Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„LUISTEREN NAAR ELKAAR”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„LUISTEREN NAAR ELKAAR”

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onder deze titel publiceerde de „Werkgroep homoseksualiteit in Christelijke Gereformeerde en Nederlands Gereformeerde kring” een brochure. De ondertitel luidt: „In gesprek over geloven en homoseksualiteit”. Deze brochure is gestuurd aan de redactie van de kerkelijke periodieken die verschijnen binnen de Christelijke Gereformeerde en de Nederlands Gereformeerde Kerken. Gevraagd wordt om deze brochure aan te kondigen. Ik meen begrepen te hebben dat zij ook onder jeugdverenigingen in onze kerken is verspreid met het verzoek haar te bespreken.

De inhoud bestaat uit „het verhaal” dat twee mensen over hun eigen leven vertellen. De schrijvers zijn dezelfden, een vrouw en een man, die gesproken hebben op de conferentie voor ambtsdragers, welke op 12 februari 1983 is gehouden te Utrecht. Naar aanleiding van die vergadering heb ik in „Ambtelijk Contact” geschreven. Ook nu zeg ik, dat het moeilijk is om te reageren op een zo persoonlijk gestelde bijdrage over moeiten, spanningen en zelfaanvaarding. Kern van beide is: de schokervaring van het homoseksueel zijn en de aanvaarding dat je zo bent. Ik haal aan wat Hans Groen schrijft: „Hoe ga ik om met wat ik gekregen heb, met wat ik ben; naar Gods geboden leven is: Wat laat ik zien van Christus’ bevrijding in mijn persoon-zijn, in relatie tot andere mensen, in de kerk, in relatie met vrienden, dat is essentieel onderdeel van je geloven. Grondzekerheid van mijn geloof is dat ik van God deze persoon mag zijn en dat ik met mijn specifieke leven moet laten zien wat navolging van Christus is”.

Ik vind dit een opvallende manier van redeneren voor iemand die het christelijke geloof belijdt. Voorop staat de zelfaanvaarding en de overtuiging dat ik mag zijn zoals ik ben. En daarop volgt: laten zien wat Christus’ bevrijding in mijn persoon-zijn betekent. Dat is: laten zien wat navolging betekent. Voorzover ik kan nagaan, komt de schrijver eerst met zichzelf als homoseksueel mens klaar. Dat geschiedt op gelijke wijze als men het onder homoseksuelen die niet naar de Bijbel leven, aantreft. Als gesproken wordt over „Christus’ bevrijding in mijn persoon-zijn” rijst de vraag: waarvan bevrijdt Christus? Van de „veroordeling van de omgeving”, zoals dit in homoseksuele kring wordt genoemd? De schrijver maakt de indruk dat Christus eraan te pas komt, nadat hij zichzelf als homoseksueel heeft aanvaard! Het geloof bestaat dan voornamelijk in de navolging van Christus binnen een honoseksuele leefwijze. Naar mijn gedachte wordt het probleem zo verkeerd gesteld. Er is eerst een algemene zienswijze met betrekking tot homoseksualiteit. Deze visie is het in kringen van het COC gangbare standpunt. Ik herinner mij dat in de discussie te Utrecht op genoemde conferentie duidelijk erkend werd, dat de in het COC geldende opvattingen ten principale, misschien niet in details, werden gedeeld. Het christelijk geloof betekent voor de schrijver, dat hij zijn homoseksueel zijn van God heeft gekregen en dat hij binnen die leefwijze de navolging moet betrachten. Christus krijgt hier de tweede plaats.

Ik vind het niet aangenaam deze zinnen neer te schrijven. Zij vertolken echter wat ik heb opgevangen bij het „luisteren naar elkaar”. Ik moest bij het neerschrijven van het voorgaande denken aan wat prof.dr. W. van ’t Spijker zei op de ambtsdragersconferentie van 1981. Ik citeer hem wat uitvoerig, om te laten zien hoe geheel verschillend zijn benadering is: Het gaat in het Evangelie niet „om de rechtvaardiging van ons mens-zijn, naar zijn eigen geaardheid. Maar veeleer om de rechtvaardiging van de goddeloze dat is van de zondaar, die mens is, hetzij in heterofiele, hetzij in homofiele geaardheid. En de Reformatie heeft ons geleerd, dat men over de rechtvaardiging moet spreken, maar nimmer los van de heiliging. Wat de heiliging inhoudt voor de relatie man en vrouw, is misschien in zijn diepe betekenis eerst recht duidelijk, wanneer men let op het geheim van Christus en zijn gemeente. Wat de heiliging inhoudt voor hen die een homofiele geaardheid hebben, ligt niet in hun zo-zijn, in hun anders-geaard mens-zijn, maar in hun anders zijn, ook bij hun anders-geaard zijn. En dit anders zijn, vanuit het evangelie van rechtvaardiging en heiliging, zal ook een stempel zetten op het ènders-geaard zijn” (dec. 1981, blz. 709). Deze woorden zijn helaas op geen enkele wijze verwerkt in dit geschrift. Ze zijn eerder geschreven dan de bijdragen van de brochure. Ermee te rekenen, erop in te gaan, hoort toch ook bij het „luisteren naar elkaar”!

Het derde hoofdstuk is geschreven door de Nederlands gereformeerde predikant J. Bouma. Hij zegt terughoudend te willen schrijven. De gegevens in het Oude Testament en in het Nieuwe Testament zien op verworden situaties „waarin sprake is van een opzettelijke omkering, van perversiteit of van een met seksualiteit doordrenkte cultuur”. Wij moeten niet alleen naar deze verwerking kijken, maar naar al die jongeren die in onze kerken homofiel zijn. Schrijver pleit, bij wijze van pastoraal advies, voor onthouding. Hij stelt ook dat een homofiele relatie niet altijd de sporen draagt van verwording. Zij kan ook gebaseerd zijn op diepe vriendschap en respect voor elkaar, zoals we die bij David en Jonathan aantreffen.

Tenslotte wordt de gemeente aangespoord tot vriendschap en gastvrijheid, tot het onderkennen en respecteren van de gevoelens van homoseksuelen.

De toon van deze bijdrage is weldadig, de strekking niet geheel duidelijk. Ik waardeer het dat de schrijver tot onthouding adviseert. Toch vraag ik me tegelijk af wat hij zal zeggen, als homoseksuelen verder willen gaan. Belangrijk lijkt mij in elk geval dat hij de gemeente tot een houding van liefde en bereidheid om te luisteren en te ontvangen opwekt. Gevreesd moet worden dat er op dit punt in de christelijke gemeente nogal wat aan schort. De verwijzing naar de vriendschap tussen David en Jonathan is mij niet duidelijk. Bedoeld schrijver te suggereren dat die relatie iets heeft weggehad van een homoseksuele relatie? Gezien het feit dat David veelvuldig gehuwd is geweest, lijkt mij een dergelijke veronderstelling beslist onjuist, afgedacht nog van andere argumenten die zouden zijn aan te voeren.

Het vierde hoofdstuk, dat precies de helft van de brochure beslaat, is geschreven door een (synodaal) gereformeerd predikant. Ds. Menno Rougoor heeft aan zijn bijdrage de titel gegeven: „In liefde gesproken”. Hij gaat op de teksten in. Achtereenvolgens komen Genesis 19, Leviticus 18 en 20, Romeinen 1 en Genesis 1 en 2 ter sprake.

Aan deze bespreking gaat vooraf een paragraaf met het kopje: „Wat God wil: liefde”. Deze inleidende paragraaf bevat eigenlijk de sleutel tot het standpunt van de schrijver. Hij vat zijn mening hierin samen dat liefde toch nooit slecht kan zijn. Eén uitzondering laat zich denken, wanneer liefde voor een ander schade toebrengt aan derden. Dat behoeft echter in een homoseksuele relatie niet bij voorbaat het geval te zijn. En daarom lijkt een homoseksuele liefdesrelatie gerechtvaardigd. Bij de bespreking van de gegevens uit het Oude Testament legt de schrijver er de nadruk op dat in die wereld het krijgen van veel kinderen noodzakelijk geacht werd. „Een homoseksuele relatie vloekte gewoon met het fundament van Israëls volksbestaan: de belofte van grote vruchtbaarheid”. Vanuit deze stelling zouden wij de afwijzing van een homoseksuele relatie moeten verstaan. Met betrekking tot de gegevens in Romeinen 1 onderstreept de schrijver dat Paulus zich beroept op de natuur. Ter vergelijking verwijst hij naar Paulus’ afwijzing van lang haar voor een man. Ook daar argumenteert Paulus ermee dat het tegen de natuur ingaat en een schande is. Conclusie is dan, dat er ook in de nieuwtestamentische gedragsregels duidelijk een stuk tijd- en cultuurgebondenheid zit. Hij adstrueert dat met een verwijzing naar de onderdanige positie die de vrouw zowel in de gemeente als binnen het huwelijk toegewezen kreeg, volgens het Nieuwe Testament. Ook de problematiek van de slavernij is een argument om op cultuurgebondenheid van nieuwtestamentische voorschriften te wijzen.

Het feit dat een homoseksuele relatie het krijgen van kinderen onmogelijk maakt vindt de schrijver geen bezwaar. In het licht van Genesis 1 en 2 zal, zo schrijft hij, de adoptie van kinderen uit de derde wereld even tegennatuurlijk heten als een homofiele relatie. Tegen adoptiefouders zeggen we toch ook niet dat ze maar steeds moeten bedenken dat dit alles een gevolg is van de gebrokenheid in deze wereld; dat het maar een noodoplossing is, net zoiets als een prothese? In het licht van deze overweging ziet de schrijver homoseksualiteit biologisch-creatuurlijk als een deviant, maar ethisch-religieus als een variant.

Er zijn tegenwoordig veel christenen die seksualiteit hebben losgekoppeld van voortplanting. Dat is een argument om een homoseksuele relatie te aanvaarden. Zelfbevrediging acht de schrijver een normale en gezonde uitlaatklep, zolang iemand nog geen vaste relatie heeft. Welnu, als we zelfbevrediging een acceptabele vorm van seksualiteit vinden, kunnen we homoseksualiteit toch niet afkeuren op grond van Genesis 1 en 2. Conclusie is dat alleen een wettische en biblicistische uitleg van Genesis 1 en 2 in deze hoofdstukken een morele afwijzing van homoseksuele relaties kan ontdekken.

Dit betoog is breed opgezet, maar verloopt toch wel erg gemakkelijk. De meeste exegeten zijn het er over eens dat de oudtestamentische gegevens zich tegen homoseksualiteit keren op grond van het feit dat God de mens geschapen heeft als man en vrouw. In die verscheidenheid zijn zij op elkaar aangewezen. Homoseksueel verkeer is een schending van die relatie. Het lijkt mij te simpel om te veronderstellen dat in Leviticus 18 en 20 een homoseksuele relatie alleen zou worden afgewezen vanwege de belofte van grote vruchtbaarheid. In het geheel van die heiligingswetten is veel meer aan de orde. De vruchtbaarheid speelt daar overigens nauwelijks een rol. Zo acht ik ook het beroep op de natuur, door Paulus in Romeinen 1 gedaan met betrekking tot homoseksualiteit, van andere aard dan waar het gaat om de haardracht van de man. In Romeinen 1 is duidelijk dat mensen die homoseksueel leven, tegen de door God in de schepping gestelde orde ingaan. Om die orde gaat het m.i. in Genesis 1 en 2.

Ook de parallel met het adopteren van kinderen vind ik onjuist. Adoptiefouders weten maar al te goed dat zij deze kinderen ter verzorging en opvoeding hebben toevertrouwd gekregen zonder dat het hun eigen kinderen zijn. Het is zelfs zo dat deze ouders zich op een bepaald moment genoodzaakt zien met die kinderen te spreken over hun natuurlijke afkomst. Die kan en behoeft ook niet verborgen te blijven. Het maakt natuurlijk verschil hoe men over de herkomst van de kinderen spreekt. Maar het lijkt mij volstrekt onjuist om met een verwijzing naar het adopteren van kinderen te zeggen: dan kan men ook tegen een homoseksuele relatie geen bezwaar maken. Het gaat hier om twee geheel verschillende relaties.

Ik zou de schrijver niet willen volgen in de luchthartige manier waarop hij over zelfbevrediging schrijft. Ongetwijfeld is daarover in het verleden weieens op te diepe en te donkere toon gesproken, alsof dit de zonde bij uitstek zou zijn. Niettemin meen ik zelfbevrediging te moeten afwijzen als het op een ongeoorloofde wijze toegeven aan driften. Zoals wij andere driften niet mogen botvieren, zo ook seksuele driften niet in zelfbevrediging. De redenering van de schrijver is ook wel erg opportunistisch. Hij beschouwt zelfbevrediging als een normale en gezonde uitlaatklep. Wie zo’n argument gebruikt, kan ook verschillende andere uitlaatkleppen bedenken en goedkeuren, eenvoudig vanwege het feit dat ze enige ontspanning brengen, naast spanning.

Uit het bovenstaande moge blijken dat dat „Schriftbewijs” voor de aanvaarding van een homoseksuele leefwijze mij als onvoldoende voorkomt. Ik moet het nog sterker uitdrukken: het biedt geen enkele basis om een homoseksuele leefwijze te rechtvaardigen. Ik kan mij ook niet aan de indruk onttrekken dat de sleutel tot het verstaan van al die teksten uit Oud en Nieuw Testament is gelegen in de eerste paragraaf. Daar stelt de schrijver dat alles mag, als er maar liefde is die een derde geen schade doet. Het is een stelling die we tegenwoordig vaak tegenkomen. Liefde is de hoogste en eigenlijk ook de enige norm waarnaar het handelen beoordeeld moet worden. Uit Romeinen 13: 8-10 valt af te leiden dat liefde en geboden niet tegen elkaar mogen worden uitgespeeld. De liefde voor de ander respecteert ook het gebod met betrekking tot de ander. Men kan de geboden niet echt gehoorzamen zonder liefde. Doch men mag evenmin de geboden verwaarlozen met een beroep op de liefde. Dit laatste lijkt mij in dit opstel toch gedaan te worden. Ik kan uit de bijbelse gegevens geen andere conclusie trekken dan dat de Schrift homoseksuele leefwijze radicaal afwijst. Ik ben er diep van overtuigd dat de woorden uit Mattheüs 10:34-42 hulp bieden aan homoseksuelen. Niet het toegeven biedt de ander hulp, maar het elkaar wijzen op het Woord van de levende God, en het bidden om de kracht van Gods genade. Deze kracht hebben overigens heterofielen in hun seksuele verlangens en gerichtheid evenzeer nodig. Ook zij hebben een strijd te strijden.

Wat mij in de brochure opvalt is de volstrekt eenzijdige gerichtheid van drie van de vier hoofdstukken. Bij ds. Bouma herken ik iets van terughoudendheid, voorzichtigheid, die uitloopt op het advies tot onthouding. Bij de andere schrijvers ontdek ik daarvan niets. Wat dat betreft kan ik ook niet zeggen dat ze in gesprek zijn met andere leden van de kerk. Zij vragen wel dat er naar hen geluisterd zal worden, doch van een luisteren van hen naar anderen - en dat is toch luisteren naar elkaar? - bespeur ik in deze brochure eigenlijk niets.

Ik heb dit artikel ook geschreven om hulp te bieden bij gesprekken binnen de gemeente over deze brochure. Soms moet gevreesd worden dat onze jonge mensen te weinig duidelijke voorlichting ontvangen om in te gaan op hetgeen door de werkgroep naar voren wordt gebracht. In elk geval wil het bovenstaande voor die discussie hulp bieden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 december 1985

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's

„LUISTEREN NAAR ELKAAR”

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 december 1985

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's