Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

EEN EEUW KATHOLICISME EN RERUM NOVARUM

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

EEN EEUW KATHOLICISME EN RERUM NOVARUM

30 minuten leestijd Arcering uitzetten

In het navolgende wordt de vraag opgeworpen naar de invloed van de encycliek Rerum Novarum op de geschiedenis van de Nederlandse katholieken en via hen op de Nederlandse geschiedenis van de twintigste eeuw. Het gaat er daarbij om zowel die traditioneel hoog getaxeerde en dan meestal ook hoog gewaardeerde invloed te erkennen (I), als ook de vraag naar sommige negatieve effecten op te werpen (II), open oog te hebben voor functies van encycliek en sociale leer buiten de oplossing van de sociale kwestie (III) en voor de beperkingen van die invloed die uit de minderheidspositie van de katholieken en uit het tijdsverloop voortvloeien (IV). Dit opstel wil dus het overgeleverde, nogal triomfalistisch gekleurde beeld met enkele minder gebruikelijke vragen confronteren, ach daarbij niet tot tekst-of receptiegeschiedenis beperken, maar een bijdrage zijn tot de Wirkungsgeschichte van Rerum Novarum zoals die tien jaar geleden door Victor Conzemius is voorgesteld. 1

I

Over de positieve invloed en betekenis van de encycliek zijn tijdgenoten en onderzoekers het steeds eens geweest. Sober en doeltreffend noemde de Nijmeegse historicus L. Verberne Rerum Novarum eens 'het belangrijkste feif voor de katholieke arbeidersbeweging, en als zijn indruk voegde hij eraan toe: 'in Nederland zelfs meer dan elders.' 2 Zou dat zo zijn - maar vergelijkend onderzoek bestaat niet - dan zouden drie omstandigheden die bijzondere invloed kunnen verklaren, (a) De verlate industrialisatie van Nederland. Vanaf het midden van de eeuw was de industrialisatie als een taai, traag en sterk sectorgebonden proces verlopen, voordat eindelijk in de jaren negentig de 'big spurt' inzette. Deze vormde dus weliswaar geen Rostowiaanse 'take-off, eerder een fase van 'nadere, versnelde

verandering', 3 maar bracht niettemin in hoog tempo een verscherping van de sociale problematiek met zich mee. Juist in die situatie verscheen de encycliek, die zo in de discussie over de sociale kwestie een rol kon gaan spelen, (b) De achterstand van de katholieken. Pas in 1796 werden de katholieken gelijkgesteld, vroege aanzetten tot verlicht en liberaal katholicisme kwamen nooit tot ontplooiing, een domperig conservatisme doortrok hun mentaliteit, en in het openbare debat over maatschappelijke en culturele vragen speelden de katholieken geen rol. Terecht kon men aan calvinistische kant in 1891 de encycliek een stimulans noemen, 'ook al zitten de Roomsch-Catholieken hier te lande nog meest stil.' 4 Voor deze laatsten kon het pauselijke document juist zo een belangrijke inspiratiebron en leidraad worden, (c) De sociale samenstelling van het katholieke volksdeel. De Nederlandse katholieke kerk was een echte 'lower class church', en binnen de katholieke arbeidersklasse vormden de ongeschoolden een opvallend hoog percentage. 5 Er was dus werk aan de winkel, zowel voor hen die op materiële verbetering voor deze omvangrijke groep uit waren, als voor hen die vooral de dreiging van het socialisme vreesden. Het gezag van de encycliek met haar formule van antisocialisme én verbetering van omstandigheden kon juist voor een zo samengesteld volksdeel bijzonder goed aangewend worden.

De bisschoppen hebben met Rerum Novarum aanvankelijk niet veel meer gedaan dan de tekst op de gebruikelijke manier onder de aandacht van clerus en gelovigen brengen. Uit een bibliografie van bisschoppelijke documenten met betrekking tot de sociale kwestie 6 blijkt geen enkele haast of bijzondere belangstelling. Slaat men de uiteenzettingen en vermaningen op die de hiërarchie aan de encycliek wijdde, dan valt de conservatieve instelling van de schrijvers op, die de nadruk blijven leggen op christelijke geest en charitas. Eerder uitzondering dan regel was het, toen een van hen zijn clerus opriep 'om (de werkman) in de goede

rigting te houden, te wapenen tegen de gevaren, waaraan hij blootstaat in den socialen toestand onzer dagen, en hem behulpzaam te zijn, waar het nodig of dienstig is.' 7 Eerst in een later stadium hebben de bisschoppen een vooral bevestigende, legitimerende en soms ook scheidsrechterlijke rol gespeeld.

Een ware bekering daarentegen kan men vaststellen bij de priester Schaepman, die de politiek leider en grondlegger van de politieke eenheid van de katholieken werd. 8 Oorspronkelijk een geestverwant van mgr. Freppel formuleerde hij nog in 1883 in zijn eerste ontwerp-program voor een katholieke partij, dat een oplossing van het sociale probleem van staatswege 'een oplossing op krukken' 9 was. Maar al twee maanden na het verschijnen van de encycliek, die staatsingrijpen voor wenselijk hield, sprak hij openlijk een 'mea culpa' uit en kende de staat een overigens nogal beperkte rol toe. 10 In het belangrijke program van 1896 echter kwam de doorbraak. Rerum Novarum heette er de grondwet van de katholieke sociale politiek, en op een aantal concrete punten werd de nodige wetgeving voorgesteld. Nadien waren het vooral Schaepmans opvolger, de priester Nolens en minister Aalberse die op deze weg verder gingen. De eerste had het in zijn maidenspeech in de Kamer, in december 1897, over sociale rechtvaardigheid en de noodzaak van sociale wetgeving, een en ander op grond van de eisen van de encycliek, en hij raakte daarover in een heftige polemiek verwikkeld met de leider der liberalen, die er direct een vorm van katholiek socialisme in wilde zien. 11 Aalberse kreeg om zijn wetgevingsinitiatieven in 1931 van Pius XI hoogstpersoonlijk het compliment, dat hij in Nederland het woord van Rerum Novarum in daden had omgezet. 12

Al vóór 1891 waren er katholieke arbeidersverenigingen van verschillende typen van de grond gekomen. Hun leiders hoefden zich dus niet te bekeren, maar konden zich door Rerum Novarum in het gelijk gesteld voelen. En omdat de encycliek over de inrichting van de sociale organisaties geen dwingende voorschriften

gaf, konden op zich zowel een Passtoors met zijn sociaal gemengde verenigingen van patroons en werklieden als een Ariëns met zijn zuivere arbeidersverenigingen zich door het pauselijk woord gesterkt weten, de laatste echter méér, omdat tot dan toe sommigen de zuivere arbeidersvereniging in strijd met de katholieke leer en het harmoniemodel hadden gevonden 13

Het was in dit steeds groeiende organisatiewezen, waaruit uiteindelijk een katholieke vakcentrale en andere arbeidersorganisaties voortkwamen, dat het jongere en idealistische deel van de clerus een rol van belang heeft gespeeld. De sociale beweging onder de katholieken was ook in Nederland een kapelaansbeweging. Dat heeft uiteraard gevolgen gehad voor de rol die het godsdienstig motief erin heeft gespeeld, maar hier loert wel het gevaar van een eenzijdig oordeel. Hoe vaak heeft de priester Ariëns niet, met'of zonder verwijzing naar paragraaf 34 van de encycliek, de arbeiders tot looneisen aangezet? 'Het goud naar beneden', was dan zijn leus. 14 En wat een harde taal kon hij gebruiken. 'Gewetenlooze schurken en echte bloedzuigers' noemde hij ooit de meeste patroons. En voor het gebruik van die termen kreeg hij dan prompt van de aartsbisschop op zijn kop. 15

Die katholieke werkgevers hebben de encycliek over het algemeen 'met koel afstandelijke reserve ontvangen' 18 en pas veel later tot zich willen laten doordringen. Wel waren er uitzonderingen, onder wie de twee Brabantse fabrikanten Van Besouw en Vlekke met name te noemen zijn. Vanuit een sociale bewogenheid die overigens niet vrij was van paternalisme, voerden zij in hun bedrijven tal van sociale verbeteringen door, op het gebied van lonen, winstdeling en arbeidstijdverkorting zo goed als terzake van spaarkassen, verzekeringen en coöperaties. 17

Zo heeft de encycliek in de verschillende delen van het Nederlandse katholicisme op gevarieerde manier, meestal langzaam maar zeker, de betrokkenen mee tot

een andere houding gebracht. Een kritisch onderzoeker heeft in algemene zin over het verschijnen van Rerum Novarum opgemerkt, dat 'de binnenkerkelijke betekenis van dat feit niet mag worden onderschat.' 18 Die vaststelling geldt onverkort voor het Nederlandse katholicisme.

II

Deze algemene erkenning mag echter niet de vraag over het hoofd doen zien, of de utopie van de sociale harmonie die de encycliek en de hele katholieke sociale leer doortrok en die men als einddoel kan onderschrijven, niet ook negatieve gevolgen heeft gehad. Heeft zij niet in de werkelijkheid van de sociaal-economische verhoudingen de vanzelfsprekende tegenstellingen en conflicten te vroegtijdig en te gemakkelijk onderdrukt en negatief gewaardeerd, waardoor de rechtvaardige oplossing van sociale vraagstukken eerder vertraagd dan bevorderd is? Deze vraag kan in ernst worden opgeworpen, ook al valt er niet aan te denken de betekenis en rol van de katholieke arbeidersbeweging zo negatief te waarderen als in een deel van de neo-marxistische geschiedschrijving uit de jaren zestig en zeventig is gebeurd. 18 De zaak mag hier geïllustreerd worden via een korte behandeling van de stakingskwestie.

De feiten liggen wel vast. De sterk clericaal beheerste, katholieke arbeidersbeweging heeft steeds grote aarzelingen gehad en terughoudendheid betracht ten aanzien van het gebruik van het stakingswapen. Haar geschiedenis is daarom nog niet 'de geschiedenis der onderkruiperij in Nederland', 20 maar wel heeft haar opstelling bij stakingen een gezamenlijk optreden van de betrokken arbeiders vaak doorkruist en de maatschappelijke macht van de factor arbeid verzwakt. De beschikbare cijfers over aantallen stakingen in internationale vergelijking tonen aan, dat Nederland in dit opzicht een uitzonderlijk zwakke traditie bezit. 21 Het is bovendien een van de weinige Westeuropese landen waar het stakingsrecht nooit wettelijk is erkend en vastgelegd. Over de vraag of een staking rechtmatig was, werd steeds door de rechter op basis van de beschikbare jurisprudentie beslist. Wel heeft de Nederlandse regering een aantal jaren geleden het Europese Sociaal Handvest

geratificeerd, waarin het stakingsrecht is opgenomen.

Voor de verklaring van deze nogal uitzonderlijke verhoudingen kan men verschillende kanten uit. Zo wordt er gewezen op de typisch Nederlandse tradities van gematigdheid, tolerantie en nuchterheid, die slecht passen bij de strijdvaardigheid die met het hanteren van het stakingswapen gepaard gaat. Maar even vaak wordt de ideologische factor, in casu de harmonie-utopie in de christelijke arbeidersbeweging en de confessionele politiek in de beschouwing betrokken. 22 Met opzet staat hier christelijk en confessioneel, want het lijdt geen twijfel dat de orthodoxprotestantse opvatting nog een stuk afwijzender was dan de katholieke. Met name is zij van invloed geweest bij het tot stand komen van het stakingsverbod voor ambtenaren in 1903. Volgens de toenmalige calvinistische leider en ministerpresident Kuyper moest 'wat misdadig was, dan ook misdrijf in ons recht (...) heten.' 23

Rerum Novarum stelde zich in paragraaf 31 24 uiteraard gereserveerd, om niet te zeggen afwijzend tegenover het verschijnsel staking op. Zij werd een ernstig euvel genoemd, schadelijk voor patroons, arbeiders en de nationale economie gelijkelijk. Ze werd met geweld en onlusten geassocieerd, en de encycliek wilde 'door wettelijke maatregelen dit kwaad voorkomen.' Er was, kortom, geen greintje waardering, geen enkel positief aanknopingspunt in de betreffende passage te ontdekken. Slaat de onderzoeker vervolgens de vijf Nederlandse handboeken voor katholieke sociologie of sociale leer na, die tussen 1904 en 1938 door priesters, hoofdzakelijk grootseminarie-professoren, werden gepubliceerd en de stakingskwestie behandelen, dan valt vast te stellen dat deze theologen en filosofen bijzonder vast in de leer waren, soms zelfs roomser dan de paus. 25 De toon werd gezet door twee handboeken uit het eerste decennium van de eeuw, waarvan er een

tot in de jaren dertig herdruk op herdruk beleefde. Twee andere volgden het gebaande pad, en een vijfde vormde de uitzondering op de regel en krijgt daarom afzonderlijke aandacht.

Principieel weerspiegelde ach de negatieve houding van Rerum Novamm in de algemene regel uit het handboek van de Jezuïet Bruin waarin de werkstaking, 'veelal eene uiting van lang gekoesterden en moedwillig gekweekten wrok', 26 vanwege haar gevolgen voor ongeoorloofd werd verklaard. En kort daarna, in 1909, omschreef Aengenent het als zijn ideaal, dat 'de reglementeering van den arbeid door de publiekrechtelijke beroepsorganisaties zóó ver gevorderd is, dat de stakingen niet meer kunnen uitbreken.' 27 Verplichte arbitrage binnen een corporatief systeem was dus zijn oplossing. Op die principiële afwijzing die door de andere auteurs werd gedeeld, was slechts één uitzondering mogelijk die een staking kon rechtvaardigen, namelijk contractbreuk of grove onbillijkheid van de kant van de werkgever. Anderzijds was staken altijd verboden wanneer het algemeen welzijn erdoor in gevaar kwam of wanneer het om een politieke staking ging, bijvoorbeeld ter bereiking van het algemeen kiesrecht.

Hierbij kwam nog, dat in het spaarzame geval waarin een staking gerechtvaardigd was, er bovendien aan een hele reeks voorwaarden voldaan moest zijn om haar ook metterdaad geoorloofd te doen zijn. Zo moest het altijd om een zeer ernstige zaak gaan, alle andere middelen moesten voordien beproefd en mislukt zijn, de staking moest een redelijke kans van slagen hebben, en er mocht nooit sprake zijn van het gebruik van geweld. Sommige auteurs begrepen onder dit laatste ook pogingen om niet-stakende arbeiders te overreden mee te doen, het posten. Toen in de jaren dertig in het buitenland de eerste bedrijfsbezettingen en sit-downstakingen voorkwamen, zagen de nieuwere handboeken deze stakingsvarianten als vormen van geweld vanwege de aantasting van het eigendomsrecht, en verklaarden ze dus voor verboden.

Tegen dit alles stak de opvatting van de Duitse Jezuïet en grondlegger van het solidarisme, Pesch, sterk af. Diens vierdelig standaardwerk werd in Nederland tussen 1908 en 1917 in de vertaling en bewerking van Aalberse uitgebracht. Hoe anders als de bovengenoemden Pesch de kwestie behandelde, kan uit twee dingen blijken. Wel citeerde hij de hele passage uit Rerum Novarum over de staking, maar bij hem leidde het citaat direct tot de vaststelling dat de encycliek dus wettelijke maatregelen eiste op het gebied van arbeidsduur en arbeidsloon, teneinde stakingen te voorkomen. En tegenover het schermen met de notie van het algemeen

welzijn of het openbaar belang, die altijd boven het stakersbelang zouden prevaleren, werd nogal vinnig opgemerkt, dat ook werkgevers zich dat dienden aan te trekken. Door inschikkelijkheid tegenover de stakers konden ook zij dat algemeen welzijn immers dienen. Het meest opmerkelijk was echter dat Aalberse als bewerker een belangrijke zin aan de betreffende passage bij Pesch toevoegde. Deze énige leek en organisator Van sociale actie in het hele gezelschap schreef letterlijk, dat het voor de arbeiders nodig was 'dat de Staat het recht op vereeniging en werkstaking ten volle erkent.' 28 Nu was het coalitieverbod voor arbeiders in Nederland al in 1873 opgeheven, zodat deze zin als een pleidooi voor een politieke en juridische erkenning van het recht op werkstaking moest worden opgevat. Zo toont het geheel van uitspraken dan toch nog een zekere ambivalentie en een gebrek aan consensus - een vaststelling die in de geschiedschrijving over het Nederlandse katholicisme de laatste tijd wel vaker wordt gedaan. 29 Zij kan echter niet de conclusie ondermijnen, dat in de katholieke sociale doctrine en in haar invloed op katholieke arbeidersbeweging en politiek een deel van de verklaring te zoeken is voor de specifiek Nederlandse stakingsproblematiek.

III

Behalve de rol die de encycliek heeft gespeeld terzake van de sociale kwestie, heeft het pauselijk document in meer algemene zin het groepsbewustzijn van de Nederlandse katholieken, hun saamhorigheidsgevoel en collectieve identiteit versterkt. De eenheid die de katholieke en kerkelijke leiders tegen het einde van de eeuw ook terzake van politiek en maatschappelijk optreden wenselijk vonden, was geenszins vanzelfsprekend en is deels met harde hand verwerkelijkt en in stand gehouden. Misschien de ernstigste bedreiging ervan kwam van de kant van de katholieke arbeiders en de arbeidersbeweging. Natuurlijk vormde het socialisme hier de grote uitdaging. Alles wat dus met name onder de arbeiders een sterkere binding aan kerk, katholieke politiek en subcultuur teweeg kon brengen, was van het grootste belang. Hieraan hebben de sociale encyclieken en de katholieke sociale doctrine in het algemeen een flinke bijdrage geleverd. De tekst van Rerum Novarum werd al direct in 1891 in diverse vertalingen gepubliceerd: in een aantal kranten en periodieken en in drie verschillende edities, waarvan een enkele het tot meerdere drukken bracht. In de loop van de twintigste eeuw volgden, tot 1931, nog vijf andere edities, terwijl daarna tot in de jaren

vijftig de tekstuitgaven van de Katholieke Arbeiders Beweging brede verspreiding vonden. Pas in 1948 werd een wetenschappelijke uitgave in de serie Ecclesia Docens in omloop gebracht. 30 Met name in het laatste decennium van de vorige eeuw verschenen bovendien ten behoeve van een breder publiek talrijke toelichtingen en bewerkingen, soms in vraag-en-antwoord vorm.

Oplagendjfers staan niet ter beschikking, maar dat de tekst in ruime kring bestudeerd is, staat zo wel vast. Toch is dit soort gegevens maar van beperkt belang. De effectieve lezersgroep is in dit geval immers waarschijnlijk minimaal, vergeleken met wat men de katholieke 'groep als lezer' kan noemen. 31 Via krantenartikelen, pamfletten, preken en andere vormen van mondelinge toelichting raakten ook niet-lezers van de grote lijn van de inhoud op de hoogte. Illustratief is het veelgeciteerde geval van de lokale arbeidersleider die verkondigde dat Rerum Novarum latijn was voor 'arbeiders, verenigt u!' 32 Dat was onjuist, maar goed gerecipieerd. Op die manier kwamen de woorden vanRerum Novarum op ieders lippen en werd de encycliek een symbolische tekst die stond voor antisocialisme, maar meer nog voor arbeidersorganisatie en staatsingrijpen op sociaal gebied, voor steun aan het arbeidersbelang en verbetering van sociale toestanden - getekend paus Leo XIII. De vergelijking met het Communistisch Manifest - getekend Karl Marx, dringt zich op.

Aan het bereiken van dat effect is een belangrijke bijdrage geleverd door de demonstratieve vieringen van de 15" mei, de dag van de uitvaardiging van Rerum Novarum. De spandoeken in de optochten, en de redevoeringen en liederen tijdens de bijeenkomsten herinnerden voortdurend aan de wezenlijke punten uit de encycliek. Hoewel het niet gelukt is de 15* mei tot een antisocialistisch alternatief voor de 1 mei-feesten te maken, is de dag vaak en plechtig gevierd, vooral bij gelegenheid van ronde herdenkingsjaren. 33

Naarmate de twintigste eeuw vorderde, veranderde er het nodige in die herdenkingscultuur, naar vorm en inhoud. Opvallend is vooral dat vanaf de jaren twintig het massale, demonstratieve en openbare karakter van de bijeenkomsten

sterker werd. 34 Vele duizenden, zelfs tienduizenden gingen de straten en pleinen op. De concurrentie met andere politiek-sociale bewegingen, de verleiding van moderne propagandamiddelen, en de crisissfeer van het interbellum verhoogden de mobiliseringsdruk onder de katholieken aanzienlijk. Ook het gezagselement bij de vieringen nam in betekenis toe. Kerkelijke en wereldlijke gezagsdragers waren in steeds groter getale aanwezig en voerden het woord, en steeds vaker trokken de optochten van de werklieden langs bisschoppelijke paleizen en ambtswoningen om de bewoners ervan een hulde te brengen.

Natuurlijk weerspiegelden actuele problemen zich in de inhoud van de herdenkingsredevoeringen. Zo maakte de beschikbaarheid van een eigen doctrine in de vorm van het corporatieve ordeningsmodel uit QuadragesimoAnno, samen met het succes van de Duitse bezetting de teneur van enkele opmerkingen bij gelegenheid van de vijftig-jaar-herdenking in 1941 verklaarbaar. Oud-minister Aalberse noteerde toen met instemming 'de ineenstorting met krakend geweld van heel dat grote liberale individualistische en kapitalistische systeem, door Leo XIII en Pius XI zoo fel gebrandmerkt.' En een tweede spreker zag al 'een nieuw Nederland en een nieuw Europa' 35 dagen. Uiteraard doelden katholieken met dergelijke uitspraken op een katholieke toekomst, maar met hun wens en verwachting van de ondergang van liberalisme en kapitalisme zaten zij er even ver naast als de nationaal-socialistische bezetter.

Behalve via de herdenkingscultuur oefende Rerum Novarum nog op andere wijze invloed uit op de katholieke eenheid. De encycliek maakte immers deel uit van een eigen, katholieke sociale doctrine, die vanaf het einde van de vorige eeuw werd uitgebouwd. De manier waarop die leer gepresenteerd werd en functioneerde had echter mede ten doel de katholieken te overtuigen van het grote gelijk van de kerk tegenover de moderne wereld en zo het katholieke front te versterken. 38 Zo werd de katholieke oplossing voor het sociale probleem via het natuurrechtelijk denken als algemeen geldig voor alle volken en culturen beschouwd. En vervolgens, wellicht nog belangrijker, werd de leer voorgesteld als onveranderlijk-door-de-eeuwenheen, afkomstig van Thomas van Aquino en andere middeleeuwers. Het gezag

van het oude en historische moest het katholieke gelijk onderstrepen. In de terminologie van Hobsbawm hebben we hier echter te maken met een klassiek geval van 'invented tradition'. 37 Op dergelijke manieren werd de doctrine extra gezagvol gemaakt, zodat de integratieve werking op de katholieke eenheid nog eens werd versterkt.

En tenslotte was daar de paus. HetRerum-Novarum-]ied het de arbeider zingen hoe pikzwart de nacht van hun negentiende eeuw was,

Maar Paus Leo zag ons staan En de zon is opgegeaan.

Er is reden aan te nemen dat het onfeilbare kerkhoofd via zijn encycliek grote delen van de katholieke arbeidersklasse voorlopig voor kerk en godsdienst heeft behouden. Op die manier heeft de 'arbeiderspaus' de reeks successen die het pausdom in de negentiende eeuw al had geboekt, in de twintigste voortgezet. Wel levert de geschiedschrijving ons hier enkele ambivalenties op. Zo wordt het traditionele beeld van het uitzonderlijke populariteit van het pausdom onder de Nederlandse katholieken gerelativeerd wanneer men leest hoe in de Duitstalige katholieke publicistiek van de negentiende eeuw even hoogdravend en byzantinistisch over de paus werd geschreven als in de Nederlandse. 38 En wat de bisschoppen betreft: die wilden Rome en de pausverering liefst zo ver mogelijk buiten de deur houden omdat ze de regeling van zaken in de Nederlandse kerkprovincie in eigen hand wilden houden. 39

Er valt echter niet te ontkomen aan de vaststelling dat de ultramontaanse oriëntatie van de Nederlandse katholieken door de populariteit van Leo XIII sterk is toegenomen. Het treffendst wordt dat door het volgende geïllustreerd. Schaepmans ode aan paus Pius IX, die inzette met

Aan U, o Koning der eeuwen, Aan U zij de zegekroon!,

was in de loop van de twintigste eeuw het pathetisch lijflied van Katholiek Nederland geworden. Door de meeste gelovigen blijkt de tekst echter steeds meer opgevat te zijn als betrekking hebbend op God of Christus zelf, zodat van 'het Nederlandse Te Deum' of van 'het Christuslied' 40 gesproken werd. Dat het roomse volk het onderscheid tussen God, Christus en de paus kon vergeten, was wel het grootste succes dat het Vaticaan zich kon wensen. De steeds extremer vormen van pausverering hebben de katholieke minderheid in het protestantse vaderland voorlopig tot een hechter eenheid gesmeed.

IV

In 1931 onderstreepten heel wat feestredenaars dat het de katholieken waren geweest die, samen met andere confessionele partijen, voor een uitstekende sociale wetgeving hadden gezorgd. De socialisten, .zo drukte een van hen zich uit, 'liepen achter de zegekar van den paus aan (Applaus).' 41

Zo simpel lag het echter niet. De eerste golf sociale wetgeving werd in Nederland net voor de eeuwwisseling door een liberaal-neutraal kabinet tot stand gebracht en lag op het gebied van woningbouw, volksgezondheid en leerplicht. De oppositie van onder andere de confessionelen speelde daarbij uiteraard een rol, maar juist die oppositie dient men bij een taxatie van de volgende golf eveneens goed in het oog te houden. In de jaren direct na de eerste wereldoorlog bracht een confessioneel kabinet dat voor het eerst onder leiding van een katholieke premier stond, een nog belangrijker pakket sociale wetgeving tot stand. Dat was het werk van de eveneens katholieke minister van arbeid Aalberse. Diens maatregelen lagen op het gebied van volksgezondheid, ouderdomsvoorziening en arbeidsverhoudingen. Het meest ingrijpende voorstel betrof de invoering van de achturendag, en juist aan deze kwestie laat het probleem zich goed illustreren. Want toen het betreffende voorstel in juli 1919 eindelijk door de Kamer was aanvaard, hieven de socialistische afgevaardigden spontaan hun Achturenmars aan, alsof het om hun succes ging. Na enige aarzeling reageerde de rechterzijde met het volkslied, en het geheel leverde voor de Nederlandse parlementaire verhoudingen een heel bijzonder beeld op. 42

Maar hadden de socialisten gelijk? 43 Al vanaf de Eerste Internationale hadden zij de achturendag geëist en vanaf 1889 stond de 1 mei-viering overal in het teken van datzelfde doel, ook in Nederland. Het was de socialist Schaper, Aalberse's belangrijkste tegenspeler, die de katholieken regelmatig aan de eis tot arbeidstijdbeperking uit paragraaf 33 van Rerum Novarum herinnerde en in 1906 met een desbetreffende motie richting en toon van het parlementaire debat bepaalde. Nog in 1908 hield Aalberse de invoering van de achturendag voor een utopie. Zeker formuleerden ook de katholieken kort nadien eisen die in diezelfde richting gingen, maar alles bijeen is vast te stellen dat het socialistische standpunt veel vroeger werd geformuleerd en consequenter en radicaler werd volgehouden. Met andere woorden: op dit en andere punten van sociale wetgeving stonden de kabinetten langdurig onder druk van de socialistische oppositie.

Daar komt nog bij, dat de tijd rond het einde van de oorlog ook in Nederland een zekere instabiliteit te zien gaf. Het waren de jaren van de "bibber-bourgeoisie', en in november 1918 kwam het zelfs tot een - volledig mislukte - revolutionaire actie van de leider van de socialisten, Troelstra, die het land in korte tijd in rep en roer bracht. Zo bezien was Aalberse's wetgeving ook een reactie op de 'polsslag van de tijd', zoals het is genoemd. 44

Van de andere kant waren het de katholieken die binnen de confessionele coalitie met de protestantse partijen het duidelijkst uit waren op de uitbouw van de sociale wetgeving. In de decennia rond 1900 stond de orthodox-protestantse partij onder invloed van Abraham Kuypers opvattingen. Daarin werd een scherp onderscheid gemaakt tussen de verschillende levenskringen, zoals kerk, staat en economische sfeer, die ieder 'in eigen kring soeverein' waren en geen bemoeienis en inmenging van buiten duldden. Tegen deze achtergrond van strikte scheiding van staat en economie kon de protestantse partij in de crisistijd van de jaren dertig haar stempel drukken op een liberale politiek van zo min mogelijk staatsinterventie. De katholieken die in het hele interbellum samen met de protestanten hebben geregeerd, zijn er in die periode niet in geslaagd een aanvaardbaar alternatief te ontwikkelen.

Spreekt men van de invloed van Rerum Novarum, van de sociale encyclieken of van de sociale leer überhaupt, dan dient tenslotte te worden vastgesteld dat die invloed niet verder reikte dan tot de jaren van de tweede wereldoorlog. Zijn die dan te beschouwen als een breekpunt in de ontwikkeling? Het antwoord

is ja en nee. Er is over dit punt in de geschiedschrijving een kleine discussie gaande. 45 Let men vooral op de structuur van het politiek-maatschappelijk bestel, dan kan men volhouden dat er in 1945/6 na een korte aarzeling sprake was van een restauratie van vooroorlogse verhoudingen. Maar anderzijds is dit laatste onlangs heel treffend omschreven als 'een gigantische poging te doen alsof er niets aan de hand was.' 46 Zeker is het zo dat zich veel dingen op het moeilijker te onderzoeken gebied van houding en mentaliteit, met name onder de wat jongere generaties, grondig hebben gewijzigd.

Met betrekking tot ons thema levert een toevalstreffer in het materiaal een aardige illustratie op. In mei 1951 wees de hoofdredacteur van het katholieke dagblad De Tijd in een uitvoerig artikel over de herdenkingstraditie - van Rerum Novarum op de grote verschillen tussen voor en na de oorlog. 47 Trefzeker formuleerde hij het historiografische probleem, dat 'we (weliswaar) weer teruggekropen zijn in onze oude organisaties; wij zelf zijn toch wel degelijk veranderd.' 'De grote mentaliteitsverandering' die de oorlog had teweeg gebracht zag hij vooral in de teloorgang van het revolutionair sentiment dat twintig jaar eerder bij de herdenking van de encycliek in liederen, optochten, acties en redevoeringen had doorgeklonken. De gewenning aan de verschrikkelijke drama's van de bezettingstijd had ook onder de katholieken tot een ongewenste hardheid, gevoelloosheid en gebrek aan sociale deernis geleid. In Derk's ogen was de vooroorlogse sentimentaliteit echter verre te prefereren boven de afstandelijkheid en nuchterheid waarmee de katholieken zich tot de herdenking van 60 jaar Rerum Novarum opmaakten. Sloeg de oorlog op die manier een bres in het ethos van de katholieken, de economische expansie en de opbouw van de verzorgingsstaat leidden in de j aren vijftig tot een fundamentele wijziging in de verhouding staat-maatschappij. De uiterst beperkte staatsinterventie die de encycliek van 1891 voor wenselijk hield en de anti-etatistische teneur van Quadragesima Anno met zijn subsidiariteitsprinape en corporatief model, leken spoedig relikten uit een prehistorisch verleden. Toen het Tweede Vaticaans Concilie bovendien een heel andere verhouding tot de wereld propageerde was het met de traditionele sociale leer spoedig gedaan. Wat er in 1961 nog aan herdenking plaats vond, leverde soms het overtuigende

bewijs van Derk's gelijk van tien jaar eerder, en er is helemaal geen 'omwenteling van de jaren zestig' nodig om de twee uitspraken te begrijpen die gedaan werden tijdens een bijeenkomst die de Katholieke Arbeiders Beweging in Den Haag had belegd. 48 De inmiddels 73-jarige katholieke ex-minister voor publiekrechtelijke ordening klaagde daar over de volslagen mislukking van die ordening, die deels op QuadragesimoAnno geïnspireerd was, en over het gesprek aan enthousiasme voor de encyclieken onder de jongeren; 'Zij vinden dat de inhoud van deze pauselijke stukken niet meer past in de huidige verhoudingen en toestanden en zij alleen historische waarde hebben.' En een van die jongeren, een priester en socioloog - maar geen traditioneel sociaal-ethicus! - namRerum Novarum zelfs op de korrel. Hij omschreef het ooit zo vereerde document als bombast om de onzekerheid te verbergen in een tijd dat de kerk met de industriële revolutie geen raad wist en liefst naar de middeleeuwen was teruggekeerd... Zo waren rond 1960Rerum Novarum en de sociale doctrine tot tekens van tegenspraak en polemiek geworden, en kon weer enige tijd later van godsdienstsociologische zijde terecht worden vastgesteld: 'De katholieke sociale leer bestaat niet meer.' 48


1. V. Conzemius, 'Rerum novarum im Kontext des europaïschen Katholizismus', in: A. Rauscher (ed.), 90Jahre Rerum novatum, Köin 1982, 11, 54, in het bijzonder 45. Voor de algemene geschiedenis van het Nederlands katholicisme in de negentiende en twintigste eeuw zie het onmisbare werk van LJ. Rogieren N. de Rooy, In vrijheid herboren, Katholiek Nederland1853-1953, 's-Gravenhage 1953.

2. L.GJ. Veibeme, De Nederlandse arbeidersbeweging in de negentiende eeuw, Utrecht/Antwerpen 1959, 139.

3. A.C.A.M. Bots, 'De volkshuishouding', in P. Luykx en N. Bootsma (ed.), De laatste tijd. Geschiedschrijving over Nederland in de 2(f eeuw, Utrecht 1987, 212-265, citaat op 213. J.L. van Zanden en R.T. Griffiths, Economische geschiedenis van Nederland in de 20* eeuw, Utrecht 1989, 5-9.

4. Aldus Abraham Kuyper op het Christelijk-Sociaal congres, 1891, geciteerd door G.C.P. Linssen, Werkgeversorganisatie in katholiek patroon (...), Tilburg 1978, 52. De conservatieve houding van de katholieke bovenlaag van de maatschappij ten opzichte van de sociale kwestie wordt goed geïllustreerd door J.P.A. van den Dam in: Amold Leon Armand Diepen 1846-1895. Industrieel en publicist over economische en sociale vraagstukken, Tilburg 1966, 323-334.

5. G. Harmsen en B. Reinalda, Voor de bevrijding van de arbeid. Beknopte geschiedenis van de Nederlandse vakbeweging, Nijmegen 1975, 202.

6. La hiërarchie catholique et Ie problème social depuis t encyclique 'Rerum Novarurri 1891-1931. Répertoire bibliographiquedesdocuments émanésdessouverains pontifes et de fépiscopat, 1931, de paragraaf over Nederland op 240-251, samengesteld door J.A. Kors O.P.

7. Collectio epistolarum pastoralium, decretomm aliorumque documentorum, quae ab Illmo ac Revmo Dno Wilhelmo van de Ven, episcopo buscoducensi, publicata fueiunt armis 1892-1905\ Gestel St. Michaelis 1905, de brief op 276-278, citaat op 277.

8. Zie voor de sociale ideeën van Schaepman o.a. J. Witlox, Schaepman als staatsman, I, Amsterdam 1960, 111-113, en JP. Gribling, Willem Hubert Nolens 1860-1931 Uit het leven van een Priester-Staatsm Assen 1978, 111-115.

9. In Een katholieke partij. Proeve van een program, geciteerd door G. Harmsen, J. Perry en F. van Gelder, Mens en werk. Industriële vakbonden op weg naar eenheid, Baarn 1980, 21.

10. HJ.A.M. Schaepman, 'Rerum Novarurri. Rede over de jongste Encycliek van Z.H. Paus Leo XIII, Utrecht 1891, 25-26 en 28.

11. Gribling, A.w., 115-125

12. J.P. Gribling, PJ.M. Aalberse, 1871-1948, Utrecht 1961, 443-144.

13. Zie voor Ariëns persoonlijke reactie op de encycliek W.G. Versluis, Beknopte geschiedenis van de katholieke arbeidersbeweging in Nederland, Utrecht/Nijmegen 1946, 26. Zie voor een algemeen overzicht van de katholieke arbeidersbeweging het artikel van J. Roes in J. Bank e.a., Katholieke arbeidersbeweging (...), Baarn 1985, 15-77, en G. Harmsen e.a., Au, hoofdstuk 3 en 5.

14. J. Roes, ed., Bronnen van de katholieke arbeidersbeweging in Nederland. Toespraken, brieven en artikelen vanAlphonsAriënsl887-1901, Nijmegen/Baarn 1982, 115, 287. Het citaat in: 'A. Ariëns, De economische wanverhouding en hare genezing volgens de encycliek I', in: De Katholieke Werkman, 15 april 1898, herhaald in deel II van het artikel, De Katholieke Werkman, 22 april 1898.

15. A. Ariëns, A.w., deel I, (noot 14), en J. Roes, A.w., 509-510.

16. G.C.P. Linssen, A.w, 38.

17. L.C.WJ.M. ten Horn-van Nispen, Jan B.M. van Besouw. Een sociaal geïnspireerd ondernemer rond 1900, Tilburg 1971, hoofdstuk III. J.G.L. Theunisse, Jan Frederik Vlekke 1849-1903. Ethiek en rentabiliteit in een ondernemersleven, Tilburg 1966, hoofdstuk II.

18. J. Peny, Roomsche kinine tegen mode koorts. Arbeidersbewegingen katholieke kerk in Maastricht 1880-1920, Amsterdam 1983, 35.

19. In het ergste geval wordt de katholieke arbeidersbeweging zelfs geplaatst in de categorie 'oneigenlijke geschiedenis', dat wil zeggen 'niet behorend tot werkelijke geschiedenis'. Zie 'Redaktionele inleiding'in Jaarboek voor de geschiedenis van socialisme en arbeidersbeweging in Nederland 1976, Nijmegen 1976, 16-17 en Ten geleide' in: Idem 1978, Nijmegen 1978, 17-19.

20. Harmsen/Reinalda, A.w., 52.

21. J.P. Windmuller, Arbeidsverhoudingen in Nederland, Utrecht/Antwerpen 1970, 365-370.

22. H. van den Berg, P. Fortuyn en T. Jaspers, De ontwikkeling van het stakingsrecht in Nederland, Nijmegen 1978, 12-13. W.S.P. Fortuyn, Stakingsrecht in Nederland. Theorie en praktijk 1872-1986, Weesp 1985, 41-44 en 126-127.

23. Geciteerd door Fortuyn, A.w., 35.

24. Voor dit artikel heb ik gebruik gemaakt van de Nederlands-Latijnse uitgave van Rerum Novarum in de serie Ecclesia Docens, Hilversum 1955 4 .

25. P.B. Bruin SJ, Sociologische beginselen. Leidraad bij de studie der sociale quaestie, Nijmegen 1904, par. 174-178. J.D.J. Aengenent, Leerboek der sociologie, Leiden 1909, par. 63 en 140-143, verschillende drukken tot 1931 7 . Th. Keulemans O. Carm., Maatschappijleer, Sittard 1937, par. 295-296. W.M J. Koenraadt en M. van Poll, Handboek der maatschappijleer (...), 2 delen, Hilversum 1938, deel 2 door W.M J. Koenraadt, Herstel der maatschappelijke orde, par. 74. H. Pesch SJ, Liberalisme, socialisme enkatholiekestaats- en maatschappijleer, vrij bewerkt door P J.M. Aalberse, 4 delen, Leiden 1908-1917. deel 2, 254-255 en 344-347. Drie andere handboeken, geschreven door J.H. Niekel, Angelinus O.M.Cap. en C. Hentzen O FM, bevatten niets over stakingen, deels vanwege het abstracte niveau.

26. Bruin, A.w., 319.

27. Aengenent, A.w., 329.

28. Pesch-Aalbeise, Am, 254. Deze woorden ontbreken in bet Duitse origineel: H. Pesch SJ, Libaalismus, Soaalismus und christliche Gesellscbaftsordnung, deel 3, Freiburg i. Br. 1901, 518-519.

29. P. Luykx, 'Andere katholieken', in: JaarboekKatholiekDocumentatie Centrum, 16 (1986), 52-84.

30. Zonder bibliografische details te noemen kan gewezen worden op de vertalingen in De Katholiek, De Tijd en Ons Noorden en de uitgaven van de R.K. Volksbond, Van Langhuysen en Boonekamp, alle uit 1891. De vijf nieuwe drukken tot 1931 zijn die door Coebergh, twee verschillende drukken door de Katholieke Sociale Actie en één zowel door de Boekencentrale als door het R.K. Werkliedenverbond.

31. Voor dit bruikbare onderscheid, zie B. Vanheste, Literatuursociologie: Theorie en methode, Assen 1981, 175.

32. Collectie L. Verberne, Katholiek Documentatie Centrum, Nijmegen, inv. nr. 163.

33. De Tijd, afleveringen rond 15 mei 1901, 15 november 1903, 15 mei 1911, 1916, 1921, 1931, 1941, 1951, 1961, 1965 en 1971.

34. S. Hellemans, Strijd om de moderniteit Sociale bewegingen en verzuiling in Europa sinds 1800, Leuven 1990, 219-220, gedeeltelijk gebaseerd op M Maes, 'De betoging als actiemiddel in het interbellum (...)', in ResPublica29(1987), 153-176. Zie vooral 174-176 over 1 mei- en Rerum Noranjm-demonstraties. 35. Beide citaten uit Het Centrum, 16 mei 1941. Zie voor de speech van Aalberse ook de collectie Aalberse, Katholiek Documentatie Centrum, Nijmegen, inv. nr. 552.

36. W. Goddijn en J. Sloot, 'Katholieke sociologie. Opkomst en ondergang van een sociale leer*, in: F. Bovenkerk e.a. (ed.), Toen en thans. De sociale wetenschappen in de jaren dertig en nu, Baarn 1978, 168-174.

37. E. Hobsbawm en T. Ranger ed., The invention of tradition, Cambridge 1983.

38. R. Zinnhobler, 'Pius IX in der katholischen Literatur seiner Zeit. Ein Baustein zur Geschichte des Triumphalismus', in: G. Swaiger ed., Konzil und Papst. Historische Beitrage zur Frage der höchsten Gewalt in der Kirche. Festgabe für H. Tüchle, München 1975, 387^32.

39. J.P. de Valk wijst daar in verschillende artikelen op: 'Meer Hollands dan Paaps? ', 'De Nederlandse kerkprovincie' en "Rome' in de tweede helft van de negentiende eeuw", in: Archief voorde geschiedenis van de Katholieke Kerk in Nederland 27(1985), 140-156.

40. Gribling, A.w., 443-444. G. Brom, Ben katholiek leven. Autobiografische aantekeningenbezorgi door P. Luykx en J. Roes, Baarn 1987, 88.

41. De Maasbode, 4 mei 1931, avond-editie.

42. P J. Oud, Het jongste verleden. Parlementaire geschiedenis van Nederland, deel 1, 1918-1922, Assen 1968 2, 120.

43. Voor het vervolg: L. Karsten, De achturendag. Arbeidstijdverkorting in historisch perspectief 1817-1919, Groningen 1989, vooral III, 179 e.v.

44. Oud, A.w., de titel van hoofdstuk IV, 106.

45. J.C.H. Blom, The second World War and Dutch Society. Continuity and Change', in: Britain and the Nethedands6(ï9TT) 228-248. Op europees niveau: Ch.S. Maier, 'Nineteen Forty-Rve: Continuity or Rupture? ' in: Europa. A Journal of Interdiciplinaiy Studies 5(1982), 109-121.

46. S. Stuurman, 'De overwinning van de zonde. Over de verhouding van confessionele en seculiere cultuur in de Nederlandse geschiedenis', in: P. Luykx en H. Righart, 'Van de pastorie naar het torentje.' Een eeuw confessionele politiek, 's-Gravenhage 1991.

47. J. Derks, 'Rerum Novarum een nieuw geluid!', in : De Tijd, 12 mei 1951.

48. Beide citaten in De Tijd, 18 mei 1961.

49. Goddijn en Sloot, A.w., 174.

Dit artikel werd u aangeboden door: Archief en Documentatiecentrum van de Gereformeerde kerken in Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 november 1991

DNK | 116 Pagina's

EEN EEUW KATHOLICISME EN RERUM NOVARUM

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 november 1991

DNK | 116 Pagina's