Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het wintert in ons

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het wintert in ons

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Beversluis)

„Als de dagen lengen, gaat de winter strengen, " is een oud gezegde, clat veel waars bevat. Wanneer we de drempel van het nieuwe jaar zijn overgegaan, kunnen we het echte winterweer verwachten. De herfst deed ons denken aan het ver stén-en:

De bomen dorren in het laat seizoen, En wachten roerloos de nabije winter. Wat is dat alles stil, doodstil.... ik vind er Mijn eigen leven in, dat heen gaat spoên.

De winter bepaalt ons bij de dood zélf. Er is geen leven te bespeuren in cle natuur en als straks de ijzige kou zijn intrede doet, moet veel vergaan uit het planten-en dierenrijk. De kou komt de huizen binnen en dringt overal door:

Het wintert ons op alle ranken. De doodvuist nijpt tot in het spint. En de gedachten staan en wanken als kraaien op cle lege wind.

Zo schrijft Beversluis in zijn bundel „Kruisbogen". De dood wordt met een vuist vergeleken, clie alles in zijn worgende macht heeft, zodat het doorgaat tot op het merg (het spint). De gedachten staan stil en zijn niet helder; ze waggelen als kraaien, die door de wind van de koers worden gedreven.

Het late licht roest op de banken en ijs en vuur kraakt en verslindt. Wij zijn hier als verkoolde spranken. De hemel sneeuwt onz' ogen blind.

Er is geen prachtig avondrood zoals in cle zomer: het achtergebleven licht op de wolkenbanken is roestkleurig (er zit sneeuw in de lucht, zeggen cle mensen). Er is geen vuur meer in ons: de vurige spranken zijn verkoold en onze ogen zijn verblind door de sneeuw. De dichter bedoelt hier niet alles letterlijk, maar hij wil de gedrukte, winterse stemming weergeven.

Wij zien langs 't raam de ijsveer ranken, clie God tot bloemen samenzint.

Wij denken meer aan cle zes planken en cle vogel clie geen voedsel vindt.

Veren van ijs zetten zich af op cle ramen en we zien er bloemen in, wonderlijk door Gocl bewerkt: er wordt zin aan gegeven. In cle doodse winter tekent God in het wonder der natuur cle bloemen, als tekenen van leven, clat komen zal. Maar wij, zegt cle dichter, denken meer aan de dood, hier zeer prozaïsch en hard uitgedrukt door „de zes planken", zoals het ook wel in cle volksmond wordt gebruikt.

Wij horen vaag de engelenklanken. Ach ja.... die ster, die stal.... dat kind.... Wij zeggen 't ons bij clans en dranken: „Het wordt zo oud, zo bleek getint."

Even wordt er terug gedacht aan het Kerstfeest, maar het is vaag; het is of het al lang geleden is; het is verbleekt; het heeft ons niets gedaan, en we gaan voort om te eten en te drinken en vrolijk te zijn.

Wij sieren 't huis met groen en 't slanke getierlantijn van zilverlint.

Wij noden vriend' op onze banken, maar Hij is buiten.... in de wind.

Het huis is (voor óns genoegen en om onze vrienden wél te

doen) met alle mogelijke spullen versierd, om een beetje licht en leven te schenken in de donkere en doodse wintertijd, maar Ilij (met een hoofdletter, dus God) laten we aan Zijn plaats; al die drukte en dat moois is niet voor Hem, maar voor onszelf.

En wat is nu de slotsom van alles? Dat komt in het laatste gedeelte van het gedicht:

Het wintert in ons, wij verkranken. 't Geloof werd als de den op grint. God geselt ons. Laten wij danken dat Ilij ons ziet en nóg bemint.

Is dat nu een houding, wil de dichter zeggen, om Hem buiten te laten staan en de deur niet voor Hem te openen? Als we zo ons uitleven, is dat een teken dat we verkranken: almaar zieker worden, dood zijn. Hadden we nog een beetje geloof, clat geloof is dood, net als de denneboom, die als Kerstboom werd gebruikt en die op grint stond. Die boom had dus geen wortel en was ten dode gedoemd. Zo is het ook met ons: het geloof is verstorven, dus is het geen waar geloof geweest.

En nu zegt de dichter, clat God ons geselt, net als in cle natuur de winterkou dit cloet met boom en struik. Wij zijn aan onszelf overgeleverd, omdat we onszelf gezocht hebben. Wat blijft er dan over? Verwondering, clat we nog in leven zijn en clat er nog tekenen zijn van Gods algemene genade; dat Hij nog lust aan ons heeft, door ons nog te sparen. Als dat goed wordt bedacht, blijft er dankensstof over.

INDEX.

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 februari 1960

Daniel | 8 Pagina's

Het wintert in ons

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 februari 1960

Daniel | 8 Pagina's