Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

K L E I N E K R O N I E K

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

K L E I N E K R O N I E K

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nog eens: ambt en Avondmaal

In een vorige kroniek (2 weken geleden) citeerden we de brief van het moderamen van de Synode aan ds. Tj. de Jong c.s. in verband met, wat ik duidelijkheidshalve maar even noem de ambt-Avondmaalsgang-verhouding. Ik schreef achter de inhoud van dit antwoord te staan. En dat op basis van de Schrift en de belijdenis, naar mijn mening. Een collega reageerde daarop met enige zorg omdat hij vreesde dat zo de standpunten onder ons alleen nog maar meer zouden gaan verharden. Hij had in een nummer van het GW uit 1953 van de hand van de reeds overleden ds. L. Vroegindeweij in het nummer van 19 december een artikel gelezen over deze zelfde materie. Hij vond dat hier erg pastoraal en mild, maar ook evenwichtig naar beide kanten werd geschreven. Het verzoek werd gedaan of ik uit dat artikel nog eens wat wilde citeren. Daar wil ik graag aan voldoen.

Ds. Vroegindeweij reageert in dit artikel op een vraag van een lezer die zich heeft afgevraagd hoe iemand het ambt van ouderling of diaken kan bekleden, ja zelfs hoe een predikant het H. Avondmaal kan bedienen zonder er zelf aan deel te nemen. Hoe ziet u die band tussen Doop, Belijdenis en Avondmaal. Alles wordt gedoopt en bijna iedereen doet belijdenis, maar het Avondmaal kan ineens niet. Is de God des Verbonds van de Doop dan niet dezelfde als Die van het Heilig Avondmaal? En wat is dan de Belijdenis geweest? Dat zijn zo de vragen. Daarop reageert dan ds. Vroegindeweij op de hem eigen wijze.

Om te beginnen stelt hij dat het een noodtoestand is wanneer een ambtsdrager niet deel neemt aan het Avondmaal. „Het moest alzo niet wezen. Het mag niet zo blijven. Wanneer we het daarover eens zijn, kunnen we verder spreken over de middelen om aan deze noodtoestand een einde te maken. Het zou in iedere gemeente zo moeten wezen dat heel de kerkeraad in de regel deelneemt aan het H. Avondmaal".

Ds. Vroegindeweij vervolgt zijn artikel dan aldus:

„Nu kan de gemeente twee wegen inslaan om tot een Kerkeraad te geraken, die in de regel het Avondmaal des Heeren viert. De eerste weg is, dat alleen Kerkeraadsleden worden gekozen, die dit reeds deden. Maar hier begint de eerste moeilijkheid. Een ambtsdrager heeft natuurlijk en geestelijk verstand nodig, dat mogen we eerst wel opmerken. Hij heeft daarboven gaven nodig en bekwaamheden. Onder Israël was het reeds regel, dat gebrekkige zonen van priesters geen priester konden wezen, ook niet al waren het gelovige mannen. Spurgeon placht van de candidaten voor de Heilige Dienst te zeggen, dat zij in geen geval stotteraars mochten zijn. Dat is een uiterlijk gebrek.

Maar iemand zou een trouwe Avondmaalsganger kunnen zijn en een levend lidmaat der gemeente Gods en toch ongeschikt voor ambtsdrager. Daarvoor worden ook gaven vereist en zeker deze gave cm leiding te kunnen geven aan een gemeenschap, om met iedereen een verstandig woord te kunnen spreken en zichzelf te kunnen verloochenen. Gelukkig is de gemeente, waar mannen zijn met de geest der wijsheid en der regering versierd. Maar nu moeten zij ook in meerdere of mindere mate bevindelijke kennis der waarheid hebben. Een klein tikkeltje geloof en een klein beetje bekering mag men toch in een ambtsdrager verlangen. Doch hier komt nu een moeilijkheid.

Iemand kan een trouw Avondmaalsganger zijn, uit kracht van huiselijke of kerkelijke opvoeding en toch de eerste beginselen der bevindelijke ken-

nis missen. Een ander kan die eerste beginselen ontvangen hebben, staan naar meerdere genade en toch nooit aan het H. Avondmaal tot nu toe zich hebben begeven. Wat moet er nu in deze gemeente gebeuren? Moet de Avondmaalsganger de voorkeur hebben of de niet-Avondmaalsganger? Maar wie kijkt de eerste in zijn hart?

Ik wou zo maar even laten zien, dat het niet altijd het ergste is, als een ambtsdrager niet aan het H. Avondmaal gaat. Het kan wel eens erger zijn, dat hij er wel aan gaat en nochtans dood is in zonden en misdaden. Doch hier zijn we niet mee klaar. Ik zou wel eens heel graag een heilzame verontrusting willen brengen onder de ambtsdrager, die het Heilig Avondmaal verzuimen. Ik zeg niet, dat ze de eerstvolgende bediening daar allen moeten aanzitten. Maar wel, dat zij verontrust moeten worden, misschien wel veel meer dan zij tot nu toe zijn. Doch, ik moet eerlijk zijn, dan zou ik ook wel eens een heilzame verontrusting willen brengen onder degenen, die als ambtsdragers nooit een bediening overslaan en toch geen kennis van Christus hebben. Men schrijft wel eens, en dat niet ten onrechte, dat de Avondmaalsgang in een gemeente bepaald wordt door de prediking, die er. is, doch meer nog, door de opvattingen, die er leven.

Nu geloof ik zeker, dat in onze Geref. Bondsgemeenten niet overal die rechte opvattingen in de gemeente gevonden worden en ook zal de prediking wel eens mank gaan. Toch meen ik te mogen zeggen, dat men daar in de regel nog het dichtst gebieven is bij de schriftuurlijke vereisten voor de rechte Avondmaalsganger. Ik meen ook te mogen zeggen, dat men in andere gemeenten daar soms wel erg ver van afgeraakt is. Het H. Avondmaal wordt als een verplichting aanvaard voor alle mensen, doch de waarheid is, dat de Heere Jezus het voor zijn discipelen heeft ingesteld en dat het voor de gelovigen is verordend. En als men dan wil weten, wat onder geloof verstaan wordt, dan leze men de Catechismus en het Formulier van het H. Avondmaal. Daar w r ordt ons wat anders in voorgehouden dan een verstandelijke zondekennis en een historisch geloof. Maar goed, we hebben het over de ambtsdragers.

Hoe moeten wc daarmee aan in een gemeente, waar ons mannen met gaven die tegelijkertijd Avondmaalsgangers en levende lidmaten zijn, ontbreken. Laten we dan eerst vaststellen, dat men zoekt onder degenen, die aan het Avondmaal des Heeren plegen te gaan. Vandaaruit zoekt men zo nodig verder. En nu komt de vraag van onze lezer: Hoe kan iemand het ambt van ouderling of diaken bekleden, ja zelfs een predikant het II. Avondmaal bedienen, zonder zelf daar aan deel te nemen?

Dat kan in een noodtoestand. Dat kan zelfs iedere ambtdrager overkomen. Iemand kan in grote zielestrijd zijn gewikkeld, hij kan geestelijk aangevochten worden, zijn ganse hart kan in beroering zijn, zodat hij van het Avondmaal des Heeren afblijft, doch zijn ambtstaak vervult. De ouderling kan op deze wijze aan de tafel des Heeren dienen, zonder aan de bediening deel te nemen. Men moet niet zo licht denken over het eten van het lichaam des Heeren en het drinken van Zijn bloed. Het is maar niet gewoon eten en drinken. Doch daarom zeg ik: het kan in een noodtoestand. En niemand kan de tijd vaststellen hoe lang deze toestand zal kunnen duren. Doch dan veronderstel ik strijd en strijd betekent leven en het leven overwint als het uit God is. In dit geval is het „hoe" nogal niet zo moeilijk te beantwoorden.

Een andere vraag is: gaat dat goed als een ouderling of diaken daar zo rustig in zijn baantje zit en elke bediening voorbij laat gaan en alleen, misschien wel trouw, de zaken van de kerk behartigt?

Neen, zeggen we, dat gaat niet goed. Men zou het l< unncn vergelijken met een gezin, waarin een beste huishoudster is, doch geen moeder. Doch nu veronderstel ik, dat we met een ouderling of diaken te doen hebben, die geen beginsel van bevindelijke kennis heeft. Hij heeft geen gevoel van zijn zware schuld, geen inzicht in zijn diepe val, geen erg in de gevaarlijke weg, waarop hij wandelt, hij is dood. Ik vrees, dat er ouderlingen en diakenen zijn, die zo dood zijn als de kerkbanken. Ik vrees, dat ze zijn onder de niet-en onder de wel-Avondmaalsgangers. Daar zijn heel wat vijanden van het bevindelijke leven onder de vele ambtsdragers in de vele kerken. En hoe kan iemand vijandig staan tegenover dc bevindelijke kennis, als hij daar zelf iets van heeft.? Daar zijn gevallen bekend, dat zulke vijanden omgekeerd werden en dan erkenden zij, dat zij vroeger het ware leven misten. Ik vrees, dat er ook vele predikanten zijn, die de waarachtige vreze Gods zelfs in beginsel missen, hoewel ze zeer ijveren voor dc Avondmaalsviering. Hoe groot dit getal is zal dc grote dag des oordeels openbaren. En met het oog op die dag kan ons de vrees van de Apostel Paulus wel eens overvallen, dat we zelf tenslotte nog verwerpelijk bevonden zullen worden. Het evangelie vraagt niet alleen maar overtuiging, het vraagt naar bekering.

Maar nu maakt onze lezer het mij nog niet eens zo erg moeilijk. Hij veronderstelt, dat al die ambtsdragers schuchtere zielen zijn, die tot de kleine mirten behoren.

Als het bij de ambtsdragers zo lag, zou het vraagstuk eenvoudig zijn. Om tweeërlei redenen. Ten eerste omdat men gaarne een levend lidmaat, die gave heeft om te regeren en de kudde te weiden, zal verdragen zolang hij de vrijmoedigheid mist om zijn plaats aan dc dis des Heeren in te nemen. Daar zijn kinderen Gods, die in volle ruimte sterven, maar die heel hun leven het zich niet hebben durven toeëigenen voor zichzelf. Soms zijn zij tot groot nut voor de kerk en voor de zielen geweest, maar dat missen zij. En daarom durfden zij ook niet aan het H. Avondmaal. Dat was misschien niet goed van hen. Misschien hadden zij een verkeerde gedachte over dat H. Avondmaal, maar zo zijn de feiten soms.

En dan komt het wel voor, dat iemand een trouw Avondmaalsganger is, doch meer verwoest in de gemeente dan opbouwt. Het kan een man zijn, die van het ware geestelijk leven niets verstaat en dat kan ook wezen in een Geref. Bondsgemeentc. Daarom kan men wel zeggen, dat het een noodtoestand is als 'n ambtsdrager het Avondmaal des Heeren soms uit een hoog opzien en een sterke begeerte om het eens één keer in zijn leven waarlijk met Christus te mogen eten, verzuimt. Maar men kan niet zeggen, dat hij geen uitstekend ouderling of diaken kan zijn in deze noodtijden. Want men vergeet helaas maar al te veel hoezeer de kerk in de war is, overal, en hoe de Geest des Heeren van Nederland is geweken. Daar komen al die noodtoestanden vandaan, onder degenen, die wel en die niet aan het Avondmaal des Heeren gaan. Maar onze taak blijft, en dat is de tweede reden, waarom het vraagstuk eenvoudig is, om de schuchtere ambtsdragers te leiden in de weiden des Woords, opdat zij tot dat vertrouwen mogen komen, waarvan Zondag 7 spreekt. Dan is de Avondmaalsvraag vanzelf opgelost."

Aldus ds. L. Vroegindeweij 19 dcc. 1953 in ons Gereformeerd Weekblad. Ik hoop velen een dienst te hebben gedaan om ook van deze mening kennis te nemen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 juni 1983

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

K L E I N E K R O N I E K

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 juni 1983

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's