Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VRAGEN ROND HET HUISBEZOEK (8, SLOT)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VRAGEN ROND HET HUISBEZOEK (8, SLOT)

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dit artikel zal het laatste zijn in de kleine serie over het huisbezoek. De aanleiding was een vraag van een broeder ambtsdrager over de pastorale benadering van de leden der gemeente. Concreet luidde die vraag: hoe op huisbezoek om te gaan met ‘onbekeerden’. Deze vraag is geboren in de praktijk, zo werd toegelicht. Het gebeurt immers wel, aldus mijn vraagstellende broeder, dat hij op bezoek komt bij gezinnen en personen waar hij helemaal niets bemerkt van het beginsel van het nieuwe leven. Niets dat ook maar enigszins wijst op verdriet en berouw over de zonde, op een droefheid naar God en op een verlangen naar de persoonlijke kennis van de Heere Jezus als Borg en Zaligmaker. Die desbetreffende gezinnen en mensen zijn soms niet rechtzinnig en soms zelfs wereldge-zind, maar dikwijls ook heel rechtzinnig en uiterst behoudend. De vraagsteller voegt hieraan nog toe dat het er hem op lijkt dat er ouderlingen zijn die het ambtswerk alleen maar doen in een soort opvoedkundige zin. Ze gaan daarbij louter uit van de zogenaamde Abrahamspositie en meer niet. Kennelijk vanuit de gedachte dat de gemeenteleden in een langzaam en geleidelijk leerproces het geloof zich wel kunnen toe-eigenen. Vanuit die toenemende kennis zullen ze dan ook de Heere wel gaan liefhebben en dienen en leven uit Christus.... Maar de Adamspositie is kennelijk achterhaald.

Wat hebben we tot nu toe gezien in de vorige artikelen? Allereerst dat de Heere in Zijn Woord de mens per-soonlijk benadert. De apostel Paulus schrijft over zijn arbeid dat hij die doet “in het openbaar en bij de huizen”. Prediking en pastoraat hebben alles met elkaar te maken. Wat in het openbaar verkondigd is, moet in de beslotenheid van het persoonlijke gesprek verder worden toegepast. Met gerichte vragen en toegespitste adviezen. Daarna zagen we, zowel uit de heilige Schrift als uit de geschriften van iemand als Calvijn, dat het huisbezoek bedoeld is om voor de afzonderlijke schapen zorg te dragen. Wat in de prediking klinkt en wat weliswaar persoonlijk bedoeld is maar desondanks toch tot “een gemengde schare” klinkt, dat wordt in het huisbezoek nog dichterbij gebracht.

Verder zagen we dat zowel prediking als huisbezoek werk vol van eeuwig heidsgewicht is. De verkondiging van het Evangelie is de mensen voor de rechterstoel van Christus brengen. Zo vindt ook het huisbezoek coram Deo plaats, dat betekent: voor het aangezicht van God.

Dat vereist van de ambtsdragers veel. Allereerst dit: luisteren! Het is een heilige kunst om de harten ‘uit te halen’. Om werkelijk boven tafel te krijgen hoe de verhouding met de Heere is van hem of haar die huisbezoek ontvangt. Daarbij staan de dagelijkse dingen van het leven niet los van de geestelijke zaken en omgekeerd. Belangrijk is de gezindheid van de ambtsdrager. Hij moet eerlijk met zijn kudde omgaan. Een ambtsdrager die het gewicht van zijn ambt verstaat, zal bang zijn voor twee ontsporingen. Hij wil voor waarlijk zoekende zielen de toegang tot het Koninkrijk der hemelen niet versperren. En het is zijn gebed dat hij ervoor bewaard wordt om de schijngodsdienst de handen op te leggen. Maar o, wie zal hier onderscheiden?

onderscheiden?

Dat laatste zal voor veel ambtsbroeders een herkenbare problematiek zijn. Maar tegelijkertijd zal de vraag kunnen klinken: is het wel zo nodig om de zielen te onderscheiden? Is het geen overmoed dat te willen? Wij zijn toch de Heere niet? Hij en hij alleen is het toch die de harten kent?! Wij zien aan wat voor ogen is, maar de Heere ziet het binnenste aan. Daar zijn toch ook in de Bijbel voorbeelden van.

Ik wil hier een tweeledig antwoord op geven. Allereerst geef ik toe dat we hier inderdaad heel voorzichtig mee moeten zijn. Wie zal hier goed onderscheiden? Wij mensen niet. Ook ambtsdragers niet. Ook aan hen is het zuivere onderscheid niet gegeven. Ik stel de vraag of het ook altijd en in alle gevallen nodig is. En of de ambtsdrager dat ook tot het uiterste moet willen. Ik schreef het al: wij zijn de Heere niet. Ook een ambtsdrager op huisbezoek moet, naar mijn gedachte, niet altijd de gedachte en de begeerte hebben met zekerheid te kunnen weten of hij de ander al dan niet kan “overnemen”. Een van de gevaren die hier dreigen is dat dit een bepaalde kramp veroorzaakt die een onbevangen pastoraal functioneren in de weg zou kunnen staan.

In het vorige artikel citeerde ik Calvijn die ver-gaande uitspraken doet over het getal van de hypocrieten in de gemeente van Cenève. Nauwelijks een op de tien heeft waarlijk smaak van Gods Woord, zegt hij. En misschien maar een op de honderd komt zover dat hij ook daadwerkelijk in de weg van het Woord gaat. Dat is een uiterst pessimistisch geluid. Het zou erop wijzen dat de huichelaars en de mondbelijders verreweg de overhand hebben in de gemeente. Terzijde: zou het er in onze tijd beter voorstaan?

Hoe gaat Calvijn daar in de praktijk nu mee om? Een antwoord daarop vinden we in zijn Institutie aan het begin van boek IV. Naar de verborgen predestinatie van God zijn zeer veel schapen buiten en zeer veel wolven binnen, zegt Calvijn, die zich hier aansluit bij Augustinus. De Heere weet wie degenen zijn die noch Hem noch zichzelf kennen. Alleen Zijn ogen zien wie van hen zonder veinzerij zijn. Maar, aldus Calvijn, de Heere heeft voorzien dat het een zeker nut heeft, dat ook wij zouden weten wie we voor Zijn kinderen moeten houden. Zekerheid zullen we daarover niet hebben. Maar voor ons geldt hier “een zeker oordeel der liefde”, namelijk “dat wij voor leden der kerken zouden houden hen die door de belijdenis des geloofs en de voorbeeldigheid des levens en het deelgenootschap aan de sacramenten met ons dezelfde God en Christus belijden” [IV, 1,8],

Calvijn is hier dus opvallend ruim en mild. We zien dat ook terug in de avondmaalspraktijk van zijn dagen. Wij, duistere en zwakke mensen, komen in het oordeel over anderen niet verder dan wat we horen en aan de buitenzijde zien. Vandaar het pleidooi voor het oordeel der liefde. In dezelfde lijn ligt ook de kanttekening in de Statenvertaling bij 2 Johannes 1: 1: “de uitverkoren vrouw, zo noemt hij haar naar het oordeel der liefde, naar welke allen die Christus belijden, voor uitverkoren gehouden moeten worden.”

Het is dus onmiskenbaar in de lijn van onze vaderen om een bepaalde onbevangen benadering van de gemeente te hebben. Laat ik zeggen: als uitgangspunt, als principe. Daarmee bevinden we ons in de lijn van het nieuw-testamentische spreken over de gemeente. Denk ook aan de wijze waarop de apostel Paulus de gemeenten aanspreekt.

Ontegenzeglijk loopt er een wezenlijke scheiding dwars door de gemeente heen. Het is de ontzaglijke en zeer verdrietige werkelijkheid. Wie die realiteit ontkent of negeert, sluit zijn ogen voor het beeld dat de Bijbel ons van de gemeente tekent. Tot de gemeente behoren zowel schapen als bokken, zowel wijze als dwaze maagden, zowel wijze als dwaze bouwers, zowel farizeën als tollenaars. Er is binnen de gemeente zowel koren als kaf. Wat dat laatste beeld betreft, denk ik aan de gelijkenis in Mattheüs 13. De dienstknechten van de heer des huizes signaleren die dubbele opwas. Ze zijn er verontwaardigd over. In hun ijver en in hun liefde willen ze al direct beginnen om scheiding aan te brengen. Maar ze krijgen er geen toestemming voor. Het zou eens kunnen zijn dat met het onkruid ook het koren zou worden uitgetrokken... Dat zou zeer ernstig zijn! Nee, zegt de Heere Jezus, laat ze beide tezamen opwassen tot de oogst... De Heere houdt de scheiding en daarmee ook de onderscheiding aan zichzelf over. En tot die tijd hebben wij niet het zuivere zicht op de scheidslijn tussen het echte en het onechte, tussen het snode en het kostelijke...

onderscheiden!

Toch wil ik hier direct iets aan toevoegen. En dat tweede heeft in het verband van ons onderwerp een extra accent. Want hoezeer het oordeel der liefde een bijbelse benadering van onze gemeenteleden inhoudt - en hoezeer we er beducht voor moeten zijn (naar een woord van de Heere Jezus) één der kleinen te ergeren, door een verkeerd oordeel te trekken... - dat ontslaat de ambtsdragers niet van de plicht om te zoeken hun schapen te kennen. Zij hebben tot taak de kudde Gods te weiden. En dat kan niet samengaan met een gelaten houding om nu maar te berusten in de zondige werkelijkheid van de gemeente waarbinnen zich hypocrieten bevinden.

Daarmee zouden ze de weg van de minste weerstand kiezen. Het lijkt misschien wel erg aantrekkelijk.

Mijn vraagstellende ambtsbroeder signaleert het. Hij wijst erop dat er ambtsdragers zijn die volstaan met een benadering van de gemeente louter vanuit de Abrahamspositie. Daarmee zal hij bedoelen: alleen vanuit het verbondsgemeente-zijn. Terwijl ze daarmee aan de Adamspositie gemakshalve voorbijgaan.

Onze vaderen deden dat niet. Ondanks hun bovenvermelde visie op de gemeente. Denk eens aan de inzet van het doopsformulier: “... wij met onze kinderen kunnen in het rijk Gods niet komen...” We staan ervan nature buiten! En alleen door het wonder van de wedergeboorte zal een mens deel ontvangen aan de genade Gods. Trouwens, hoe sprak de Heere Jezus de Schriftgeleerden aan toen ze zich beriepen op hun kind van Abraham-zijn?! De Heere Jezus wist wat in de mens is. Hij ontmaskerde hun voze en zichzelf handhavende redenering: “als dat zo zou zijn, dan deed ge de werken van Abraham wel. Ge zijt uit de vader de duivel!”

Daarom zullen ook de ambtsdragers niet mogen nalaten tijdens het huisbezoek naarstig onderzoek te doen naar de gronden van beweringen en pretenties. Daar zal een ambtsdrager zich voor over moeten hebben. Nee, dan mag het nooit zo zijn dat hij boven zijn mensen zou gaan staan. Hij moet vooral behoedzaam, mild, wijs en bewogen spreken. Meer vragend dan concluderend, meer zoekend dan bewerend. Maar tegelijkertijd toch helder en eerlijk. Wijzend op de wegen die in de Schrift gewezen worden en die in de belijdenis van de kerk zijn verwoord.

Juist deze week las ik een boekje dat eigenlijk iedere ambtsdrager zich eigen zou moeten maken. Het staat vol van raadgevingen en wijze lessen die juist van pas kunnen komen met het oog op het bijbelse pastoraat. Ik doel op het onlangs opnieuw verschenen geschriftje van Jacobus Koelman “Over de oprechte liefde tot de Heere Jezus.” Koelman heeft veel inzicht ontvangen in de wegen waarin de Heere de Zijnen leidt. Dat blijkt ook weer in dit geschriftje. De drie hoofdstukken wijdt hij achtereenvolgens aan: 1) de kenmerken van degenen die Christus liefhebben, 2) de beweegredenen om Christus lief te hebben en 3) de middelen om Christus lief te krijgen. Alle drie elementen kunnen in de huisbezoeken gebruikt worden: 1) ter toetsing van wat binnen de gemeente vernomen wordt, 2) ter aansporing om de Heere te zoeken en Christus lief te hebben en 3) om de wegen en middelen aan te wijzen die de Heere zegenen wil. Opvallend is het dat Koelman zijn boekje schreef uit zorg en bewogenheid. Hij wijst erop dat de oprechte liefde tot de Heere Jezus niet verward moet worden met alles wat weliswaar zo genoemd wordt, maar niet meer dan een schijn ervan is.

Ik kan op de inhoud van dit juweeltje nu niet verder ingaan. Maar ik zou ambtsdragers en anderen willen aansporen om van boekjes als dit grondig kennis te nemen. We kunnen alleen tot onze schade de schat van de kerk der eeuwen onbenut laten.

Tot slot zou ik dit willen zeggen: vergeten de ambtsbroeders ook zichzelf niet? Brengen ze zichzelf regelmatig ‘huisbezoek’? Immers, voldoe ik zelf aan de norm die ik bij anderen aanleg? Het boekje waarnaar ik wees, zou ik kunnen samenvatten met de vermaning uit één van onze bevesti-gingsformulieren: “Heb Christus lief!” Hoe ligt dat in mijn eigen leven? Is dat het geheim van mijn bestaan geworden? Is dat ook de drijfveer van mijn ambtelijke bezigheden? Drijft dat me tot bewogenheid met en worsteling met de gemeente? Dan weet ik ook langs welke weg de Heere me in dat heilgeheim deed delen. In welke weg hij ook de andere schapen leidt - en in geen andere! Ik zeg het (nogmaals) metCalvijn: “Nooit zullen wij voldoende op Hem vertrouwen, tenzij wij geheel en al onszelf wantrouwen. Nooit zullen we in Hem voldoende onze harten opheffen, tenzij wij eerst neergeworpen zijn in onszelf. Nooit zullen we in Hem ons voldoende troosten, tenzij we in onszelf mistroostig zijn. We zijn dus geschikt om de genade van God aan te grijpen en te behouden, wanneer we het vertrouwen op onszelf geheel en al weggeworpen hebben en alleen vertrouwen op de gewisheid van Zijn goedheid. Wanneer we onze eigen verdiensten vergeten en Christus’ gaven omhelzen” [Inst. III, 12, 8],

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 september 2005

Bewaar het pand | 12 Pagina's

VRAGEN ROND HET HUISBEZOEK (8, SLOT)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 september 2005

Bewaar het pand | 12 Pagina's