Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Onze reis naar Indië

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onze reis naar Indië

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

Reeds geruime tijd is de redactie in het bezit van dit gedicht, dat zij wel gaarne plaatste, maar waarvoor geen ruimte was.

Gaarne geven wij het nu als nog een plaats in ons blad.

Zo was de stonde daar, dat wij per boot vertrokken, Naar 't verre Indië, gekleed in 's Konings rokken, Waar reeds al eeuwen her, de roem van 't Vaderland Weerklonk van moed en kracht, aan 't hete Zuiderstrand. Hoe schoon was eens 't begin, toen op Jacatra's wallen De grondslag werd gelegd, 't geweld moest nedervallen. Sindsdien ging Neerlands jeugd in bark of notedop Van Hollands veil'ge ree, en koos het ruime sop. En stak met taaie moed de wereldzeeën over, Door 't wilde golfgeklots, door 't woeden van den rover! Ook wij, als 't nageslacht, van 't roemrijk Nederland, Wij trokken naar de Oost, waar 't Zuiderzonlicht brandt.

Het ging per „Volendam", een van de zeekastelen Der Vaderlandse vloot, die even als zovelen De Nederlandse bloem in 't grote lichaam droeg, Met achter zich de kust, en 't water voor de boeg.

't Was omstreeks hallef tien, toen wij Den Haag'verlieten Om slechts een uur daarna in 't grote schip te schieten. Een Militair Kapel, dat op de kade stond Had nogal wat bekijks, en bootjes voeren rond, En menig militair zag nog familie-leden, Vooral toen die op 't laatst de ka mochten betreden. Zo ging de boot van wal, nog klonk een laatst vaarwel Van 't wuivend, groetend volk! De boten trokken snel. De Nieuwe Waterweg bracht auto's, claxons, lichten. Om nog een laatste groet aan 't varend schip te richten. De Hoek die seinde ons: „Houd moed" en „Goeie reis!" Toen kwam tot slot de pier. De nacht was vaal en grijs. We waren in de zee, de tocht die was begonnen. Noord-Hinders' stralenpracht weerkaatste lichte [bronnen.

De eerste dag aan boord trof ons de schoonheid al Van 't Engelse eiland Wight, met groene berg en dal. Ook schoten langs het schip de duik'lende dolfijnen, Zij trokken in de zee als 't ware witte lijnen. Na enk'le dagen slechts: Biscaje's Golf, o, pracht Die ook de grote zee elk uur tevoorschijn bracht! Dan schuimt het bruisend nat, en i-ollen grote golven. Hoe menig schepeling is daarin al bedolven! Dan kabb'lend, rustig, glad, teiwijl de zon ze kleurt, Waardoor 't mistroostig hart weer wat wordt opgebeurd. Hoe machtig is toch God, haar Schepper en Formeerder! Hier klinkt de Majesteit, de roem van d' Albeheerder! Ondanks de kalme Golf, het zeeziek zijn dat kwam, In 't voor-en achterschip was menig jong'ling tam. Kaap Finnistcrre leek een wolk met licht, in 't duister, Dan kwam Kaap St. Vincent, verheven in haar luister, Met witte kloostermuren. De zee weerstaat zij koen! Daar achter zagen wij 't begin van Span jes groen, 't Historische gebied moest Cadiz' Golf ons geven: Heemskerk, die dwars door 't ijs en 't ijzer dorst te streven Vond hier zijn heldendood, tot roem van 't Vaderland Toen blonk de glorie nog tot aan het verste strand!

Een aardig windje woei, toen wij weer verder voeren, 't Was donker, en het schip, gezet op volle toeren Ging door Gibraltars Straat, de rots van Engeland, Welks vesting wordt bewaard als een veroverd pand. De zwaar bewolkte lucht belette onze ogen De vesting eens te zien! Dan maar de blik vertogen Naar d' Afrikaanse kust: 't aaneengeregen licht Dat Tanger ons deed zien was schoon voor het gezicht! We zagen d' andre dag het blauw gebergte naad'ren Gekleurd' in d' avondzon, blonk dit met gouden aad'ren! En 's Zaterdags Kaap Bon, waar Rommels' troepenmacht In zee gedreven werd, gebroken in zijn kracht. •Toen Patelleria, het eiland, schoon gelegen, Op 't minder rotsig land blonk 't schone veld ons tegen. De top der grote berg, verscholen achter wolken Was 't tegenbeeld van hen, d'e blokhuizen bevolken, 't Gaf ons een vergezicht, beschenen door de zon, Een bonte kleurenpracht, die 't oog bekoren kon! Dan volgde het geruis der eindeloze zeeën Het ging Zuid-Oostelijk naar onbekende reeën. Toen zagen w' op een keer nog Malta's lichtgewemel En voorts was alles zee, met onbewolkte hemel.

Op Dinsdag negen Maart: Port-Said kwam in 't gezicht, Daar, waar d' Egyptenaar zijn visserij verricht. Port-Said: een Ooster stad, met palmen inde straten! Veel schepen zagen we, in allerhande maten. Doch spoedig trof onz' blik slechts maar één kleine boot Dat naast de „Volendam" een nietig aanschijn bood! Ze droeg de kleurenvlag der rederij. W' ontdekten Een aantal zakken POST! De vele halzen rekten! Ze werden opgehaald, zo gauw het moog'lijk was, Want post voor Jan soldaat komt altijd goed van pas! 't Krioeld' in 't water ook van bootjes. Koopmans waren Ze werden aangeboön om 't hardst met veel gebaren! Doch toen een poos daarna de post werd uitgedeeld

Hebben w' ons in Port-Said een poosje niet verveeld. Nadat er 's nachts nog goed wat voorraad was genomen Toen is de mooiste dag der hele reis gekomen! Arabië: het was een kale woestenij. Aan stuurboord lag Egypt': Farao's heerschappij! Een grote asphaltweg, met palmen rijk omgeven Liep statig langs 't Kanaal: er heerste drukte, leven. Doch spoedig was 't ook hier één uitgestrektheid zand. D' eentonigheid van 't land werd nu en dan gebroken Door 'n Engels tentenkamp dat dan kwam opgedoken. Om twee uur voeren wij op 't schone Timsah-meer Bij d' stad Ismalia. We zagen telkens weer De schoonheid der natuur, de palmen en fonteinen, Het groene heuvelland, gazons in fraaie lijnen. En verderop de stad. Het strand dat was bedekt Met bootjes en kano's. Toen werd 't oog opgewekt Door 't prachtig vergezicht der vele weidevelden Waar 't bontgekleurde vee de eer huns Scheppers melden. In 't grote Bittermeer ging 't weer op volle kracht. Toen dit was gepasseerd kwam 't donker van de nacht. We zagen Suez nog: de stad met vele lichten En konden d' and're dag reeds onze blikken richten Naar Sinaï's gebergt', dat blonk als 't fijnste goud, 't Lag langs de Rode Zee, als was het daar gebouwd. (De Horeb, waar de Wet door God eens werd gegeven, en Isrel, aan zijn voet vol eerbied stond te beven, kan men in d' avondstond, slechts bij het zonlicht, zien.)

(Wordt vervolgd.)

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 augustus 1950

Daniel | 12 Pagina's

Onze reis naar Indië

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 augustus 1950

Daniel | 12 Pagina's