Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Functionerend gemeenteleven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Functionerend gemeenteleven

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

C. van der Wal.

„Groet elkander met een heilige kus. De gemeenten van Christus groeten u." Romeinen 16 : 16.

De mens van deze tijd klaagt over de anonymiteit van het leven.

De enkeling gaat verloren in de massa.

De techniek rekent met wetten en getallen, het zakenleven met codenummers.

Maar in de kerk zal het toch wel anders zijn! Die zal toch wel een vluchtheuvel zijn in dat razende snelverkeer van het door en langs elkaar schietende leven van de mensen.

De bijbelse naam van de kerk is „gemeente".

Dat is niet maar een agglomeraat van „een hoop mensen", die ergens samenkomen. Maar een gemeenschap. Ouderwetse mensen zeiden wel eens, dat iemand „ledemaat" geworden was. Dat is nog niet zo'n slecht woord, wanneer het gaat om de openbaring van het „lichaam" van Christus.

Romeinen 16 is een hoofdstuk met vele namen. Het ziet er zo geheel anders uit dan de voorafgaande hoofdstukken. Men heeft wel verondersteld, dat dit hoofdstuk eigenlijk een heel apart aanbevelingsbriefje zou zijn voor de diacones Phébe, en dan aan de gemeente van Efeze. Onbegrijpelijk is dan, hoe dit briefje zijn plaats gekregen heeft aan het slot van de brief aan de gemeente te Rome. Bovendien is de omstandigheid, dat Paulus de gemeente te Rome nog niet kende, juist een reden te meer om zijn groet te richten tot de enkelingen, die hem in deze gemeente met name bekend waren.

De gewone bijbellezer heeft misschien ook zijn moeilijkeden met dit hoofdstuk en heeft de neiging het over te slaan, of snel door te lezen, totdat aan het einde weer dingen gezegd worden, die de moeite waard zijn. Want ook het gewone gemeentelid doet op zijn manier vaak aan praktische bijbelkritiek.

En toch: het opmerkelijke en waardevolle van dit hoofdstuk ligt in die vele namen. Daar zijn mensen, van wie met weinig woorden een beeld

gegeven wordt, waarvan wij zouden wensen, dat velen in de gemeente daarop geleken.

Wat een kostelijke dingen worden er niet gezegd van die Phébe, die waarschijnlijk toch wel de overbrengster van deze brief is geweest; van Aquila en Priscilla, ons uit Corinthe en Efeze bekend, waar zij evenals te Rome een „huisgemeente" hadden (1 Cor. 16 : 19); en van zovele anderen, die „gearbeid hebben in den Here".

Dat waren beslist geen mensen, die alleen maar introvert voor zichzelf leefden.

In hoofdstuk 1 heeft Paulus gezegd, dat hij ontvangen heeft „genade en het apostelschap". Genade voorop. Maar de genade aan hem bewezen is een spoorslag om anderen het evangelie van Gods genade te prediken. Het zijn vooral griekse namen, die hier worden genoemd tegenover enkele latijnse en nog minder joodse namen. Waarschijnlijk dus grotendeels „import", zoals wij wat onvriendelijk plegen te spreken van mensen, die niet uit onze bepaalde streek geboortig zijn.

Het zijn ook niet allemaal ambtsdragers. Een leger bestaat nu eenmaal niet alleen uit officieren.

Maar, wat zeker niet uit het oog verloren mag worden: deze mensen hadden een gemeenschappelijk levensbelang bij al datgene, wat in deze brief aan de gemeente van Rome was geschreven.

Als het goed is loopt de kennis en beleving van de inhoud van Rom. 1-15 uit op Rom. 16.

Daarom is het bedenkelijk als niets van het gemeentebeeld van Rom. 16 bij ons teruggevonden wordt.

Maar het is hopeloos, dit beeld van een functionerend gemeenteleven te willen reconstrueren zonder de achtergrond van Rom. 1-15.

Die gemeente, waarin de leden zo met naam en toenaam bekend zijn, met haar kleinere en overzichtelijke eenheden van huisgezinnen en kringen, was direct en innerlijk betrokken bij de klaagzangen en de juichtonen, waarvan deze brief vervuld is. De forse tekening van de zonde van jood en heiden, de diepe prediking van de rechtvaardigmaking door het geloof alleen, het worstelen met het probleem van Israël, de drang tot een tere wandel wegens de ontfermingen Gods, waren haar niet te zwaar en te moeilijk.

Maar juist daardoor vormde zij een gemeenschap dieper en inniger dan enige andere ter wereld.

In die gemeenschap groet men elkander (vs. 16a). En verwante gemeenschappen groeten elkander (vs. 16b).

Men zegt wel dat de wereld nu pas voor ons opengaat door de moderne media van radio en televisie. Maar met gebrekkige communicatiemiddelen reikte de gemeenschap toen over grote afstanden heen, terwijl wij bij geringe afstanden nauwelijks gemeenschap met elkander onderhouden.

De brieven van de apostelen zijn vol van dat gemeenteleven, dat functio-

neert o.a. in de groet. En eigenlijk is de hele Bijbel er vol van. Hij legt verband tussen groeten en zegenen (2 Sam. 19 : 39), laat heren en knechten elkander zegenend ontmoeten midden in de dagelijkse arbeid, (Ruth 2:4) spreekt over het ontvangen van de zegengroet door „een zoon des vredes" en over het niet-kwijt-kunnen van die zegen daar waar de aangesprokene vreemd is aan de inhoud van die zegen (Lucas 10 : 5, 6).

Maar altijd gaat het om de functionering van de gemeenschap in de gemeente van Christus. Zonder die gemeenschap houdt zij eigenlijk op een „gemeente" te zijn, zelfs waar nog wel veel mensen binnen dezelfde muren samenkomen.

De nadruk op de persoonlijke behoudenis en het „voor zichzelf" genieten kan zo eenzijdig gesteld worden, dat men nauwelijks enige diepere binding aan een gemeente gevoelt en onder bepaalde omstandigheden, die ook gemakkelijk loslaat.

Tegenover dit individualisme is men de laatste tijd sterke nadruk gaan leggen op het gemeente-zijn. Tegelijk wordt in de na-oorlogse theologie en in het kerkelijke spraakgebruik veel gesproken over het Koninkrijk Gods, of kortweg over „het Rijk" - zóveel dat soms de vraag bij ons opkomt of men ter wille van het Rijk de Koning niet uit het oog dreigt te verliezen.

De gemeenten zijn gemeenten „van Christus". Dat mag niet vergeten worden. Juist niet als we uit mensenvrees of uit vrees voor misverstand, of om beide oorzaken, geneigd zijn de gemeente in het geheel niet meer daarop aan te spreken.

Het gaat dus niet om een oppervlakkige vriendelijkheid, waarbij de vraag: wat dunkt u van de Christus, op de tweede plaats komt.

In vers 17 waarschuwt de apostel juist tegen tweedracht en ergernissen tegen de leer.

Het gaat niet om een soort christelijke sociëteit. Maar om de gemeente van Christus, die wijs behoort te zijn in het goede en onnozel in het kwade; die bereid is in broederlijke liefde de vrijheid van de ander te erkennen, ook waar men die zelf mist, maar ook in diezelfde broederlijke liefde zichzelf het geoorloofde te ontzeggen (Rom. 14).

Wat zouden daar vele goede dingen uit geboren worden, wanneer dat onder ons beleefd werd, al was het maar in kleine kring.

Het is er nog wel. Maar het zit vaak zo diep weg. En nu bedoelt de groet juist aan die innerlijke gemeenschap uitdrukking te geven.

De vorm, waarin dit geschiedt is wisselend en tijdelijk. Mensen, die de Bijbel als een voorschriftenboek lezen, zouden de broederkus moeten herstellen. Dezelfde schijnbaar precieze, maar in wezen zeer oppervlakkige manier van bij bellezen is geneigd aan het goed recht van kinderdoop en zondagsviering te twijfelen bij gebrek aan regelrechte, concrete uitspraken. De Here Jezus Christus heeft Zelf zeer moeten strijden tegen allerlei legalisme, dat de aanbidding in Geest en in waarheid dreigt te verdringen.

Paulus zegt alleen, dat de groet naar innerlijke bedoeling en uiterlijke

expressie heilig gehouden moet worden. Maar dan krijgt ze ook betekenis! Dan heeft het wat te zeggen als Pietje Baltus in Beesd aan Abraham Kuyper de hand weigert. Dat was een zaak van de liefde.

De Romeinenbrief is uitdrukkelijk door de Reformatie verstaan als de prediking van de rechtvaardiging door het geloof. Maar juist in deze levensbetrekkingen in Rom. 16 blijkt hoezeer het waarachtig geloof is een geloof door de liefde werkende.

Daarin wordt alleen de genade verheerlijkt van die God, Die diepe afgronden heeft uitgegraven en blootgelegd, om die te vullen met de rijkdom van Zijn gerechtigheid en genade in Christus. Die daarin ook Zijn verkiezende liefde verheerlijkt. Maar Die daarin ook weer een gemeenschap vormt, waarin God en de zondaar elkander ontmoeten.

Dat is een wonder!

Maar dit is een gemeenschap, waarin ook in Zijn Naam zondaren het aangezicht weer naar elkander toekeren en elkander groeten. Dat legt banden tussen Oost en West, tussen Grieken, Joden en Romeinen. Ook dat is een wonder! Elke poging om een duurzame gemeenschap te bouwen, waarin die Christus, Wiens evangelie Paulus zich ook in Rome niet schaamt, niet in het middelpunt staat, is tot mislukking gedoemd.

Maar laat het ons ook tot beschaming zijn, dat wij, als „gemeente van Christus", zo weinig die vluchtheuvel van levenswarme gemeenschap zijn temidden van het koude naamloze leven van deze tijd.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 september 1962

Theologia Reformata | 68 Pagina's

Functionerend gemeenteleven

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 september 1962

Theologia Reformata | 68 Pagina's