Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Antwoord op het gebed II.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Antwoord op het gebed II.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

Daniël 9 : 22b—24: Daniël, nu ben ik uitgegaan om u den zin te doen verstaan. In het begin uwer smeekingen is het woord uitgegaan, en ik ben gekomen om u dat te kennen te geven, want gij zijt een zeer gewenscht man, versta dan dit woord en merk op dit gezicht. Zeventig weken zijn bestemd over uw volk en over uwe heilige stad, om de overtreding te sluiten en om de zonden te verzegelen, en om de ongerechtigheid te verzoenen, en om eene eeuwige gerechtigheid aan te brengen en om het gezicht en den profeet te verzegelen, en om de heiligheid der heiligheden te zalven.

De engel Gabriël spreekt van de smeekingen van Daniël, die zijn opgeklommen tot Gods troon. Daarmede leeren wij dus de waardeering van den Hoorder der gebeden kennen van Daniëls zuchtingen. Het waren ,,smeekingen".
Dit is een van die voorbeelden van gebed, die de Schrift ons biedt. Bovenaan staat zeker het volmaakte gebed des Heeren, dat Hij Zijn Kerk op de lippen heeft gelegd in het: „Onze Vader, die in de hemelen zijt."
Maar ook wijzen wij op het gebed van Salomo bij de inwijding des tempels (1 Kon. 8). Het gebed van Esra (Esra 9) en van Nehemia (Neh. 1) en de vele Psalmen Davids, waarin ons zijne gebeden worden vertolkt. Daar is nog het gebed van Mozes in Psalm 90 en van Agur in Spreuzen 30. Denk ook aan het gebed der eerste christenen (Hand. 4) van Petrus en Johannes; om niet meer te noemen.
Het gebed, de smeekingen, van Daniël heeft zijn eigen bekoring. Staan wij daar nader bij stil, met een biddend hart om den zin des Heeren te verstaan en eigen gebedsleven te toetsen. Zijn smeekingen werden voortgebracht met overleg.
Daniël had gelezen in de rollen van den profeet Jeremia.
Daar had zijn aandacht getroffen, dat na zeventig jaren ballingschap de Heere Zijn volk in vrijheid zou stellen. De Geest des Heeren wees hem er op, dat deze tijd begon vervuld te worden. En nu stelde hij zijn hart in voor den Heere en vergaderde zijn gedachten, om met gebogen knieën zijn nooden en die zijns volks voor God te brengen. Dit is een uitnemend werk met het hart den Heere Zijn eigen Woord te mogen voorleggen. Gedenk aan het woord, gesproken tot uw knecht, waarop Gij mij verwachting hebt gegeven.
Hij had onderzocht de historie van zijn volk en legt nu den Heere zijne daden voor. „En nu, o Heere onze God, Gij die uw volk uit Egypteland uitgevoerd hebt, met een sterke hand, en hebt U eenen naam gemaakt gelijk het is te dezen dage: wij hebben gezondigd, wij zijn goddeloos geweest." De stafkaart des Heeren moet geregeld worden bijgehouden. Hoe zullen wij toch den Heere de nooden der Kerk voorleggen indien wij ze niet kennen. Het gebed moet berusten op wezenlijke kennis der nooden. De onkunde is een bron der dwalingen, doch evenzeer verspert zij den weg tot het gebed, terwijl zij de zelfvoldaanheid koestert. Dit is ook waar in ons kerkelijk en geestelijk leven. Mijn volk gaat verloren, klaagt de Heere, omdat het zonder kennis is.
Het gebed moet echter ook worden voorgedragen met een beroep op Gods deugden. Heere, ik vermoei U niet met bedrog. Ik begeer U God te laten en Uwe deugden te eerbiedigen. Och Heere, Gij groote en verschrikkelijke God, die het verbond en de weldadigheid houdt dien die Hem liefhebben en Zijne geboden houden.
Daniël begeerde te verkrijgen wat hij bad.
Gij zegt: dat is toch vanzelfsprekend! Ja, dat zou het moeten zijn, maar is het, helaas, lang niet altijd. Menigeen kan opstaan van de knieën, zonder iets te hebben verkregen en ... kan verder leven!
„En ik stelde mijn aangezicht tot God den Heere.om Hem te zoeken met gebed en smeekingen, met vasten en zak en asch. (vs. 3 ) . Ik stelde mijn aangezicht ... het was meenens. Ach, dat is veler bidden nooit geweest en van Gods kinderen slechts spaarzamelijk. Onze godsdienst moet leven en ons leven godsdienst zijn. Toen de drie jongelingen weigerden de goden van Nebukadnezar te aanbidden, moesten ze voor den koning komen, die zeer verbolgen was en vroeg: Gij Sadrach, Mesach en Abednego, is het met opzet, dat gij mijne goden niet eert?
Met opzet, dat was een echte keur van den koning. En wat antwoorden de jongelingen? Wij hebben niet van noode, o koning! u hierop te antwoorden!
Met opzet bidden! Een heilig moeten. Lezer, hebt gij al een opzettelijken godsdienst? Als gij nu eens de wereld moest omtrekken naar de plaats des gebeds, wat zoudt gij doen? Wel riep Rutherford uit: al moest ik door zeven hellen zwemmen als mijn Meester mij riep ... Ik kwam! Verstaat gij dien uitroep?
De drang van den Geest maakte zijn gebed vurig en welsprekend.
Ik stelde mijn aangezicht tot God den Heere, zoo zegt ons de Heere, zoo zegt ons de bidder. Welbewust in het diepe besef met den levenden God van doen te hebben, Zijne tegenwoordigheid ervarend, schikte hij zich tot het gebed. De strijders, die veldslagen hebben gewonnen, waren de mannen die hadden besloten te overwinnen of te sterven. De kooplieden en zakenmenschen dezer aarde zetten hart en zinnen op hun zaken om te slagen. Als een zaak verdient te worden behartigd, moet het goed worden gedaan. Is het der moeite niet waard, spaar dan zorg en tijd voor beter dingen. Indien de godsdienst dan werkelijkheid is, laat het dan ook een werkelijkheid zijn. Zielen worden niet gered door een slappe zucht en een weggepinkte traan. Neen, neen, de geweldhebbers nemen het Koninkrijk Gods met geweld. Het kind wordt geboren door barensweeën. Het gebed is een worsteling der ziel. Lauwe geesten kunnen geen reformatoren zijn. Vergelijk Luther en de dubbelhartige Erasmus, en onze bedoeling is u duidelijk. Ach. wat is er veel lauwhartigheid en flauwhartigheid. Veel sleurgodsdienst, maar weinig ware geestkracht.
Daniël stelde zijn aangezicht tot God den Heere. Hij was geresolveerd met zijn gansche ziel om de beloofde genade te verwerven. Hier ben ik, Heere; gij kunt niet van mij af. Heere ik moet U lastig vallen, wijs uwen knecht niet af.
Hij gevoelde diep de ellende zijns volks. Lees het twaalfde vers: Hij heeft zijne woorden bevestigd, die Hij gesproken heeft tegen ons en tegen onze Richters, die ons richtten, brengende over ons een groot kwaad, hetwelk niet geschied is onder den ganschen hemel, gelijk aan Jeruzalem geschied is.
De stad lag in puin; het heiligdom was verwoest. De inwoners verbannen. En dat alles was hun overkomen om der zonde wil, omdat zij God hadden verlaten. Wel hadden de roepstemmen des Heeren onophoudelijk weerklonken eeuwen achtereen, maar zij hadden den nek verhard en niet willen hooren. Daarom was eindelijk het oordeel gekomen ... eindelijk, maar het kwam! Hij proefde de gal en den alsem van hun lijdensbeker om der ongerechtigheid wil.
Zullen wij recht den nood voor het aangezicht des Heeren brengen, dan moeten wij waarachtig in den nood ingaan. Dit geldt ook voor onze dagen. De lieden, die in waarheid zuchten en uitroepen over al de gruwelen, worden door den Heere geteekend. Anders toch staan wij er Farizeesch buiten of boven, maar als wij waarlijk den nood voor God brengen zijn wij zelf in nood met den nood. Zoo was het bij de Godsgezanten van ouds. Zoo is het ook bij Daniël!
Het kan dan niet anders of een diep gevoel van eigen onwaardigheid doet het hoofd omlaag buigen en stemt het hart deemoedig. Daniël bad met vasten en zak en asch. Naar Oostersche zede had hij dus ten teeken van droefenis en smart zijn kleederen gescheurd en een zak omgebonden en asch op het hoofd gestrooid. Daarbij onthield hij zich van het nuttigen van spijze. Dit waren begeleidende teekenen van de vernedering zijner ziel. Een gebed welt op uit de diepte! Neen, wij zeggen niet dat de bidder, het kind des Heeren, in het bijzonder steeds alle boosheid van eigen hart bewust voor zich moet hebben om teeder te kunnen bidden, maar wel dat hij zijne onwaardigheid moet beleven om diep te buigen voor God. O, dan bukken zij zoo laag, wetende wie zij zijn en tot welk volk zij behooren. Om Christus te kunnen zien, moet alle eigengerechtigheid worden uitgeschud; alle gedachte aan eigen eer prijs gegeven en veracht. Den hoogmoedige kent de Heere van verre, maar den nederige geeft Hij genade. Wij hebben gezondigd en hebben onrecht gedaan en goddelooslijk gehandeld met af te wijken van Uwe geboden en Uwe rechten, en wij hebben niet gehoord naar Uwe dienstknechten, de profeten ... Bij U, o Heere, is de gerechtigheid, maar bij ons de beschaamdheid der aangezichten.
Hij belijdt zonde van doen en laten. Tegen de waarschuwin gen van Gods dienstknechten en Woord zijn zij stout ingegaan; Gods daden vergetende. Hij legt Israëls wond voor den Medicijnmeester. Maar hij waagt het toch, tot Hem te naderen. Daaruit blijkt, dat het geloof door de liefde werkzaam was, daarbij ondersteund door de toezeggingen Gods. Wie zou het anders wagen den Heere te naderen?
Geheel Israël heeft Gods wet overtreden en het kwaad is gekomen. Ook belijdt hij gebrek aan gebed en geloof, want hij zegt: wij smeekten het aangezicht des Heeren onzes Gods niet, afkeerende van onze ongerechtigheden en verstandig acht gevende op Uwe waarheid. O, daar schort het maar al te zeer, biddeloosheid in plaats van vurige smeekingen, doode belijdenis van zonde en schuld van land en volk, en innerlijke zelfverheffing, gaan vaak hand aan hand.
Daniël pleit op genade. Bij den Heere onzen God zijn de barmhartigheden en vergevingen, alhoewel wij tegen den Heere gerebelleerd hebben. Ellende — belijdenis zonder geloof in Gods ontferming is als een waterlooze wolk. Velen hebben het in ellende-lippen-belijdenis aanmerkelijk ver gebracht. Zij hebben zelfs allerlei boven-bijbelsche en dus onbijbelsche termen uitgevonden om hun ellende te beschrijven, maar er is geen geloof en geen liefde en geen leven in de ziel. Het hart is niet ontsloten om God lief te hebben in Zijn deugden van gerechtigheid en waarheid. Als Israël klaagt: ,,Wij versmachten in onze ongerechtigheid", maar koud is van hart en heimelijk den Heere in die belijdenis beschuldigt van liefdeloosheid en hardheid dan bestraft de Heere deze goddeloosheid en huichelarij. Wij versmachten in onze ongerechtigheid, hoe zouden wij dan leven? Zoo vragen ze twistgierig den Heere. En wat antwoordt de God der waarheid? Zeg tot hen: Zoo waarachtig als ik leef, spreekt de Heere Heere, zoo Ik lust heb in den dood des zondaars ... maar daarin dat hij zich bekeere en leve. Bekeert u, bekeert u van uwe booze wegen, want waarom zoudt gij sterven, o Huis Israëls? Ach, er is zooveel onwaarachtigheid en onwaarheid onder den schijn van waarheid. Maar bij het licht van Gods waarheid verschroeien deze woekerplanten.
Lezer, zijt gij ooit waar geworden voor God en uzelven? In uw bidden? Zijt gij een bidder? Zou uw gebed als een smeeking aangemerkt worden bij God?
Daniël neemt hier de plaats in van voorbidder. Het is niet een model van een gebed over persoonlijken nood, doch een voorbidders-gebed van een Gods-gezant, die het wel meent met zijn volk en leeft uit de bediening des Geestes. Maar al Gods kinderen hebben toch iets van dit leven der voor-bidding. Paulus wekt hen op: Meteen ook biddende voor ons, opdat God ons de deur des Woords opene, om te spreken de verborgenheid des evangelies. Evenzeer echter wekt hij op: Ik vermaan dan voor alle dingen, dat gedaan worden smeekingen, gebeden, dankzeggingen voor alle menschen, voor koningen en allen, die in hoogheid zijn. opdat wij een stil en gerust leven leiden mogen in alle godzaligheid en eerbaarheia. Gelijk de bidder overtuigd is van Gods genade, zoo is hij het ook van Gods macht. Hij gelooft, dat voor den Heere geen ding onmogelijk zal zijn.
Hoor naar Daniël ... En nu, o Heere, onze God, Gij die Uw volk uit Egypteland hebt uitgevoerd ... en hebt U eenen naam gemaakt gelijk het is te dezen dage.
Voor den Heere zou het mogelijk zijn te doen wat voor Israël onmogelijk moet worden geacht. Het geloof rust in Gods trouw en ontferming, doch grijpt ook Zijn almacht aan, daarbij ondersteund door de vroegere blijken van Zijn alvermogen. Het zou voor den Heere niet onmogelijk zijn. Hij heeft toch de Schelfzee gespleten, den Jordaan drooggelegd, zoodat Israël droogvoets daardoor ging. Zijne wonderen alle eeuwen door groot gemaakt. Het is voor den Heere niet te wonderlijk om nog wonderen te doen.
Daniël brengt de eere van Gods naam in het geding.
O Heere, naar alle Uwe gerechtigheden laat toch Uw toorn en Uwe grimmigheid afgekeerd worden van Uwe stad Jeruzalem, Uwen heiligen berg ... en doe Uw aangezicht lichten over Uw heiligdom, dat verwoest is, om des Heeren w i l . .. de stad, die naar Uwen naam genoemd is.
Dit is een teer punt, wanneer de bidder de macht des geloofs ontvangt Gods naam en eer den Heere voor te leggen als pleitgrond des gebeds. Ach Heere, er is geen reden in mij of Uw volk, dat Gij wonderen zoudt doen, maar . . . daar is Uw naam Heere! Gij hebt toch gesproken dat Uw verbond niet zal wankelen noch bezwijken. Dit moge geschieden met bergen en heuvelen, maar toch niet met Uw Woord en verbond? Gedenk Heere, dat ik naar Uwen naam ben genoemd. O, wat kan hier de bidder vrijmoedig en sterk worden aan den troon der genade, als hij zijn aangezicht stelt tot God den Heere. Met dezen sleutel opent hij de deur des hemels. Naar Zijne gerechtigheden moet Hij genadig zijn. Ik zie Daniël blikken door zijn open venster naar Jeruzalem, naar den tempelberg ... naar het altaar! Heere, Babel is gevallen: het is tijd voor U om te werken!
Hij legt den Heere zijn kindschap voor.
En nu, o onze God! hoor naar het gebed Uws knechts en naar zijne smeekingen ... Let hierop, lezer! De ware bidder, die God kent in het aangezicht van Christus, nadert niet tot een vreemden God, maar tot een God, die hem kende in eeuwige liefde en trok uit de duisternis tot Zijn wonderbaar licht. Heere, ik ben toch geen vreemde voor U? Gij kent toch mijne stem en mijn naam? Hij wist, wie de Heere voor hem was geweest, was en eeuwig blijven zou! Hij zendt zijn smeekingen op voor het gansche treurende Sion zijner dagen, O Heere hoor! o Heere merk op en doe het, vertraag het niet, om Uws zelfs wil. o mijn God, want Uw stad en Uw volk is naar Uwen naam genoemd. W a t zou er kracht uitgaan op de aarde van Gods Kerk, als die verootmoediging en dat geloof er was in onze dagen. Maar hoever is het daar van af. Zeker, de Heere heeft nog zijn zeven duizend, maar Zijne erve is toch mat geworden. Sion is verstrooid. Dat des Heeren arm nog eens roem moge dragen, Hij moge uitstorten den Geest der genade en der gebeden.
Het mag ook onze aandacht niet ontgaan, hoe diep Daniëls gebed was. De herhaling van den naam des Heeren was geen ijdel gebruik van woorden. Komt dit dan wel voor? Helaas zeer veelvuldig, De naam des Heeren is vaak een stopwoord of een middel om tot een nieuwe gedachte te komen. Men kan zich dan inmiddels even bedenken, wat verder te zeggen. Ook voor dit ijdel gebruik van den naam des Heeren moge toch Gods kind op zijn hoede zijn en de bede: „Uw naam worde geheiligd", moge ook tegen dit misbruik opstijgen tot den troon. Zijn naam is zoo heilig, groot als goed. Die naam zij de hamer, de klopper die de smeekeling op de hemeldeur laat vallen, om gehoor te vinden aan het hemelsche hof.
Daniël moet een antwoord hebben, daarom beroept hij zich op den: Ik zal zijn! Als een pleitende ziel antwoord hebben moet, is de smeeking als een Geestes-baring. Dan zal de vrucht des gebeds niet uitblijven. Als Sion arbeid heeft, zal het voortbrengen ten leven. O Heere! vergeef! o Heere doe!
Het was een gebed vol van wijsheid. Daniël kende de wijsbegeerte des geloofs, zoodat hij van een „neen" een „ja" wist te maken, gelijk de Kananeesche vrouw, die den oogst binnen haalde midden in den winter en meeren ontdekte boven op de bergen. Ik ben niet waardig, mijn volk is niet waardig ... maar toch! O Heere hoor! Vergeef!
Hij dringt aan: en doe! Als we grond voelen met het dieplood der smeeking haasten we ons naar de kust, om de gewenschte haven binnen te loopen. Hij gaf hun de haven hunner begeerte.
Hij gebruikte bewijzen, argumenteerde op de rechte wijze. Wanneer de Heere ons uitlokt onze vaste bewijsredenen bij te brengen, dan worden ze welsprekend voorgedragen. Want ook zal Hij, die de overwinning Israëls is, niet liegen. Hij wil echter weten waarom wij den zegen begeeren. De Geest leert Gods gekenden hoe ver ze mogen gaan met pleiten. Hij is de Geest der wijsheid en der kennis.
Hoor nu het antwoord des hemels door den dienst van Gabriël.
„In het begin uwer smeekingen is het woord uitgegaan, en ik ben gekomen om u te kennen te geven, want gij zijt een zeer gewenscht man."
Nog vóórdat hij zijn gebed ter helfte had uitgesproken, is het antwoord uitgegaan van den troon. De Heere ziet uit de vaste plaats Zijner woning alle menschenkinderen; Hij hoort hun geroep. Soms zet de Heere de gebeden als op interest, soms ook antwoordt Hij ze eer ze nog tot Hem roepen.
Hij zou eer de ordeningen van dag en nacht terzijde stellen, dan dat Hij geen acht zou geven op de stem Zijner duive.
Het was geen bezwaar voor den Heere dat Daniël bad voor een zeer hachelijk geval. Jeruzalem lag in puin. Israël was verstrooid. Hunne zonden waren schreiend groot en de verootmoediging niet in overeenstemming met de misdaad.
Toch naderde Daniël tot den Heere en de Heere hoorde. Daniël won het pleit. Lezer, bidt gij wellicht en ontvangt niet, omdat gij kwalijk bidt?
Want die bidt, die ontvangt en die klopt, dien zal worden opengedaan.
De engel zegt, dat hij gekomen is met deze boodschap: want gij zijt een zeer gewenscht man. Een zeer beminde. Eigenlijk staat er een versterkingsmeervoudsvorm in den grondtext. Een vorm van het werkwoord begeeren. Gij zijt een en al begeerenswaardigheid. Daniël is in bijzondere mate Gods gunst deelachtig. Daarom ontvangt hij in antwoord op zijn gebed een bijzondere openbaring voor zich en zijn volk, die veel verder reikte dan zijn gebed zich had uitgestrekt. In Daniël heeft de Heilige Geest een bijzondere godsvrucht en klaarheid der genade gelegd. Hij is een keurling Gods, omdat God hem daartoe verkoor.
Welnu, de Heere is begeerig naar het werk Zijner handen en bemint daarom Daniël als een zeer gewenscht man, omdat hij zeer bijzondere genade had ontvangen.
Hierin is geen roem voor Daniël, maar enkel lof Gods.
In Psalm een en negentig spreekt de Heere ook van Zijn keurlingen, als Hij toezegt: Dewijl hij Mij zeer bemint, spreekt God, zoo zal Ik hem uithelpen: Ik zal hem op eene hoogte stellen, want hij kent mijnen naam.
Hij zal Mij aanroepen, en Ik zal hem verhooren; in de benauwdheid zal Ik bij hem zijn, Ik zal hem er uittrekken en zal hem verheerlijken.
Tot de gemeente van Filadelfia spreekt de verheerlijkte Christus: Daarom, omdat gij het woord Mijner lijdzaamheid hebt bewaard, zoo zal Ik ook u bewaren in de ure der verzoeking, die over de geheele wereld komen zal.
De Heere is vrij in de voorkeur Zijner genade. Er is een verkiezing in de verkiezing tot lof van Zijn naam. Een zeer gewenscht man. Voor den Heere. Voor het zuchtend Sion. Een voorbidder van den eersten rang!
Gij zegt: ik ben geen gewenscht man als Daniël. Dit moge zoo zijn, maar toch zijn Gods kinderen gewenschte lieden bij den Heere, want Hij heeft hen liefgehad met eene eeuwige liefde. Ge hebt geen bezoek van Gabriël te wachten als Daniël, en toch zijn de engelen uwe wachters, die u op den weg zullen bewaren en in gevaren voor uw behoudenis strijden.
De Geest werkt door het Woord des Heeren om te leiden en te onderwijzen op het vaak doornige levenspad. Daniël was een openbaringspersoon, door God verkoren om een getuige Zijner waarheid te zijn voor alle eeuwen. Een man van groote begeerenswaardigheid voor den Heere. Een bijzonder kroonjuweel van Koning Jezus. Hij zal geen woord doen, tenzij Hij zijnen knechten, den profeten, het geopenbaard hebbe. De Heere bemint al Zijne kinderen en gaf voor allen Zijn lieven Zoon in den dood, zoodat ze allen verbroken leeren stamelen: Die mij heeft liefgehad en zich voor mij heeft overgegeven.
Maar de Heere heeft Zijn Benjamin en Zijn Jozef. Doch hoe meer genade, hoe meer lijden; hoe meer kruis en smart ... maar ook hoe meer het leven is tot glorie Gods. Tot den Koning zegt Zijne gekochte Bruid met den bruidschat des bloeds: Gij zijt veel schooner dan de menschenkinderen. En tot Zijne Bruid spreekt Hij: Geheel zijt gij schoon en daar is geen gebrek aan u. Zoo is de wederkeerigheid der liefde tusschen God en Zijn volk. W i j hebben Hem lief. omdat Hij ons eerst heeft lief gehad.
Als de engel zich heeft aangediend bij Daniël als hemeltolk begint hij zijn nadere boodschap te ontvouwen. Staan wij daarbij nu stil.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 28 juli 1934

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Antwoord op het gebed II.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 28 juli 1934

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's