Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Dierengedichten uit de na-oorlogse poëzie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dierengedichten uit de na-oorlogse poëzie

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Tussen de vele bundels poëzie, die na de laatste wereldoorlog zijn verschenen, lijkt het bundeltje van Harriët Laurey, getiteld „Loreley", wel wat verdwaald. De na-oorlogse poëzie is voor het grootste gedeelte op het eerste gezicht onbegrijpelijk, zo niet onzinnig. Zoals Picasso „gekke" dingen schildert, zo schrijven vele na-oorlogse dichters „gekke" verzen. Het is nu onze bedoeling niet om in te gaan op het nieuwste wat de na-oorlogse dichtergeneratie te bieden heeft, want dat is niet in een paar regels te zeggen. Er is een diepgaande studie toe nodig, om niet met een gebaar van „'t is allemaal onzin" zich ervan af te maken. Ad den Besten heeft een inleiding geschreven tot de poëzie van de na-oorlogse dichtergeneratie en het werk is uitgedijd tot een boek van 281 klein en dichtbedrukte bladzijden. Door een dichter van genoemde generatie wordt dit werk van Den Besten een titanenarbeid genoemd.

Om op het bundeltje van dc dichteres Laurey terug te komen, moeten we opmerken, dat het wat uit de toon valt, vergeleken dan met het werk van de vooruitstrevende en vernieuwende collega's. De gedichten van Laurey zijn verstaanbaar, wat al een grote winst betekent, als we ons voorhoofd moeten rimpelen bij het lezen van zoveel wat aan de markt wordt gebracht, en dat als poëzie wordt aangemerkt. In het bundeltje „Loreley" staan ook enkele dierengedichten en daarvoor vragen we nu even de aandacht. In deze gedichten spreekt de dichteres indirect: ze laat de dieren spreken en zelf verschuilt ze zich min of meer, maar toch is zij zelf aan het woord. Het gaat er mee als met een schuilnaam: de echte schrijver is er toch aansprakelijk voor. Echt na-oorlogs doen deze gedichten aan: vertwijfeling, geen uitzicht zien, wat is er in de wereld nog te bereiken, een wereld die uit duizend wonden bloedt, waar herrie en onrust de overhand hebben en vul zelf maar verder aan.

Een sombere toon van berusting met verschrikkelijke verveling, omdat er geen uitzicht is, klinkt ons tegen in het gedicht „De schildpad".

Het veld is eeuwig en de groene sla, waaraan ik knaag met d' onaandoenlijkheid, waarmee de tijd knaagt aan de eeuwigheid, zo traag en zeker als ook ik besta.

Men moet, om dit te verstaan, een schildpad hebben gezien, etend, haast onmerkbaar vorderend aan het slablad: daar doet het dier wel dagen over.

En alles, wat ik verder onderga, langzaam gevreesd heb en langzaam gewild, slaapt nu al honderd jaar onder mijn schild, en nu al honderd jaar droom ik het na.

De schildpad is een veracht beest; er is niet veel sieraad aan; er zit niet veel leven in; het is een verstoteling onder de dieren, een verworpene, een paria, die eigenlijk niet in de maatschappij thuis hoort. Luister maar:

Onder de dieren maar een paria, omdat ik niet kan in de hemel kijken, geen verten en geen hoogten kan bereiken, weet ik nochtans, wat ik alleen versta:

Ruiten mijzelf is er geen vergelijk en het veld is eeuwig en de groene sla.

Alles is uitzichtloos: geen verten en geen hoogten kunnen bereikt worden, en in de hemel kan niet worden gekeken. De schildpad is gedoemd om het eentonige leven, waaraan geen einde schijnt te komen, voort te leven zonder enige afwisseling of kans op verbetering van het lot. Zo is voor vele mensen het leven geworden na de oorlog. Duidelijker kan het niet worden gezegd, als Laurey het hier heeft gedaan.

In het gedicht „De muilezel" wordt ongeveer het zelfde gezegd, met dit verschil, dat er een glimpje van troost door schemert: de ezel ziet opeens de palmen, dus is er een oase in de woestijn en komt er een wijle rust; en.... Zijn ogen („Zijn" met een hoofdletter) zien mij dieper aan. Er is een flikkering van hoop in het eentonige leven, en er wordt troost gezocht bij.... ja, omdat Zijn met een hoofdletter staat, bij God. In de vertwijfeling van de na-oorlogse tijd gaan de mensen een van de twee kanten uit: er is geen God, of men moet zich wel paaien met de gedachte, dat er toch wel een God is en dat het dan toch nog wel goed kan aflopen.

De muilezel

Nauwlijks glanzend, maar zo zacht mijn huid Onder 't eeuwig schurend zadeldek.

En mijn hoeven maken geen geluid, waar ik smal langs smalle paden trek.

Want er is zoveel, dat ik moet vragen, — alles, wat ik nog begrijpen wil —.

Want er is zoveel, dat ik moet dragen, en het drukt mij, maar ik draag het stil.

Eén heeft wel mijn nederig bestaan tot een zoet en hoger heil geadeld, — soms zie ik opeens de palmen staan, en Zijn ogen zien mij dieper aan — maar ik kan niet van mijn plaats vandaan; links en rechts ben ik met leed gezadeld.

INDEX.

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 november 1954

Daniel | 8 Pagina's

Dierengedichten uit de na-oorlogse poëzie

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 november 1954

Daniel | 8 Pagina's