Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vriend der wereld, een vijand van God

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vriend der wereld, een vijand van God

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Overspelers en overspeleressen, weet gij niet dat de vriendschap der wereld een vijandschap Gods is? Zo wie dan een vriend der wereld wil zijn, die wordt een vijand van God gesteld. Of meent gij, dat de Schrift tevergeefs zegt: e Geest, Die in ons woont, heeft Die lust tot nijdigheid? Ja, Hy geeft meerder genade. Daarom zegt de Schrift: od wederstaat de hovaardigen, maar de nederige geeft Hij genade". Jacobus 4 : 4—6

Over scherpe prediking gesproken! Wie de Jacobusbrief leest, moet zeggen: wat heeft deze apostel zijn gemeente fors aangepakt. Geen zoetsappige, pluimstrijkende woorden. Maar hij heeft het Woord Gods gehanteerd zoals het is: als een scherpsnijdend zwaard. Wat is dat nodig en nuttig. Niet om zomaar zonder reden scherp en hakkerig te zijn. Maar vanuit de ernst waarmee het Woord Gods doortrokken is de gemeente wijzen op de noodzaak van een heilig en onberispelijk leven voor Gods aangezicht. Het luistert immers nauw. God is een jaloers God. Hij wil een mens helemaal. Hij wil dat Zijn volk zich helemaal aan Hem geeft. Wel, Jacobus moet tot zijn smart constateren dat de gemeente zich laat meeslepen door een geest uit de wereld.

Vandaar zijn vlijmscherpe woorden.

„Overspelers en overspeleressen..." Lag de zonde van de gemeente op het sexuele vlak? Ik dacht niet dat we het daar allereerst hebben te zoeken. Hoewel, het zou kunnen. Een mens is immers tot alle boosheid geneigd. En het zou niet de eerste keer zijn dat men in de Geest begon, maar in het vlees eindigde.

Toch moeten we vooral denken aan een Bijbelse manier van spreken over de zonde. In het Oude Testament wordt de zonde vaak gezien als overspel, vooral bij de profeten. God is met Zijn volk in een verbond getreden. Dat verbond wordt dan vergeleken bij een huwelijk. God is de echtgenoot en Zijn volk is Zijn vrouw. Dat huwelijksverbond verplicht tot wederzijdse trouw. In dit verband horen we de Heere zeggen: Ik gedenk der weldadigheid uwer jeugd, der liefde uwer ondertrouw..." (Jer. 2:2). Maar, wil de Heere zeggen, dat is helaas verleden tijd.

Want „gij nu hebt met vele boeleerders gehoereerd..." (Jer. 3 : 1). Het doet de Heere zelfs in gekrenkte-huwelijksliefde zeggen: Twist tegen uw moeder, twist, omdat zij Mijn vrouw niet is en Ik haar Man niet ben en laat ze haar hoererijen van haar aangezicht en haar overspelerijen van tussen haar borsten wegdoen" (Hosea 2:1).

Hier komen we dus ook het woord „overspel" tegen. En in diezelfde geest heeft ook de Heere Jezus gesproken over „dit boos en overspelig geslacht" (o.a. in Matth. 12 : 39).

Overspel is dus een vaste uitdrukking om de zonde van het volk, maar ook van de enkeling weer te geven. Zonde is een „andere man er op nahouden". Wat een ernstige belediging voor een man wanneer hij dat van zijn vrouw ontdekt. Zal hij dan zijn vrouw niet verlaten? „Men zegt: o een man zijn huisvrouw verlaat en zij gaat van hem en wordt eens anderen mans, zal hij ook tot haar nog wederkeren? " (Jer. 3 : 1).

Wel, in de gemeente aan wie Jacobus zijn brief richt, komen krijgen en vechterijen voor. Waar komen ze anders vandaan dan uit de wellusten die in hun leden krijg voeren? Men zoekt eigen eer en eigen gelijk. Maar zie het gevolg van dit grote kwaad: overspelers en overspeleressen. Zo kijkt God naar Zijn gemeente. Want dat heeft Hij ze niet geleerd. Daarom onteren ze Zijn heilige Naam. Ze zijn zo vrienden van de wereld geworden.

„... weet gij niet dat de vriendschap der wereld een vijandschap Gods is? " Vriendschap der wereld. Daarvan zeggen de Kanttekeningen op de Statenvertaling: „dat is der wereldse en ongelovige mensen om die in het kwade te behagen of na te volgen en der wereldse dingen en begeerlijkheden om die met overtreding van Gods geboden of verzaking van de christelijke leer na te trachten". Het woord „wereld" wordt hier door Jacobus in volstrekt negatieve zin gebruikt. In de zin van „Gode vijandige wereld". De wereld die in het boze ligt. De wereld die zich van God heeft afgekeerd. De wereld waarin met God en Zijn geboden niet wordt gerekend. Vriendschap met deze wereld houdt dus in: afkeer van God. Met Hem en Zijn geboden niet rekenen. „... als de mensen zich begeven tot en toeëigenen de verdorvenheden der wereld..." (Calvijn).

In het verband van onze tekst wil de vriendschap der wereld dus zeggen: door de eigen lusten na te volgen in onderlinge haat en nijd, wordt God de rug toegekeerd. Voegt men zich in het schema, in het denkpatroon, in de 'levenspraktijk van de zondige wereld. Gaat men als christenen met elkaar om zoals de wereld met elkaar omgaat. Hoe dat gaat, kunt u elke dag in uw krant lezen. Elkaar het licht in de ogen niet gunnen. Elkaar naar het leven staan. Elkaar geestelijk en lichamelijk vermoorden. Eikaars woorden verdraaien. Elkaar bekladden en belasteren. Kortom, het gebod Gods wordt in haar tegendeel verkeerd. De liefde is zoek. De liefde is immers naar Gods eigen woord de samenvatting van de Wet. Maar deze vriendschap met de wereld is een vijandschap Gods. Dat is het regelrechte gevolg. Wereld en God staan hier in volstrekte tegenstelling tot elkaar. Ze zijn als water en vuur. Het een is onmogelijk met het ander te combineren. Twee heren dienen kan niet bestaan. Dat leidt onherroepelijk tot liefde voor de een en tot haat voor de ander. „Wie daarom een vriend der wereld wil zijn, die wordt een vijand van God gesteld". Wie dus de keuze doet voor de wereld, die moet wel onthouden dat dat per konsekwentie inhoudt dat hij een vijand van God wordt.

Gods liefde voor Zijn volk is nu eenmaal exclusief. Hij waakt daarover met een jaloerse zorg. God is alleen God. Hij duldt geen andere naast Zich. „Ik ben God en niemand meer". Wie ook maar één vinger uitsteekt naar een andere god, vindt God als zijn vijand tegenover zich.

Dit tekstwoord heeft ook ons veel te zeggen. Juist in onze tijd. Een tijd waarin de wereld op zoveel manieren een greep doet op ons leven, op ons gezinsleven, op ons kerkelijk leven, op het leven van jongeren en ouderen. Openlijk en listig sluipt de wereld langs onze achterdeuren of door onze voordeuren onze huizen en daarmee onze harten en zielen binnen. Wereld, dat kan van alles zijn. Voor Jacobus' lezers waren het de boze lusten die de gemeente innerlijk verscheuren in „krijgen en vechterijen". Een stuk wereld dat ook onder ons geen geringe bedreiging vormt. Wij zijn geneigd om de wereld allereerst in andere dingen te zoeken. Maar we vergeten soms dat onderlinge liefdeloosheid niet minder „wereld" is, waardoor de vriendschap Gods verspeeld wordt. En waardoor geesteloosheid en ingezonkenheid de gemeente verkilt en versteent tot dode rechtzinnigheid met veel hete hoofden, maar steenkoude harten.

Zeker, wereld is ook te vinden in andere dingen. Een gevaar dat ook een levensgrote dreiging inhoudt voor „onze" gemeenten. Is er nog onderscheid tussen de kinderen der wereld en de kinderen naar Gods Naam genoemd? Zonder een pleidooi te willen voeren voor wetticisme (dat kan ook tot een stuk „wereld" worden), mogen we ons wel afvragen of er nog wel een christelijke levensstijl is? Waaruit spreekt wat Paulus heeft gezegd: Gij geheel anders". Is er in onze huiselijke gesprekken, in de besteding van onze vrije tijd, in het inrichten van onzé levenswandel nog verschil met de kinderen der wereld? Ook hierin geldt wat Jacobus zegt: Zo wie dan een vriend der wereld wil zijn, die wordt een vijand Gods gesteld." Het Combineren van deze twee, God en wereld, is niet goed te praten met een beroep op gewijzigde tijdsomstandigheden. Het is zaak het woord van Calvijn ter harte te nemen dat hij bij onze tekst schrijft: ... want daar is zulk een groot verschil van de wereld met God, dat zo veel elk naar de wereld genegen is, zo ver wordt hij van God vervreemd. Daarom vermaant de Schrift zo dikwijls, dat wij de wereld zullen afzeggen, willen wij God dienen". En we mogen ook dat andere Schriftwoord in dit verband wel in herinnering roepen: Hebt de wereld niet lief, noch hetgeen in de wereld is; zo iemand de wereld liefheeft, de liefde des Vaders is in hem niet. Want al wat in de wereld is, namelijk de begeerlijkheid des vleses en de begeerlijkheid der ogen en de grootsheid des levens, is niet uit de Vader, maar is uit de wereld" (1 Joh. 2 : 15 en 16).

Wat zijn we dwaas om de vriendschap der wereld te verkiezen boven de vriendschap Gods. „Want de wereld gaat voorbij en haar begeerlijkheid, maar die de wil van God

doet. blijft in der eeuwigheid." Vandaar het klemmende woord van Jacobus. Hij roept tot terugkeer. Tot een verzaken van de wereld. Het is als Jeremia eenmaal zei in naam van God: ..Gij nu hebt met vele boeleerders gehoereerd, keer nochtans weder tot Mij". Dat zou niet één verraden echtgenoot in praktijk brengen. Maar God wil een overspeler nog terug hebben. En weer aannemen tot Zijn bruid. Hij is het die ons Zijne vriendschap biedt. Hoe zwaar, hoe lang wij ook Zijn wetten schonden.

„Of meent gij, dat de Schrift tevergeefs zegt: e Geest, Die in ons woont, heeft die lust tot nijdigheid? " Jacobus citeert hier een Schriftwoord dat nergens terug te vinden is in de Bijbel. Naar de geest van de letter herinnert het ons aan sommige Schriftplaatsen. Als we het nemen zoals het in de Statenvertaling is vertaald, dan bedoelt Jacobus: e Heilige Geest die ons heeft wedergeboren en die in ons woont als gave van de verhoogde Christus, die heeft geen lust tot nijdigheid. Met andere woorden: e Heilige Geest kan niet samengaan en samenwonen met de boze genegenheid die vriendschap der wereld als gevolg heeft. Elkander haten en bevechten kan nooit een vrucht zijn van de Heilige Geest. Want één van de vruchten van de Heilige Geest is liefde. Paulus noemt het zelfs als éérste vrucht (Gal. 5 : 22).

Er is ook een andere vertaling mogelijk van vers vijf. Deze luidt: (God) begeert tot jaloersheid toe de geest die Hij in ons doet wonen. U ziet, geest staat in deze vertaling .met een kleine letter. Bedoeld is daarmee het geheiligde levensbeginsel dat in de wedergeboren mens woont. In ieder geval wordt gedacht aan het diepste van 's mensen leven. Dat eist God volkomen op voor Hem. Hij doet dat als een jaloers echtgenoot. God gunt Zijn kind niet aan een ander. Ja, God gunt zelfs niets in Zijn kinderen aan een ander. Hij eist hart en hoofd en geest en handen op, alleen voor Zichzelf. Dat is Gods huwelijksrecht dat Hij heeft op Zijn Kerk. Dat recht geeft Hij geen ogenblik uit handen. Hij geeft niets van Zijn kinderen uit handen. Hij heeft ze door Christus' bloed gekocht als Zijn duurgekochte Kerk. En ze is daarom helemaal van Hem en voor Hem.

Wat een les! Wij zijn zo licht geneigd een klein beetje toe te geven aan de wereld. Zo nauw moet je het niet nemen, zeggen we dan! Zo nauw moet u het wel nemen, zegt Jacobus. Want zo nauw neemt God het. Leven tot eer van God is een nauw leven. Een teer leven. Het is levenJn de liefde. En in de liefde luistert het alles nauw. Maar nauw is nog niet hetzelfde als benauwd. Leven in de liefde is een spontaan leven. Leven voor de ander. Liefde is geven. Niet met een zucht. Maar met vreugde. Dat vraagt de Heere van Zijn Kerk. Dat geeft Hij aan Zijn kerk. Het is kiezen voor Hem omdat Hij eerst ons gekozen heeft. En kiezen houdt een breuk in. Een breuk met onze vorige man. Daartoe roept God op: kiezen. Niet delen. Niet God wat en de wereld wat. Nee, God alles en de wereld niets.

Om zijn woorden kracht bij te zetten, citeert Jacobus nog een Schriftwoord: „Ja,

Hij geeft meerdere genade. Daarom zegt de Schrift: God wederstaat de hovaardigen, maar de nederigen geeft Hij genade".

Hij geeft meerdere genade, dat slaat op het Schriftwoord dat Jacobus aanhaalt. Het ging om de naijver waarmee God wil dat Zijn volk Hem toebehoort. Waar Zijn volk dat verstaat en zich ook geheel aan de Heere mag geven met al de liefde van haar hart, daar ontvangen ze meerdere genade. Daar wordt de genade vermenigvuldigd. Hoe nauwer met de Heere geleefd wordt, des te meer komt er groei en wasdom in de kennis en de genade van de Heere Jezus Christus. De Heere eist, maar Hij geeft ook. Net als in een huwelijk. Hoe meer de liefde geeft, des te meer krijgt ze terug. Ja, Hij geeft meerdere genade.

God wederstaat de hovaardigen. „Hovaardige" is letterlijk vertaald iemand die vanuit de hoogte op een ander neerkijkt. Dat kan vanuit de hoogte van rijkdom, van macht, van eer, zijn neerkijken op armen en zwakken en machtelozen. Gelet op de situatie van de gemeente aan wie Jacobus zijn brief schrijft is de bedoeling duidelijk. Rijken en armen twisten met elkaar. Men wil elkaar „bemeesteren" (3 : 1). Wie uit eigen vermeende hoogte neerkijkt op een ander wordt door God wederstaan. Letterlijk staat er: od stelt Zich op tegenover hen die zichzelf op een voetstuk zetten.

Dat we het ter harte nemen. Ook in het geestelijk leven. Wie ook in geestelijke zaken zich boven een ander verheven voelt. Wie als een zogeheten „grote" in het Koninkrijk Gods meent straffeloos de „kleinen in de genade" te kunnen vertreden, zal God tegenover zich vinden. Want Hij wederstaat de hovaardige.

Maar de nederigen geeft Hij genade. „Nederig" wil zeggen: gering, onbetekenend, zwak, arm. Ook is de vertaling mogelijk: die zich buigt voor God. Wel, die ontvangt genade.

Opnieuw gelet op de situatie van Jacobus' lezers betekent het hier heel concreet dat zij die verdrukt worden, die in maatschappelijk opzicht zwak zijn, die om de belijdenis van Christus' Naam vervolgd worden, door God zullen worden doorgeholpen.

Jacobus stemt hier in met het lied dat Maria zong vóór de geboorte van haar grote Zoon: „Hij heeft verstrooid de hoogmoedigen in de gedachten hunner harten. Hij heeft machtigen van de tronen afgetrokken en nederigen heeft Hij verhoogd". Het is de wet van het nieuwe Koninkrijk door Christus gegrondvest op Zijn bloed en tranen. Een Koninkrijk dat niet van deze wereld is. Het is in Christus gekomen. Het wordt her en der zichtbaar. Tekenen ervan worden opgericht. Maar het komt straks in volle heerlijkheid. De nederigen, de zwakken, de armen zullen dan genade en eer ontvangen. De hovaardigen, de op eigen macht belusten en van eigen kracht bewusten zullen van hun tronen gestoten worden.

Het komt er maar op aan dat we nederig gemaakt rijn. We zijn zo hoogmoedig van onszelf al hebben we de mond vol over nederigheid. De ware nederigheid wordt gevonden bij hen die hebben leren buigen voor God en onder God. Dan hebben we de laagste plaats leren innemen. Dan is ons alle lust vergaan om ons boven een ander te verheffen. Het kan geleerd worden aan de voeten van Hem die Zichzelf zo diep heeft vernederd dat Hij de gestalte van een dienstknecht aannam. Maar zo verwierf Hij genade. En is door de Vader verhoogd. En om Zijnentwil wordt het waar: „Maar Hij verhoogt en hoedt het nederig gemoed, waarin Zijn Geest wilwonen".

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 april 1975

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Vriend der wereld, een vijand van God

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 april 1975

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's