Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de waarachtige bekering (2)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de waarachtige bekering (2)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Meditatie

Zekerlijk, nadat ik bekeerd ben, heb ik berouw gehad, en nadat ik mijzelven ben bekendgemaakt, heb ik op de heup geklopt; ik ben beschaamd. Jer. 31:19a.

Dat werk des Heeren nu vernieuwt de ellendige, schuldige en verdorven zondaar. Het vernieuwt hem geheel, in alle delen. Wel wordt de volmaaktheid in trappen aan deze zijde van het graf niet verkregen, doch wel is er een volkomenheid in delen; dat wil zeggen: God maakt niet een zacht plekje in het stenen hart, maar Hij neemt het stenen hart weg en geeft een vlesen hart in deszelfs plaats. Verstand en wil worden vernieuwd, ”Zo dan, indien iemand in Christus is, die is een nieuw schepsel; het oude is voorbijgegaan, zie, het is alles nieuw geworden”.

En dat vernieuwde verstand krijgt kennis van God en Goddelijke zaken en heeft daarin een vermaking. En de wil, vernieuwd zijnde, wordt niet alleen van God gedreven en bewogen, maar van God be­wogen zijnde, werkt hij ook zelf. Waarom ook terecht gezegd wordt dat de mens, door de genade die hij ontvangen heeft, gelooft en zich bekeert. Zo beleden onze vaderen op de grote Synode van Dordrecht in 1619 (Dordtse Leerregels, hoofdstuk 3 en 4, par. 12). En zo is het. Gods werk gaat voorop. Maar dan volgt als vrucht van het werk des Heeren, dat de levendgemaakte zondaar zich van de zonde afkeert en een lust ontvangt om naar alle geboden Gods te leven.

In tweeërlei opzicht wordt dan ook in onze belijdenisschriften van de wedergeboorte of bekering gehandeld. De Vijf Artikelen tegen de Remonstranten spreken van de wederge­boorte als de Ievendmakende daad Gods. Zij is die vernieuwing, nieuwe schepping, opwekking uit de doden en levendmaking, dewelke God zonder ons in ons werkt. Zo wordt de weder­geboorte gewrocht in de dode zondaar, eer hij nog geloven kan.

Doch in de Nederlandse Geloofsbelijdenis (art. 24) wordt van de wedergeboorte gehandeld als vrucht van het geloof. Hier wordt gezien op de bekering die uit het werk Gods vloeit. Wij geloven (zo staat in de Belijdenis) dat dit waarachtig geloof de mens wederbaart en maakt tot een nieuwe mens, en doet hem leven in een nieuw leven, en maakt hem vrij van de slavernij der zonde.

Duidelijk spreken dus onze vaderen van de bekering als het levendmakend werk Gods en, als vrucht daarvan, van de bekering in de voortdurende vernieuwing des harten door de heiliging van des Heeren Geest.

Van die vrucht der bekering, door God gewerkt, spreekt ook Efraïm. Hij getuigt van het berouw en van de diepe vernedering des har­ten, door de Heere in hem gewrocht. ”Zeker­lijk, nadat ik bekeerd ben, heb ik berouw gehad, en nadat ik mijzelven ben bekendge­maakt, heb ik op de heup geklopt”. O, let op dat: adat. Gods werk voorop. Door Christus is de bekering verworven. ”Dezen heeft God door Zijn rechterhand verhoogd tot een Vorst en Zaligmaker, om Israël te geven bekering en vergeving der zonden” (Hand. 5:31). Lydia's hart werd door de Heere geopend, dat zij acht nam op hetgeen van Paulus gesproken werd. Ook in 2 Tim. 2:25 wordt van de bekering als een gave Gods gesproken.

Nog eens! Gods werk gaat voorop. Maar dat werk is niet onvruchtbaar. Het werkt een oprecht berouw over de zonde. O, de zonde verwekt zulk een bittere smart. De ziel krijgt klaar te zien dat zij door haar zonden God op het schrikkelijkst beledigd en al Zijn deugden ge­schonden heeft. Het wordt haar een onuit­sprekelijk wonder dat zij al niet reeds lang in de hel ligt. Niet alleen het recht Gods getuigt tegen haar, maar de goedertierenheid Gods vernedert en breekt het hart.

Al was er hemel noch hel, dat volk kan het in de zonde niet meer houden. Het zegt de duivel en de wereld de dienst op. Ook al was die zondedienst niet openbaar voor de mensen, het leven van na­ture was een zijn in de staat der zonde. En die dienstbaarheid wordt het volk van God de dood. Het zegt met David: Zou ik niet haten, die U haten? Ik haat ze met een volkomen haat.

O, dat volk zou de afgelegde weg wel op de knieën willen terug kruipen, indien het mogelijk ware de zonde teniet te doen. Er komt een ware zelfverfoeiing voor God. Daar­enboven een lust en liefde tot God en Zijn ge­boden, die zulk een berouwheb-bend zondaar wel volmaakt zou willen onderhouden.

Toen de Heere Zachéüs riep uit de wilde vijgenboom, ontving deze Hem met blijdschap in zijn huis en zeide: ”Zie, de helft van mijn goederen, Heere, geef ik den armen; en indien ik iemand iets door bedrog ontvreemd heb, dat geef ik vierdubbel weder”. Niet alleen maar naar sommige maar naar alle geboden Gods begint dat volk te leven. En die liefde tot Gods geboden en dat leedwezen over de zonde worden gelouterd.

De bekering is kruisigen en sterven, en een leven in Christus. O, Gods weg gaat door de diepte. De strijd tegen de zonde, de duivel en het vlees is een zware strijd. Ik weet (zegt Pau­lus) dat in mij, dat is in mijn vlees, geen goed woont. Die hoogverlichte Apostel moest van zichzelf zeggen: ”Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods”.

De bekering is een doorgaand werk, zolang het volk Gods op aarde is. Aan het einde van de loopbaan dezes levens zal de van God ver­koren Kerk de zonde afleggen om volmaakt voor God te zijn. Dan heeft zij geen bekering meer nodig. Doch in dit leven is het nodig dat de rank des wijnstoks gereinigd wordt opdat zij meer vrucht drage.

Ja, er zijn donkere en droeve tijden in het leven van Gods volk, die een bijzondere bekering noodzakelijk maken, gelijk in Lot, David, Petra en anderen ons in de Schrift vermeld staat. O, hoe moest Gods volk toch meer de zonde vrezen en staan naar de ontdekkende en louterende bediening van de Heilige Geest. Dat het toch vooral in deze dagen van diep verval op de wacht gezet worde en de nabijheid des Heeren zoeke.

Onze bekering, onze bevinding, onze rechtvaardigmaking kan ons niet behouden tegen de zonde. Maar de kinderlijke vreze Gods bant de zonde uit. En nu is die kinderlijke vreze dikwerf zo verre. Ik heb tegen u, zegt de Heere, dat gij uw eerste liefde hebt verlaten.

O, dat wij berouw hebben en op de heup klop­pen. Het kome met ons ten einde raad, opdat de Heere onze Sterkte zij en door Zijn kracht wij in Zijn wegen mogen wandelen. Hij doe ons ontwaken uit de slaap des doods en verwaardige Zijn volk in de weg der waarachtige bekering meer en meer Zijn beeld gelijkvormig te worden, opdat de wereld de goede werken mogen zien en de Heere verheerlijkt worde.

(De Saambinder van 22 augustus 1935).

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 juni 2008

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Van de waarachtige bekering (2)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 juni 2008

De Wachter Sions | 8 Pagina's