Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De vleeswording van het Wonderkind of het Kerstwonder

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De vleeswording van het Wonderkind of het Kerstwonder

Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven. Jes. 9 : 5a

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het Kerstfeest, dat wij met rasse schreden weer naderen, bepaalt ons bij de grote betekenis van het woord van Paulus: „De verborgenheid der godzaligheid is groot. God is geopenbaard in ons vlees. Daarvan nu profeteerde reeds Jesaja.

In onze tekst toch wordt van dit allergrootste heilgeheim gesproken, waarin de Enige en Drieënige God Zichzelf verheerlijkt tot zaligheid van een gans verloren volk, dat zich in zijn verbondshoofd Adam de eeuwige toom en gramschap Gods heeft waardig gemaakt, doch dat door de onderwerpelijke toepassing van dit heilgeheim aan hun ziel in de gunst en verzoening met God in Zijn volzalige gemeenschap hersteld, zich eeuwig zal mogen verlustigen. Dat nu is de verborgenheid, waarvan het Kerstfeest getuigt. Hoe lang hadden de vaderen van het oude verbond er naar uitgekeken dat het eens Kerstfeest zou worden. De Heere Jezus zeide tot zijn discipelen: „Want Ik zeg u, dat vele profeten en koningen hebben begeerd te zien, hetgeen gij ziet en hebben het niet gezien en te horen, hetgeen gij hoort en hebben het niet gehoord." Luc. 10 : 24. Gelukkig zijn echter degenen die door Goddelijke genade ontdekt zijn aan hun verloren staat, aan de stikdonkere nacht van duisternis, waarin wij van nature voortleven buiten God en zonder God, terwijl al de werken der wet de schuld in het Goddelijk recht niet kunnen wegnemen en de zonden tegen een rechtvaardig en heilig en goeddoend God niet kunnen verzoenen. Voor dezulken, in wier hart alzo plaats gemaakt wordt voor het heilgeheim van onze tekst, zal het medevallen, maar, hoor maar wat ons tekstverband zegt in vers 1: „Het volk dat in duisternis wandelt, zal een groot licht zien; degenen die wonen in het land van de schaduwen des doods, over dezelven zal een licht schijnen." Dezulken kondigt de Heere door middel van Jesaja blijdschap, ja innerlijke, volzalige blijdschap aan, wijl de Heere Zelf de zware last, waaronder zij gebukt gingen en bezweken, zal wegnemen en de vijanden verdelgen zal door Hem van wie onze tekst spreekt Wel zou het nog lange tijd duren, ja meer dan 600 jaren, doch Hij, die het gesproken had, zou het ook gewisselijk doen komen. Hij getuigt: „Zou Ik het zeggen en niet doen en spreken en niet bestendig maken? Hij volvoert gewis Zijn Woord, ja zó dat niet één van de goede woorden, die Hij gesproken heeft, op de aarde vallen zal. Want al ging het door het onmogelijke en afgesnedene heen, zie de vervulling van het Woord des Heeren in Bethlehems stal! In verwondering hebben de herders Hem aanschouwd, van Wie de profeet zo lange tijd daarvoor reeds had uitgeroepen: „Een kind is ons geboren en een Zoon is ons gegeven".

Jesaja zegt „een kind" is ons geboren. Niet „een man" is ons geboren. Adam werd als volwassen man door God geschapen, doch de tweede Adam, die gezegende Heere Jezus, werd als „kind" geboren. Hij toch moest de ganse leeftijd der mensen van de grote levensstond tot de volkomenheid des mans doorlopen. Door onze diepe val in ons verbondshoofd Adam worden wij in zonde ontvangen en geboren, en zou Christus nu borgtochtelijk al de zonden Zijns volks van hun prilste jeugd af aan wegdragen, zo moest Hij ook als kind ons vlees en bloed aannemen, de broederen in alles gelijk worden, uitgenomen de zonde. Paulus zegt: „Overmits dan de kinderen des vleses en bloeds deelachtig zijn, zo is Hij ook desgelijks derzelven deelachtig geworden, opdat Hij door de dood te niet doen zou, degene die het geweld des doods had, dat is, de duivel, en verlossen zou al degenen, die met vreze des doods, door al hun leven der dienstbaarheid onderworpen waren, " Hebr. 2 : 14 en 15. Alzo Mens uit de mensen, geworden uit een vrouw, geworden onder de wet, opdat Hij degenen die onder de wet waren verlossen zou. Hij is het zaad der vrouw, waarvan de Heere in de moederbelofte reeds gesproken had, Gen. 3 : 15.

Paulus zegt ook: „Alle hogepriester wordt uit de mensen genomen". Ook moest iedere losser in Israël aanverwant zijn. Zo nu is Hij die gezegende oudste broeder van al Zijn volk, die dierbare Goël en Losser, dé Apostel en Hogepriester onzer belijdenis, onze natuur, ja zelfs onze verzwakte menselijke natuur, als kind deelachtig geworden, opdat Hij een barmhartig en getrouw Hogepriester zou zijn in de dingen die bij God te doen waren, om de zonden des volks te verzoenen, Hebr. 2 : 17. Jesaja roept in verwondering: „een Kind is ons geboren", als elk ander kind, en toch is Hij „het kind", wijl Hij ontvangen is van de Heilige Geest en alzo geen erfschuld had en getuigen kan: „Wie overtuigt Mij van zonden? " Ja wie „een kind is „ons" geboren." Dat was het grootste wonder ook voor de herders, dat ze vernemen mochten: „Ik verkondig „U" grote blijdschap, die al de volken wezen zal, n.l. dat „U" heden geboren is de Zaligmaker, welke is Christus, de Heere, in de stad Davids." Dat toch is het wonder van alle wonderen voor gans de kerk des Heeren, dat Hij voor zulken, zoals zij zichzelf door ontdekkende genade hebben leren kennen, geboren is. Nooit toch is uit te spreken wie wij door de zonden in ons verbondshoofd Adam geworden zijn en daarbij de schuld nog dagelijks meerder maken, terwijl door de zonde een breuk geslagen is tussen God en de mens, die door niemand en niets meer te helen is. De waarneming daarvan doet het ontdekte volk in diepe smart hun verlorenheid inleven en uitroepen: „De kroon onzes hoofds is afgevallen, wee mij dat ik zo gezondigd heb." Wat wordt voor dezulken dat heilgeheim groot, dat Hij, de gezegende Zone Gods, Zichzelf vernietigd heeft, de gestalte van een dienstknecht heeft aangenomen en de mensen is gelijk geworden en in gedaante geworden als een mens, ja Zichzelf vernederd heeft, gehoorzaam geworden zijnde tot de dood, ja de dood des kruises, gelijk de Apostel getuigt in Filipp. 2 : 7 en 8. Hij toch wilde tot in de diepste diepte van hun verlorenheid afdalen, daartoe hun vlees en bloed aannemen. Zich stellen onder de wet en plaatsbekledend al hun schuld en zonden op Zich nemen, om ze alzo door Zijn voldoening van onder de vloek der wet te verlossen, hun zonden te verzoenen, de breuk tussen God en hun ziel te herstellen en alzo een eeuwige gerechtigheid aan te brengen. Welk een dierbaarheid en algenoegzaamheid wordt dan in Hem, die als kind wilde geboren worden in Bethlehems stal, gevonden. In Hem toch komt God aan Zijn eer, worden de deugden Gods opgeluisterd en ontvangt gans de kerk door de toepassende bediening des Heiligen Geestes de zaligheid, zó dat ze met Jesaja uitroepen: „Een Kind is „ons" geboren." Ja nog dieper wordt het heilgeheim van de zaligheid der kerke Gods door Jesaja in het vervolg van de tekst ontsloten, als Hij zegt: „Een Zoon is ons gegeven". Met deze woorden ontsluit de Profeet het heilgeheim, dat de zaligheid van God Zelf uitgaat. Dat, wijl niemand de voldoening in het Goddelijk recht kon aanbrengen voor gevallen Adamskinderen en zulken in de gemeenschap Gods herstellen kon. God Zelf in en door de Zoon Zijner liefde aan Zijn eigen geschonden gerechtigheid de voldoening gaf en daartoe Zijn eniggeborene „gegeven" heeft. Hij toch, die als kind in Bethlehems stal geboren werd, was en bleef in Zijn persoon de eeuwige Zoon des Vaders. Hij is als Zoon dan ook niet in Bethlehem geboren maar „gegeven". Hij is God uit God, eenswezens met de Vader en de Heilige Geest. Het Beeld des onzienlijken Gods, de Eerstgeborene aller creaturen, door Wie de Vader hemel en aarde geschapen heeft. Hij nu, die de eeuwige Zoon des Vaders is. Die het geen roof geacht heeft God de Vader even gelijk te zijn, is van de Vader „gegeven". Gegeven tot het aannemen van onze menselijke natuur, niet de menselijke persoon, dat is maar wat ons van elkander onderscheidt, doch wel dat wat ons werkelijk mens doet zijn, d.i. ziel en lichaam, om alzo als kind geboren te worden en toch te blijven in Zijn persoon, die Hij was, de Zone Gods. De Heere Jezus spreekt Zelf van dit heilgeheim, zeggende: „Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon „gegeven" heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe, " Joh. 3 : 16 En Johannes getuigt in verwondering: Het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als des eniggeborenen van de Vader, vol van genade en waarheid. Joh. 1 : 14, en hoor hoe hij hier verder van getuigt in 1 Joh. 4 : 9, 10: „Hij nu is de gegevene des Vaders, opdat het welbehagen des Vaders tot zahgheid van Zijn volk door Zijn hand gelukkiglijk zou voortgaan. Lucas zegt in Handelingen: God heeft Zijn gemeente met Zijn eigen bloed verkregen, want Gods volk is door God met God verzoend. De wetgever stelde alzo Zichzelf onder de wet om al de Zijnen van de vloek der wet vrij te maken. Welk een heilgeheim ligt besloten in die betekenisvolle profetie: „Een Kind is ons geboren en een Zoon is ons gegeven." Hoe noodzakelijk is echter de bate van dat heil, daarin besloten, onderwerpelijk te ervaren. De dichter roept in verwondering daarom uit: „Sions Koning is van Israëls God gegeven." De kerk des Heeren heeft een gegeven Borg en Zaligmaker. Uit de hand des Vaders ontvangen ze Hem die ze gegeven is tot wijsheid, rechtvaardigheid, heiligmaking en tot volkomen verlossing. Het zal daarom zo meevallen voor dat volk, dat geen handen meer heeft om te tasten en geen voeten om te gaan, dat met een openstaande schuld in het Goddelijke recht zo menigmaal uitroept: „Hoe kom ik ooit met God verzoend! Wel werd het voor het Israël van de oude dag al donkerder en al onmogelijker, ja zelfs zweeg de profetie, zodat moest worden geklaagd: „Niet een profeet is ons tot troost gebleven en niemand weet hoe lang dit duren zal". Nochtans werd dat volk niet beschaamd, hoor maar de boodschap des hemels tot de herders, met verheffing van de ere Gods getuigen van dit heilgeheim naar het welbehagen des Heeren. O dat het voor dat oprecht bekommerde volk nu ook eens kerstfeest werd, dan zouden ze met Jesaja wel uitroepen: „Een Kind is ons geboren en een Zoon is ons gegeven." Wat zijn ze dan toch arm, die kerstvreugde zoeken rondom een boom zonder wortel. Doch ook degenen die in een beschouwende kennis zich verheugen zonder dat ooit m het hart plaats gemaakt is voor Hem die in Bethlehems stal geboren werd. De blijdschap van de profeet in onze tekst, die in de belofte hen reeds omhelsde, mocht nog eens tot jaloersheid wekken, opdat het eenmaal niet tot een eeuwige veroordeling strekke. Daarentegen zij het al dat volk, dat het in hun leven waarlijk om God en diens volzalige gunst en gemeenschap te doen geworden is, vergund rondom de kribbe verzameld in dat eeuvwg wonder aller wonderen in te blikken en in verwondering uit te roepen: Een Kind is ons geboren en een Zoon is ons gegeven. * « *

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 december 1951

De Saambinder | 4 Pagina's

De vleeswording van het Wonderkind of het Kerstwonder

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 december 1951

De Saambinder | 4 Pagina's