men op de Dordtse Synode wist dat de klinkers die men in het tetragrammaton aantrof, onzeker waren, aangezien de Joden die gebruikten om de Godsnaam niet uit te hoeven spreken. Ook onzeker was dus of 'Jehova' wel de goede weergave was van de eigennaam van God.

Uiteindelijk wordt de knoop inzake de weergave van de Godsnaam als volgt doorgehakt:

'Besloten wordt, bij ontstentenis van een ander passend en gebruikelijk Nederlandsch woord, waardoor de kracht van dien Naam wordt uitgedrukt, en aangezien de Heilige Geest ons zelf is voorgegaan met het woord Jehova in het N.T. door Heere te vertalen, dat de overzetters in navolging van Christus en de Apostelen het woord Jehova vertalen zullen door het woord Heere en dat dit woord met grootere letters zal worden gedrukt overal, waar in den Hebreeuwschen tekst Jehova staat.'21

Het blijkt dus dat Dordt principieel gekozen heeft voor de argumentatie van Bogerman, maar tegelijkertijd het eigennaam-karakter van het tetragrammaton niet geheel wilde laten verdwijnen. Door middel van hoofdlettergebruik gaf men aan dat we hier niet zomaar de titel 'Heere' tegenkomen (adonai), maar de Godsnaam. Waarschijnlijk hangt dit hoofdlettergebruik ook samen met Dordts voorkeur voor een concordante vertaling. In een concordante vertaalmethode ligt het immers voor de hand om voor het tetragrammaton een andere vertaling te kiezen dan voor adonai. Ook in de Hebreeuwse brontekst is er immers verschil tussen beide, zij het dat dit verschil alleen zichtbaar is en niet hoorbaar. Eenzelfde effect bereikte men nu door kapitalisering van het woord 'HEERE' wanneer het de Godsnaam betrof. Het was overigens niet voor het eerst dat tot een dergelijke weergave van het tetragrammaton besloten werd. Duitse (Piscator, Luther) en Engelse (King James) bijbelvertalingen waren er al in voorgegaan de naamsaanduiding van God in hoofdletters met resp. 'HERR' en 'LORD' weer te geven.22

Van belang in de overwegingen die ten grondslag liggen aan het Dordtse besluit, lijkt me vooral dat men zich aansluit bij de traditie door de Godsnaam primair in de vorm van een titel en secundair als eigennaam weer te willen geven. In de ogen van de synode was dit niet maar een willekeurige keuze, maar een theologische keuze, die samenhing met haar visie op het Schriftgezag. Het Nieuwe Testament zelf ging immers voor in de weergave van het tetragrammaton met een titel (kurios), waarbij het natuurlijk van eminent belang is dat dezelfde titel er ook in pregnante zin 23 op Jezus werd toegepast. Daarmee werd immers uitgesproken dat we in Jezus met niemand minder dan God Zelf te maken hebben, verschenen in het menselijke vlees. 24 Tegelijkertijd gaf het respect voor de eigen waarde en betekenis van de tekst van het Oude Testament de Dordtse Synode (en naderhand de Statenvertalers) in om tot kapitalisering van het tetragrammaton over te gaan - waardoor dus toch weer een gering verschil ontstaat met de weergave van kurios in het Nieuwe Testament.

Naderhand zijn nog wel edities van de Statenvertaling verschenen waarin gepoogd werd de keuze voor 'HEERE' terug te draaien. De Bruin vermeldt een editie die het licht zag in 1761, waarin niet alleen allerhande andere veranderingen in spelling, taal en stijl aangebracht waren, maar waarin ook de oudtestamentische Godsnaam als 'Jehovah' werd getranscribeerd. Tegen deze uitgave rees echter al vrij snel protest. Men achtte particulieren niet bevoegd om eigenmachtig de precieze bewoordingen van de Statenvertaling te wijzigen. Bovendien werd het gebruik van de naam 'Jehovah' in plaats van 'HEERE' wetenschappelijk onjuist geacht. Deze poging op het besluit van Dordt terug te komen heeft zich dus niet kunnen doorzetten. 25

Latere ontwikkelingen

Gedurende enkele eeuwen is de Statenvertaling in ons land dé vertaling van de Bijbel geweest, en had men (afgezien van confessionele motieven, die bijvoorbeeld de luthersen ertoe brachten in 1648 te komen met een eigen vertaling, c.q. bewerking van oudere vertalingen 26) weinig behoefte aan een alternatief. Zelfs Remonstranten en Doopsgezinden erkenden, na aanvankelijke aarzeling, de hoge kwaliteit van de Statenvertaling en gingen deze op den duur gebruiken. Hoewel het vanwege het taalvormend karakter van de Statenvertaling uitzonderlijk lang duurde, ontstonden na verloop van tijd echter tóch problemen rond de begrijpelijkheid ten gevolge van het veranderen van de taal. Allerlei woorden, uitdrukkingen en zinsconstructies waren uit de tijd geraakt.27 Vandaar dat men op een bepaald moment ertoe overging de Statenvertaling taalkundig te bewerken, teneinde deze in rapport met de tijd te brengen.

Zo verschijnen in 1834 en 1847 edities die bij de weergave van de naam van God de slot-e achter 'HEERE' (en dan natuurlijk ook achter 'Heere') weglaten. Daarop kwam echter kritiek. Niet iedereen bleek overtuigd van de juistheid en wenselijkheid ervan. Ook op allerlei andere punten vond men dat met name de editie van 1847 zich teveel vrijheden had veroorloofd ten opzichte van de oorspronkelijke tekst. Toen het Nederlands Bijbelgenootschap in 1888 met een nieuwe editie kwam, bleek men zich deze kritiek te hebben aangetrokken en was men weer teruggekeerd naar 'HEERE'. Het is deze uitgave van 1888 die de grondslag vormt van de ons bekende Jongbloed- en Boekencentrum-edities.28

Wanneer in de tweede helft van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw voor het eerst nieuwe vertalingen verschijnen, blijken die aanvankelijk nog niet in staat de positie van de Statenvertaling wezenlijk aan te tasten (dat is pas het geval met de NBG-vertaling van 1951). Toch is het wel interessant om na te gaan hoe deze met de Godsnaam omgaan. Kijken we nu naar enkele van deze nieuwere vertalingen, dan zien we een wisselend beeld ontstaan. De Leidse vertaling van 1899 is bij mijn weten de eerste Nederlandse vertaling die het tetragrammaton met 'Jahweh' weergeeft. De rooms-katholieke Petrus Canisius-vertaling (in afleveringen verschenen tussen 1929 en 1939) maakte dezelfde keuze. In die tijd was men tot de overtuiging gekomen met 'Jahweh' de oorspronkelijke uitspraak van de Godsnaam in handen te hebben. Vervanging ervan door een woord als 'Heer(e)' beschouwde men als een rabbijns gebruik, en niet als authentiek oudtestamentisch. Men trachtte hier dus in feite terug te grijpen achter de masoretische tekst van het Oude Testament, waar dit gebruik immers al wel een feit is. Met opzet heeft men ook de slot-h in 'Jahweh' laten staan, omdat deze dan toch maar de vierde medeklinker van het tetragrammaton weergeeft. 29

Opmerkelijk is de gang van zaken rondom de Willibrord-vertaling (1975). Aanvankelijk wordt hier de keuze van de Canisius-vertaling overgenomen, met dien verstande dat men de slot-h weglaat (dus 'Jahwe' schrijft). Bij de revisie van 1995 werd deze weergave echter onderwerp van discussie. Met name vanuit Joodse kringen, en vanuit kerkelijke organen die het gesprek daarmee behartigen (KRI en OJEC), was er namelijk kritiek gekomen op deze 'ongecensureerde' Godsnaam. In Joodse oren klinkt het letterlijk uitspreken van de Naam van God immers als een vloek! En zoals christenen willen dat anderen hun godsdienstige gevoelens rondom het gebruik van namen van God respecteren, zo dienen zij eenzelfde respect op te brengen jegens Joodse gelovigen. De bezorgers van de revisie blijken gevoelig voor deze kritiek en vervangen de benaming 'Jahwe' daarom door 'HEER', daarmee dus terugbuigend naar de oude christelijke traditie.30 De samenstellers van de Groot Nieuws Bijbel waren hen in 1983 reeds voorgegaan in dezelfde keus, die voor een deel was ingegeven door kritiek op de oorspronkelijke Willibrord-vertaling met haar 'Jahwe'. Opmerkelijk is wel dat de GNB afziet van kapitalisering van 'Heer' wanneer dit bedoeld was als weergave van de Godsnaam. Nog afgezien van het feit dat de hoofdletters niet hoorbaar te maken zijn, zou een dergelijke kapitalisering ook iets kunstmatigs hebben.31

Die kapitalisering was wel overgenomen door de NGB-vertaling van 1951, in de volksmond vaak aangeduid als de 'Nieuwe Vertaling'. Ook de uitgangs-e van de Statenvertaling is hier blijven staan. Toch vond er een kleine verandering plaats, doordat men nu de tweede e liet vervallen, en dus 'HERE' in plaats van 'HEERE' schreef. Op die wijziging is wel de kritiek geuit dat men eigennamen niet verandert. 'Heerenveen' blijft immers ook 'Heerenveen', en verandert niet met de spelling mee in 'Herenveen'. Die kritiek ziet echter over het hoofd dat reeds in Dordt de grondbeslissing genomen was om de Godsnaam niet als eigennaam op te vatten, maar als aanduiding van een (bijzondere) titel. En voor titels geldt dat die niet boven de veranderingen van de spellingswetten verheven zijn. Het lag dus voor de hand, en was zelfs correct, dat de NGB-vertaling de tweede e uit 'HEERE' (en 'Heere') liet vervallen.

Interessant is natuurlijk ook een blik te slaan op de Joodse vertaal traditie, die sinds de gelijkberechtiging van de Joden onder Lodewijk Napoleon (1806-1810) vijf bijbelvertalingen gekend heeft. Hierin wordt de Godsnaam niet met 'HEERE' of 'HEER' weergegeven, maar (analoog aan Duitse Joodse vertalingen) met 'de Eeuwige'. Sinds de gezaghebbende Joodse filosoof Mozes Mendelssohn (1729-1786) een warm pleidooi voor deze weergave had gevoerd, was men van mening dat veel van wat in de betekenis van de Godsnaam doorklinkt in 'de Eeuwige' tot uiting komt.33 Het gaat immers om de God die er was, er is, en er altijd zal zijn. Overigens had de weergave met 'de Eeuwige' al oudere papieren, die opmerkelijk genoeg van gereformeerde aard zijn. In navolging van Calvijns exegese van Exodus 3, maar ook onder rabbijnse invloed had de Geneefse bijbel (definitieve editie 1588) het tetragrammaton namelijk reeds met '1' Éternel' weergegeven.^^ Het is dan misschien ook niet verwonderlijk dat, wanneer het NBG de alternatieven in kaart brengt die door briefschrijvers voorgesteld werden voor het voorlopig gekozen 'HEER' in de NBV, 'de Eeuwige' veruit het vaakst genoemd blijkt te worden (133 maal op 571 suggesties).34

Kijken we vervolgens nog even naar het buitenland, dan blijkt dat ook daar de weergave met een equivalent van 'Heer' (al dan niet gekapitaliseerd) veruit het meest voorkomt. Zeker nieuwere bijbelvertalingen, zoals in Zweden, Frankrijk, Italië en Engeland, geven er steevast de voorkeur aan.35 Slechts de Franstalige Bible de Jerusalem blijft ook in de herziening van 1998 kiezen voor 'Yahvé'.36 Bij de niet-Europese talen moet men natuurlijk steeds in aanmerking nemen dat de ontvangende taal vaak niet over verschillende woorden en namen voor God beschikt. Zo is in het Swahili het woord voor 'heer' (Bwana) eigenlijk niet goed op God toe te passen, omdat het in sommige contexten badinerend gebruikt kan worden, in de zin van ons 'heertje'. Toch hebben de vertalers het erop gewaagd, zij het met toevoeging van het woord voor God. Interessant is ook een nieuwe vertaling in het Turks, die in 2000 gereed gekomen is. Het vertaalteam had hier wel zes stemmingen nodig alvorens tot een besluit te kunnen komen. De term 'Allah' vond men vanwege de associatie met de Islam te beladen om bruikbaar te zijn, al hadden de kerken in Turkije dit woord graag willen gebruiken. Daarop overwoog men het tetragrammaton te vertalen met 'Jahweh'. Uiteindelijk werd echter toch gekozen voor het Turkse woord voor 'Heer' (Rab).37 Ook hier kwam men dus na een lange worsteling op hetzelfde punt uit als de Nederlandse traditie van Statenvertaling tot Nieuwe Bijbelvertaling. Het geheel overziende kan men terecht zeggen: in 999 van de 1000 bijbelvertalingen die gemaakt worden, wordt een keuze voor 'HEER' gemaakt. 38

Tenslotte wenden we de blik echter nog even in een geheel andere richting, waar deze keuze fel bestreden wordt, namelijk de Jehovah's Getuigen. Zij beschikken in Nederland sinds 1969 over hun eigen 'Nieuwe-Wereldvertaling van de Heilige Schrift', die sterk gebaseerd is op de Engelse New World Translation, die in 1960 gereedkwam. Daarvóór (en soms ook nog wel daarna) hadden Jehovah's Getuigen in Nederland gebruik gemaakt van bestaande vertalingen, zoals de Statenvertaling of de NBG-vertaling van 1951.39 Een van de meest opvallende kenmerken van de Nieuwe-Wereldvertaling is de weergave van de Godsnaam met 'Jehovah'. Deze weergave gaat terug op het misverstand dat we hierboven al tegenkwamen, namelijk dat dit de oorspronkelijke uitspraak van de Godnaam zou zijn. De Jehovah's Getuigen is aan die oorspronkelijke uitspraak veel gelegen. Zij stellen dat blijkens Exodus 3:15 en Jesaja 42:8 de God van Israël slechts bij Zijn Naam aangesproken wil worden, en niet bij een of andere vervanging daarvan. Ook wij zouden immers niet willen dat onze naam veranderd werd.40 Vandaag geven Jehovah's Getuigen echter toe dat niet 'Jehovah' maar 'Jahwe' waarschijnlijk de oorspronkelijke uitspraak van de naam van Israels God is geweest. Zij houden echter vast aan 'Jehovah', omdat die weergave nu eenmaal is ingeburgerd, en omdat hiermee in elk geval een eigennaam wordt aangeduid.

Uniek voor de Nieuwe-Wereldvertaling is dat de naam 'Jehovah' ook in het Nieuwe Testament gebruikt wordt. Daar waar het Griekse kurios betrekking heeft op God, heeft men het met 'Jehovah' weergegeven. Men meent namelijk dat in het Griekse Nieuwe Testament aanvankelijk gewoon het Hebreeuwse tetragrammaton als aanduiding van God gehandhaafd is, en dat dit pas later vervangen is door het woord kurios, zoals we dat nu in de meeste handschriften aantreffen. Deze (vermeende) vervanging wordt door Jehovah's Getuigen gelaakt, omdat het woord kurios in het Nieuwe Testament immers ook op Jezus toegepast wordt, zodat Deze daardoor aan God gelijk gesteld wordt. Daarmee zou grond gegeven zijn aan de door hen verworpen kerkelijke leer van de Drie-eenheidl^l Hier vinden we misschien wel de eigenlijke reden waarom de Jehovah's Getuigen persisteren op een consequente weergave van het tetragrammaton als eigennaam. Het lijkt erop dat het hun eigen anti-trinitarische theologie is die hen ertoe brengt.

Evaluatie

Hoe vinden we nu temidden van al deze varianten en overwegingen het rechte pad? Mijns inziens hebben de Jehovah's Getuigen op een punt gelijk: een bijbelvertaling kan nooit geheel onafhankelijk gezien worden van de theologie die je aanhangt. 42 Dat blijkt ook voortdurend weer in de discussie over de weergave van de Godsnaam. Jehovah's Getuigen die pleiten voor 'Jehovah', feministen die zich keren tegen 'Heer', orthodox-gereformeerden die pleiten voor 'HEERE', Joden die zich keren tegen 'Jahweh', zij hebben allen theologische redenen voor hun stellingnames. Hetzelfde geldt voor christenen die niets liever willen dan zich bewegen in de lijn van de Schrift en (voorzover die daarmee overeenstemt) de kerkelijke traditie.

Het komt mij voor dat de laatsten de keuze zullen moeten maken die tijdens de Dordtse Synode zo nadrukkelijk boven kwam drijven: in navolging van Christus en de apostelen dient de Godsnaam niet als eigennaam maar als titelaanduiding weergegeven te worden. Mét hen sluiten we ons dus aan bij de Joodse traditie, die de Naam van God niet expliciet wil uitspreken, ook al verschillen we met die traditie van mening over de daaraan ten grondslag liggende interpretatie van het vierde gebod. Ook het ongewijzigd handhaven van het tetragrammaton (JHWH dus, het alternatief dat het langst stand gehouden heeft in het NBV-project 43) is daarmee afgewezen, ook al omdat de uitspraak die men daar wél mee wil verbinden, niet aangegeven wordt. Hetzelfde geldt voor 'vertalingen' van de Naam als 'de Eeuwige', 'de Aanwezige' etc, die alle iets willekeurigs hebben, veelal een abstract-filosofische bijklank houden, en onnatuurlijk zijn in de aanspraakvormen. Alleen door deze keuze voor weergave van de Godnaam als titel te maken kan - precies tegenovergesteld aan wat de Jehovah's Getuigen voor ogen staat - duidelijk worden dat we als kerk van Jezus belijden dat Hij de Naam boven alle Naam ontvangen heeft, te weten de kurios-naam van God. Jezus is kurios, dat wil zeggen: Hij is één met de Vader, zonder ook maar één trapje lager te staan. Die belijdenis vormt het hart van het christelijk geloof.44 Die belijdenis is aangevochten, weerbarstig, paradoxaal, en een ergernis voor het denken. Maar met minder kan het toch niet. Tot het christelijk geloof behoort vervolgens ook zóveel respect voor het Oude Testament, dat de bijzondere plaats die het tetragrammaton daarin inneemt zichtbaar blijft in onze vertalingen. Kapitalisering is hiervoor een beproefd gebleken methode.

Dit gezegd zijnde, kan de vraag opkomen hoe deze fundamentele keuze zich vandaag concreet doorvertaalt. Aangezien we de Godsnaam als titel opvatten, is een dergelijk 'doorvertalen' inderdaad aan de orde. Een hedendaagse vertaling zal immers tenminste een hedendaagse Nederlandse spellingwijze hebben te gebruiken. Dan is duidelijk dat het zeventiende-eeuwse 'Heere' via 'Here' geëvolueerd is tot 'Heer'. Dat is de vandaag gangbare schrijfwijze voor wat uitgedrukt is met het hebreeuwse adonai en het Griekse kurios, en dus ook met de Godsnaam waarvoor deze woorden als stand-in gelden. We komen dus tot de conclusie dat de verantwoordelijken voor de NBV de juiste keuze hebben gemaakt door te opteren voor 'HEER'.45 Het is zelfs opmerkelijk, hoe serieus zij allerlei veel minder voor de hand liggende alternatieven lange tijd zijn blijven benaderen.

Moeten we dan in de gereformeerde gezindte de uitgangs-e achter 'Heer' maar laten vervallen, eventueel ook in onze bijbeluitgaven? Zou een herziene Statenvertaling vanuit taalkundig gezichtspunt 'Heer' moeten schrijven in plaats van 'Heere'? Op grond van puur zakelijke (d.w.z. theologische en taalkundige) overwegingen zou dit inderdaad juist zijn. Maar deze vraag raakt, zoals in het begin gesteld, tegelijkertijd aan de gevoelswaarde die de aanduiding 'Heere' voor velen van ons heeft. En hoe we een zakelijke benadering moeten afwegen tegen het belang van recht doen aan de gevoelswaarde die een dergelijke weergave van de Godsnaam heeft - daarover ging het in dit artikel niet, en zal het laatste woord vast nog niet gezegd zijn.

Noten

1. Vgl. Werk in uitvoering 2. Deeluitgaven van de [Nieuwe Bijbelvertaling], Haarlem/'s- Hertogenbosch 2000, 363. Hierbij moet wel het effect bedacht worden van speciale brievenacties die een andere weergave van de Godsnaam beoogden, o.a. gestimuleerd door het dagblad Trouw.
2. De (besloten) NBG-studiedag werd gehouden op 7 december 1999; vgl. voor de voordrachten Met andere woorden, 19 (2000), nr. 3. In tegenstelling tot de feministische inbreng was een orthodoxgereformeerde stem hier overigens niet aanwezig.
3. Zie de NBG-brochure De weergave van de Godsnaam, NBV Informatie 13, Haarlem 2001, 13. Het betrof een studiedag op het vormingscentrum Kerk en Wereld op 30 januari 1999.
4. Vgl. J. van der Graaf, 'De Naam in de Nieuwe Bijbelvertaling', in: De Waarheidsvriend 89 (2001), 179: 'Veel gemeenten krijgen "Heer" niet over de lippen'.
5. Rob van Houwelingen, 'Namen van God in het Nederlands', in: Henk Room & Wolter Rose (red.). Naar een nieuwe kerkbijbel. Een handreiking voor het beoordelen van de Nieuwe Bijbelvertaling, Bameveld 2001, 56.
6. Een aardige uitzondering lijkt A. van de Beek, die in zijn recente studie De kring om de Messias, Zoetermeer 2002, afwisselend spreekt over '(de) Here' en '(de) Heer'.
7. Vgl. bijv. A. de Vries, '"Heer" kan echt niet meer!', in: Centraal Weekblad 5, maart 1999, 5.
8. Terecht situeert T.T.J. Pleizier, 'Omdat er slechts één is. Enkele overwegingen bij de vertaling van de godsnaam', in: Theologia Reformata 44 (2001), 302-316, hier de grondbeslissing in de hele discussie.
9. Zoals K.A. van der Jagt, 'Godsnaam in vertalingen', in: Met Andere Woorden 18 (1999) nr. 3, 3-9, min of meer doet, ook al erkent hij dat die andere namen niet exclusief op de God van Israël betrekking hebben (3).
10. Ik ga hier voorbij aan het feit dat in die gevallen waarin de titel adonai aan de Godsnaam voorafgaat (ongeveer 10% in het OT), de klinkers van elohim zijn toegevoegd aan de medeklinkers van de Godsnaam, zodat men met tweemaal adonai hoefde te lezen, maar adonai elohim. Dit gegeven heeft overigens nog wel een opmerkelijke rol gespeeld in de discussies voorafgaand aan de keuze voor de weergave van de godsnaam met 'HEER' in de NBV, vgl. Weergave van de Godsnaam, 28v.
11. Overigens werden behalve adonai nog andere vervangingswoorden gebruikt, waarvan hasjem c.q. de aramese variant sjema ('de Naam') de bekendste is.
12. Vgl. art. 'Jhwh', in: E. Jenni & C. Westermann (Hrsg.), Theologisches Handwörterbuch zum Alten Testament I, München 1978, 702-707.
13. Men drukt dan de letters JHWH af, met boven de twee middelste letters bijvoorbeeld de aanduiding 'de Naam'. Deze optie (voorgesteld door dr. C. van der Stichele) is door de begeleidingscommissie van de NBV zeer serieus overwogen, maar uiteindelijk vanwege een viertal bezwaren afgewezen; vgl. Weergave van de Godsnaam, 22, 27-29. Overigens zou het correcter zijn jegens de Hebreeuwse tekst om in zo'n letterplaatje boven het tetragrammaton niet 'de Naam' maar 'de Heer' te schrijven (en in vocatief-vormen 'Heer', zonder lidwoord). Zó'n letterplaatje zou m.i. de meest letterlijke weergave van de Masoretische tekst zijn.
14. M. Dijkstra, 'Waarom ik kies voor HEER', in: Met Andere Woorden 19 (2000) nr. 3, 11, wijst erop dat in de Septuagint hier en daar ook andere 'vertalingen' van de Godsnaam te vinden zijn.
15. Vgl. C.C. de Bruin, De Statenbijbel en zijn voorgangers. Nederlandse bijbelvertalingen vanaf de Reformatie tot 1637, 2e editie, Haarlem/Brussel 1993, 47, 56.
16. De Bruin, Statenbijbel, 205, 238. Overigens was er destijds veel meer discussie over de vraag of men voor de tweede persoon enkelvoud in het Nederlands het verouderde 'du' zou gebruiken (waar Mamix op stond) of het veel populairdere 'ghy' (waartoe de Dordtse synode van 1618/19 uiteindelijk besloot).
17. De Bruin, Statenbijbel, 212v.
18. Vgl. H. Kaajan, Depro-acta van de Dordtsche Synode in 1618, Rotterdam 1914.
19. Nu inderdaad zonder h aan het slot. Inmiddels was namelijk duidelijk geworden, dat het hier gaat om een zogeheten h quiescens (stille of stomme h), die in het Hebreeuws niet uitgesproken werd. Vgl. Joh. de Groot, 'De Statenvertaling van het Oude Testament als wetenschappelijk werk', in: D. Nauta e.a.. De Statenvertaling 1637-1937, Haarlem 1937, 98.
20. Vgl. voor het bovenstaande Pleizier, 'Omdat er slechts één is', 307, die er terecht op wijst dat hier het reformatorische principe Scriptura sui interpres (de Schrift is haar eigen uitlegster) functioneert.
21. Kaajan, Pro-acta, 121; vgl. Pleizier, 'Omdat er slechts één is', 308.
22. De Bruin, Statenbijbel, 239. De bewering dat Luther reeds hoofdletters gebruikte, berust op kennisneming van een oude druk van zijn bijbelvertaling. Maar het blijft de vraag of dit overeenstemt met Luthers handschrift. Want uitgevers brachten in latere drukken nogal eens eigenmachtig wijzigingen aan.
23. In algemenere zin betekent kurios gewoon 'mijnheer' en kan het begrip dus op iedere man van toepassing zijn. Vgl. voor dit algemenere gebruik bijvoorbeeld Mattheüs 21:30, 1 Petrus 3:6. Dit gebruik klinkt ook door wanneer Jezus door buitenstaanders aangesproken wordt, zoals bijvoorbeeld in Mattheüs 8:2, 6 etc. Veel pregnanter is daarentegen het gebruik van kurios voor Jezus in een tekst als Filippenzen 2:9-11. Vgl. over het geheel J.A. Fitzmyer, 'kurios', m: H. Balz & G. Schneider (Hrsg.), Exegetisches Wörterbuch zum Neuen Testament, Bd.II, Stuttgart 1981, 811- 820.
24. Vgl. hierover breedvoerig A. van de Beek, Jezus Kurios, Kampen 1998.
25. De Bruin, Statenbijbel, 327; helaas vermelden noch De Bruin, noch de latere bewerker Broeyer verdere gegevens (uitgever, bewerker etc.) van deze zogeheten 'Jehovah-bijbel'. Vgl. ook nog F.G.M. Broeyer, 'Hedendaagse versies van de Statenvertaling', in: H.W. Hollander (red.), Spectrum van bijbelvertalingen. Een gids, Zoetermeer 1994, 25, waar ook een editie uit 1755 genoemd wordt.
26. Vgl. C. Houtman, 'De lutherse vertaling', in: H.W. Hollander (red.). Spectrum van bijbelvertalingen, 117-119.
27. Vgl. Broeyer, 'Hedendaagse versies', 24. 28. Broeyer, 'Hedendaagse versies',
28. Overigens had ook het Nieuwe Testament van Voorhoeve (bekend uit de zgn. Telos-bijbel, die in kringen van de Vergadering van Gelovigen gebruikt wordt) in de eerste druk van 1877 reeds 'Heer', dus zonder uitgangs-e.
29. N. Tromp, 'Rooms-katholieke vertalingen', in: H.W. Hollander (red.). Spectrum van bijbelvertalingen, 47.
30. Vgl. Weergave van de Godsnaam, 5.
31. C.M.L. Verdegaal, 'De Groot Nieuws Bijbel', in: H.W. Hollander (red.). Spectrum van bijbelvertalingen, 62. Waar in de Statenvertaling 'Heere HEERE' staat, geeft de GNB: 'Heer, God' (bijvoorbeeld Ezechiël 37:3), aldus aansluitend bij het Elohiem (God), dat hier in het Hebreeuws gelezen wordt voor de Godsnaam.
32. A.W.G. Jaakke, 'De joodse bijbelvertaling in Nederland', in: H.W. Hollander (red.). Spectrum van bijbelvertalingen, 105; vgl. E. van Voolen, 'Laat de context spreken', in: Met Andere Woorden 19 (2000) nr. 3, 21-23, die ook vermeldt dat in Joodse kringen in de VS een discussie gaande is over de vraag of de daar vigerende vertaling van het tetragram met 'LORD' niet herzien moet worden.
33. Jaakke, 'Joodse bijbelvertaling', 105. Vgl. R. van Houwelingen, 'Namen van God in het Nederlands', 57; S.J. Noorda, 'Bijbelvertalen met bescheidenheid', in: Met Andere Woorden 18 (1999), nr. 1, 17.
34. Weergave van de Godsnaam, 19v.
35. Weergave van de Godsnaam, 1.
36. Aldus L. Wierenga, 'Een eigennaam vertaal je niet', in: Met Andere Woorden 18 (1999) nr. 1, 22, in een overigens merkwaardig artikel, waarin hij de weergave JHWH bepleit, maar de uitspraak daarvan wil overlaten aan wat de gebruikers wensen! Dan biedt J.P. Fokkelman, 'Afblijven van de naam Jahwe', in: Met Andere Woorden 19 (2000), 25-30, in elk geval meer helderheid - maar bij hem is het probleem weer dat hij zich op geen enkele wijze rekenschap geeft van de Joodse gevoelens rondom de Naam.
37. K.A. van der Jagt, 'Godsnaam in vertalingen', in: Met Andere Woorden 18 (1999) nr. 3, 9.
38. Weergave van de Godsnaam, 32. Wat hier met betrekking tot het heden bedoeld is, geldt niet minder ten aanzien van het verleden.
39. C. Houtman, 'De Nieuwe-Wereldvertaling', in: H.W. Hollander (red.). Spectrum van bijbelvertalingen, 71v.
40. Vgl. H. Veldhuizen, In gesprek met Jehovah's Getuigen, Leiden 1992, llv., die er terecht op wijst dat het er in de genoemde teksten veel meer om gaat dat God Zich bekend maakt als de Getrouwe, die zal zijn die Hij zijn zal. Dat het voor christenen niet op het letterlijk gebruik van Zijn Naam aankomt, blijkt wel uit het feit dat Jezus die in het Nieuwe Testament nergens gebruikt.
41. Houtman, 'De Nieuwe-Wereldvertaling', 73v.; Houtman is er overigens in geslaagd een bewonderenswaardig objectief artikel over deze vertaling te schrijven.
42. Onlangs heb ik deze stelling verder uitgewerkt in 'Een peiling naar de diepte. De filosofie achter de [Nieuwe Bijbelvertaling]', in: H.J. Lam & P.J. Vergunst (red.). Kanttekeningen bij de [Nieuwe Bijbelvertaling], 90-106. Th.A.W. van der Louw, 'Theologie, vertaalmethode en vertaalpraktijk. Overwegingen rond de Nieuwe Bijbelvertaling', in: Theologia Reformata 43 (2000), 193-207, geeft er voorbeelden van hoe - ondanks het gestelde doel van een theologie-vrije vertaling! - in het voortraject van de NBV de theologische achtergrond van bepaalde vertaalkeuzes duidelijk werd (202-206)
43. Weergave van de Godsnaam, 35-39.
44. Vgl. Van de Beek, Jezus Kurios.
45. Het lijkt me dat de argumentatie die op dit punt gegeven wordt door Pleizier, 'Omdat er slechts één is', nauwelijks te weerleggen valt. Wie in de lijn van Dordt wil blijven, zou om voor handhaving van 'HEERE' te kiezen immers het naam-element (dat Dordt secundair wilde uitdrukken door middel van het hoofdlettergebruik) veel te zwaar moeten aanzetten ten koste van het titel-element.

Dit artikel werd u aangeboden door: Driestar Educatief

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 oktober 2002

Driestar bundels | 191 Pagina's

De vertaling van de Naam van God

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 oktober 2002

Driestar bundels | 191 Pagina's