Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

UIT DE PRAKTIJK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE PRAKTIJK

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

24.

De Heere spreekt in Zijn Woord over een volk dat Zijn lof vertellen zal, en dat Hij geschapen heeft tot Zijn eer; maar watwordt daar weinig van gezien. Zij behoeven toch zo’n bedrukt leven niet te hebben, want zij hebben toch alle reden om verblijd te zijn, en doorgaans lopen zij te zuchten en te kreunen. Hoe kan dat toch zo zijn? zo werd ons eens op een huisbezoek gevraagd.

Ja vriend, daar raakt u een zaak aan die wel een verklaring nodig heeft, en waar het verstand maar moeilijk achter kan komen. Kijk eerst eens naar dat volk, wie en wat zijn zij in zichzelf aangemerkt, zij zijn gelijk alle anderen, zondige mensen, waar de vloek over uitgesproken is in het paradijs, en waar geen draad goeds van te verwachten is. Zij hebben dezelfde neigingen en begeerten van nature om nooit naar God te vragen. Er wordt wel eens van gezegd: „we zijn van één lap gescheurd”. Daar is ook in dat volk niets dat de Heere oorzaak zou geven om hun genade te bewijzen. Paulus schrijft dan ook, dat wij gelijk zijn aan al de anderen, en dat leert dat volk kennen en beleven dat zij niet beter zijn dan de anderen. Daar worden zij aan ontdekt en van overtuigd; van nature zijn zij zondaars, maar dan worden zij zondaars, en dattemeer als zij er aan ontdekt worden waar de zonde vandaan komt, als zij een blik krijgen in het paradijs en op Adam. Als dat toegepast wordt worden zij een verloren zondaar in de beleving en vallen God toe als Hij ze voor eeuwig wegdoet, dat keuren zij recht.

Vriend, dat zijn zaken waar wat van gekend moet worden zal het wel zijn. Er zijn mensen, die over dit stuk maar liefst niet spreken; maar onthoud dit altijd, dat dit volk zal weten uit welke nood en dood zij verlost zijn, want aan zulk een volk wil de Heere Zijn deugden van rechtvaardigheid en barmhartigheid betonen en in de tijd Zijn genade verheerlijken. Zo komt een ziel in de nood, en als een mens in nood verkeert moet hij dadelijk geholpen worden, want anders komt hij om; maar hier wordt dat grote wonder geopenbaard, dat er nu Eén is, Die het voor die verloren zondaar opneemt, en een deur geopend wordt tot zijn behoudenis. Als dat mag plaats vinden, vriend, is er toch wel reden om de wonderen Gods te vermelden; de eeuwige dood voor ogen en nu een mogelijkheid om zalig te worden. Wat wordt God dan groot gemaakt, en daartoe zijn zij geschapen om de lof des Heeren te vermelden.

Wanneer een ziel uit dat wonder leven mag, dat er ook voor hem een weg gebaand is om net zijn Schepper verzoend te worden, dan denkt hij wel, dat dit aangename leven wel voortduren zal; hij kan er dan niet inkomen datdit nog veranderen zal, de één mag hier wat langer in verkeren dan de ander, maar als dat levendige wat gaat wijken, en het natuurlijke neemt wat de overhand, waar blijft dan veelal het lof vertellen en de blijdschap? En als er meer en meer ontdekt wordt wie en wat ik ben en blijf, en als men dan met een zwijgende mond over de aarde loopt, als men die gevoelige blijken van ’s Heeren wege niet meer zo gewaar wordt als in ’t eerst, en als de verdorvenheden weer zo opkomen, dan begint men er wat van te leren wat de Heere eens gezegd heeft: „zonder Mij kunt gij niets doen”, ook de Naam des Heeren niet groot maken. Dan is het wel naar gesteld, maar zij willen niettegenstaande dit alles niet ruilen met de welvarendste wereldling.

Ja man, dat is wonderlijk en voor het verstand niet te begrijpen, maar zo’n mens, die dat goede zo gesmaakt heeft, en er nu zo dor en dodig heengaat, die kan toch wel vertellen wat er gebeurd is?

Vriend, er zijn tijden in het leven, dat men het verstandelijk niet weergeven kan, dat alles zo toegesloten is, dat men zich de ongelukkigste en ellendigste op heel de wereld acht, zodat men er zelfs geen lust toe heeft om het te vertellen, en als men het als een geschiedenis moet weergeven, zou je weg willen lopen van je eigen koudheid. Neen vriend, ’t is wat anders als men het eens vertellen mag, als men daarin de Heere op het oog mag hebben om Zijn grootheid tevermeldeiwanwegeZijn goedertierenheid aan een onwaardige bewezen. Dan mogen zij weer ootmoedig verblijd zijn over die weldaad, en dan zijn ze niet nauw in hun ingewand. M aar hoe menigmaal is het anders gesteld, als een ziel geen heerlijkheid ziet en daar zo ongevoelig heengaat, probeer ze dan maar eens aan het praten te krijgen, ja veelal wel klagen over hun wangestalte tegenover de medemens, maar wordt die klacht eens levendig, dan houdt dat praten wel op dat toch veelal gepaard gaat met veel zelfhandhaving en de eer Gods niet voor ogen heeft. Maar de levende klacht heeft een levende God^ nodig, dat drijft uit tot de Heere, en dan mogen zij op die plaats terecht komen, dat de Heere zo welbehaaglijk is, namelijk in het stof van ootmoed. Het is zeker in de keuze en begeerte der ziel om de Heere groot temaken, en heiliglijk voor Hem te leven, maar wat komt daarvan openbaar, wat wordt er weinig goed van de Heere gesproken en hoe weinig erkenning van Zijn dadem.

Dus als ik dat nu goed begrijp, dan ligt dat veel in de ongestalte van dat volk, dat zij zo weinig des Heeren lof vertellen?

Ja vriend, veelal wel, en daarom bestraffen zij zichzelf wel en zeggen: hoe moest mijn leven en spreken tot eer des Heeren zijn en hoe ben ik nu de aarden flessen gelijk. Als dat nu zo is dan kan er toch niets uitgaan van dat volk? Maar vriend, we zijn wel wat breedsprakig geweest, maar we hebben geprobeerd om uw vraag te beantwoorden, zoals wij dit zien, en naar wij geloven hebben wij uit de praktijk van het leven enkele toestanden naar voren gebracht, maar voor u en ons allen is het ten hoogste noodzakelijk om tot dat volk te mogen behoren waarvan de Heere in Jesaja 43 getuigt: Dit volk heb Ik Mij geformeerd, zij zullen Mijn lof vertellen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 augustus 1968

Bewaar het pand | 4 Pagina's

UIT DE PRAKTIJK

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 augustus 1968

Bewaar het pand | 4 Pagina's