Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voorloopige samenvatting.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voorloopige samenvatting.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Binnenkort zal ons blad in vacantieformaat verschijnen. Gedurende de zomerperiode zullen uit den aard der zaak onze artikelen worden onderbroken. Met het oog daarop schijnt het ons thans gewenscht een voorloopige thetische samenvatting te geven van hetgeen in de laatste maanden door ons werd geponeerd.

1. Onze belijdenisschriften stellen zich op dichotomistisch standpunt. Het duidelijkst blijkt dat wel in Art. 37 van de Nederlandsche geloofsbelijdenis en in Zondag 22 van den Beidelbergschen Catechismus.

Dit zijn evenwel niet de eenige plaatsen. Al dadelijk is antwoord 1 van den Catechismus ongetwijfeld dichotomistisch bedoeld („dat ik met 'lichaam en ziele mijns getrouwen Zahgmakers Jezus Christus eigen ben."). Het zelfde kan gezegd worden van Zondag 12, antwoord 34.

2. De Gereformeerde dogmatici spraken van twee onderscheiden substanties waaruit de mensch is gevormd. Hiermede bedoelde men iets anders dan hetgeen door het Roomsche en Doopersche dualisme werd gepredikt. Nimmer is het de bedoeling geweest van deze dogmatici om het zoo voor te stellen, alsof het lichaam het lagere was, in den zin van het minderwaardige. Lichaam en ziel beide zijn door God geschapen en zijn een eenheid in den eenen individueelen mensch. Weliswaar brengt de dood scheiding tusschen die twee, maar door het werk van Christus wordt de genade der opwekking niet alleen over de ziel of den geest, maar ook over het lichaam uitgestrekt, 1 Cor. 15. Lichaam en ziel worden weer vereeuigd in den dag van de wederkomst van, Christus.

3. De Gereformeerde dogmatiek heeft op het voetspoor van de uitspraken van de oude conciliën steeds onderscheiden tusschen het „ik" of de „persoon" en de „natuur" des menschen. In verband met de christologie heeft men speciaal deze onderscheiding toegepast in dien zin dat men zeide d, at Christus een goddelijke Persoon, een goddelijk „Ik" en geen menschelijk „ik" bezat. Vandaar dat men steeds poneerde dat Christus een onpersoonlijke menschelijke natuur had aangenomen. Waarmede men wilde uitdrukken, dat Christus wel de volkomen menschelijke natuur, maar geen menschelijke persoon bezat.

4. De leer omtrent het „ik" des menschen heeft in de theologie speciaal de aandacht o.a. in het leerstuk van de heiligmaking. Op duidelijke en kernachtige wijze werd daarover o.a. geschreven door Dr A. Kuyper in zijn werk „De gemeene gratie", speciaal Deel II, bid. 304—311.

5. Intusschen is met deze gegevens niet elk psychologisch probleem opgelost.

Immers, eenerzijds moeten wij handhaven de gedachte dat God de onsterfelijke ziel des menschen schept. Anderzijds valt het bestaan van psychische erfelijkheid niet te ontkennen. Hieruit volgt de moeiUjkheid dat eenerzijds het ontstaan van den onsterfelijken geest of de onsterfelijke ziel zonder ^eenigen twijfel uit Gods scheppende werking, moet worden verklaard, maar dat anderzijds er toch ook een genetisch verband moet worden aangenomen tusschen de psychische gesteldheden van de kinderen en die van de ouders. Dieze twee gegevens schijnen echter tegenstrijdig en deze tegenstrijdigheid vraagt een verklaring of een oplossing.

Maar dit is de eenige moeilijkheid niet. Zonder twijfel staat het vast dat de zaadcel en de eicel uit welke God het nieuwe wezen bouwt leven, ook vóór het oogenblik van de bevruchting. Nu is echter leven nimmer een „zijn in een neutrale situatie". Ook dit leven van zaadcel en eicel heeft een „kleur".

Daarbij komt dat deze zaadcel en eicel beide een zekeren aard, ©en zekere natuur vertegienwoordigen. Er is in het vleesch immers onderscheiden aard. Paulus zegt in 1 Cor. 15 eenerzijds dat vleesch vleesch is, maar anderzijds dat elk vleesch zijn eigen aard, zijn eigen type heeft.

In het oogenblik dus waarop zaadcel en eicel samenkomen, is daar reeds een kiem voor een levend wezen, dat een bepaalde kleur, een be^ paald type vertegenwoordigt. Dit type is het type mensch. Het stoffelijke bestaan van het vleesch is getypeerd naar den aard: vleesch der menschen en het leven in dat vleesch is menschelijk leven. Deze laatste gegevens kunnen niet ontkend worden en vinden ook bewijs door hetgeen de Schrift over de natuur en het vleesch der menschen zegt.

6. Daarbij komt nog een andere moeilijkheid. De woorden die de Schrift gebruikt voor „ziel", schijnen een verscheiden beteekenis te kunnen 'hebben. Dit geldt vooral van het in het Nieuwe Testament gebruikte woord „psuchè".

Dit woord toch beteekent, gelijk wij zagen, zeer dikwijls: even, (Hand. 12:11; Mattli. 6:25; Luc. 12:22; Hand. 15:26; Joh. 10:11, 15 en 17). Zoo beteekent ook het van „psuchè" afgeleide bijvoeglijke naamwoord „psuchikos" dikwijls eenvoudig: evend (op aarde), (1 Cor. 15:44). In al deze verbanden beteekent „ziel" dus het leven, het zuiver natuurlijke leven, de physische levenskracht.

Maar soms wijzigt zich de beteekenis van dat woord psuchè. Dan staat de gedachte aan ©en individueel leven, aan een particulier bestaan van het leven reeds op den achtergrond van de uitdrukking. X)an gaat dus de beteekenis over naar „het physische leven in zijn individueele bepaaldheid". Zoo bijv. Hand. 27:22 en Matth. 20:28^ Marcus 10:45. Toch heeft ook hier het woord ziel in de eerste plaats de beteekenis van jjleven".

Een meer zelfstandig karakter begint de „ziel" te krijgen in die plaatsen waar aan de ziel zekere driften, zekere gewaarwordingen worden toegekend, Hebr. 12:3, Hand. 14:22. Merkwaardig is hier ook de uitdrukking: én hart en één ziel, Hand. 4:32.

„Deze „psuchè", deze „ziel" kan ook op God gericht zijn. Alleen in dat geval komt het woord soms parallel voor met het woord pneuma, Luc. 1:46. Soms ook zonder pneuma, 1 Pietri 2:11. Maar anderzijds is de „ziel" draagster van de natuurlijke en aardsche driften en zetel van de begeerte. Hand. 18:14.

Nog verder breidt zich de beteekenis van het Svoord psuchè uit wanneer de psuchè het waarlijk waardevolle van den mensch wordt, Matth. 16:26, op welks redding alles aankomt, Hebr. 10 VS "39; Jac. 1:21 en in dezen zin genomen kan de ziel niet gedood worden, Matth. 10:28.

Wijl nu dit woord „ziel" in de Schrift in zoo onderscheiden beteekenissen voorkomt, dient hier een nader onderzoek te worden ingesteld. Dit klemt te meer waar toch eigenlijk het woord , , psuchè" in het Nieuwe Testament in het algemeen leven beteekent. Zoo zegt Prof. Grosheide dan ook in zijn Commentaar op den eersten brief aan Corinthe: Nu is psuchè het leven (Math. 2:20 etc.), niet wat wij ziel noemen".

7. Nu kunnen wij verder gaan op een nieuw punt met het vervolg van het citaat van Pïof. Grosheide: „Onze tegenstelling van ziel en lichaam, waarbij we onder ziel, de persoonlijkheid, ons geheele geestelijk bestaan en ook nog wel het leven en onder lichaam al het stoffelijke van ons bestaan samenvatten, kent Paulus niet." (blz. 111).

Het „ik", de persoonlijkheid heet in de brieven van Paulus dan ook niet psuchè, maar pneuma. 'Wij geven hier nog eens weer wat wij reeds eerder citeerden, maar wat om zijn belangrijkheid in dezen samenhang nog eens weer moet worden herhaald.

Prof. Grosheide schreef toch: „Het ik, de jiersoonlijkheid noemt hij (Paulus) pneuma, vgl. vs 11. Op zichzelf zou pneumatikos dus ook dienst kunlien doen om den niet bekeerden mensch aan te duiden. Dit zou echter verwarring stichten, en pneumatikos wordt de facto alleen gebruikt —-ook hier ter plaatse — in den bij vs 13 omschreven zin. Zoo komt Paulus er toe om van den nietgeloovigen mensch psuchikos te bezigen, hij heeft alleen maar psuchè. Psuchè is dus het leven, in tegenstelling met den dood. Psuchè ligt daarom op gansch ander terrein dan pneuma, het teekent den mensch als levend wezen zonder meer." (bid, 111).

Waar nu het Paulinisch spraakgebruik zoo duidelijk onderscheidt tusschen „psuchè" en „pneuma", dient hier een nader onderzoek te worden, Ingesteld. Dit nader onderzoek gaat ook over hetgeen onder de punten 5 en 6 genoemd werd. Doch dat na de zomermaanden.

8. Ten opzichte van de vraag hoe wij de Schrift moeten gebruiken voor onze psychologie moeten wij ons voor misverstanden wachten; doch daarover, benevens eenige andere punten, in het slotartikel

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 juli 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

Voorloopige samenvatting.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 juli 1934

De Reformatie | 8 Pagina's