Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Erfvloek II.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Erfvloek II.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Thans enkele opmerkingen over de bedreiging toegevoegd aan het tweede gebod. De Heere bedreigt, dat Hij is de Heere onze God, een ijverig God, die de ongerechtigheid der vaderen bezoekt aan de kinderen, aan het derde en vierde geslacht, dergenen die hem haten.
Vrijwel algemeen wordt aangenomen dat deze bedreiging — waartoe wij ons thans beperken -— niet slechts bij het tweede maar ook bij het eerste gebod behoort. Luther liet haar slaan op de gansche wet. In zijn kleinen en grooten Catechismus plaatst hij de woorden uit Deut. 5 : 9b en 10 aan het einde 'der tien geboden. Ook de opsteller van onze Catechismus Urzinus schrijft in zijn schatboek ter verklaring van deze bedreiging en de daarop volgende erfzegen: Zij zijn niet aan het tweede gehecht omdat zij daarop alléén betrekking hebben maar opdat wij zouden weten, dat het eerste en het tweede gebod grondslag zijn voor al de andere en God zou toonen, dat Hij hoofdzakelijk toornt op wie Zijn vereering verdraaien en deze soort van zonde in hen en hunne kinderen straft, doch daarentegen nakomelingen wil beweldadigen, van wie den zuiveren Godsdienst bewaren.
Zoo verstaat het ook Joh. a Marck en B. de Moor om geen anderen te noemen. Het is wel jammer, dat onze voortreffelijke Catechismus bij de behandeling van het tweede gebod niet handelt over deze bedreiging en belofte des verbonds. Zoodoende toch wordt geen aandacht geschonken bij de wetsprediking aan dit gewichtige stuk van vermaan en vertroosting. De Westminstersche Catechismus doet dat wel. De vraag wordt gesteld: Welke zijn de redenen, verbonden aan het tweede gebod, waardoor wij tot zijn onderhouding te meer worden aangedreven? In het antwoord wordt dan een korte toelichting geboden. (Catechismus maior. Niemeyer: Confessiones Reformatae Apendix p. 71).
De verklaring van deze bedreiging en belofte biedt moeilijkheden, zooals de eeuwen door is gebleken, waarin ook wel voor een gedeelte het verschil in verklaring wortelt.
Enkele hoofdzaken kunnen wij hier slechts naar voren brengen. Het zou overigens de moeite loonen het vraagstuk in vollen omvang met al de gegevens der Schrift te onderzoeken en te vergelijken.
We hebben hier te doen met de sanctie der wet in de kring des Verbonds. De verordende straf op de overtreding der wet gesteld, die doorgaat in de geslachten. De toevoeging van dit tweede gebod komt op verscheidene plaatsen in de Heilige Schrift voor. (Zie b.v. Ex. 34:7). In Lev. 26:39 lezen wij: Ja, ook om de ongerechtigheid hunner vaderen zullen zij met hen uitteeren. (Zie b.v. nog 2 Kon. 5 : 27, Jez. 65:7, Jer. 15:4, 32:8). De gedachte van den erfvloek is dus in de Schrift verbreid.
Nu moeten wij er op letten, dat de Heere deze bedreiging aandringt in de kring der bondelingen: Ik de Heere Uw God ben een ijverig, een jaloersch God. De Heere wordt, zooals Calvijn opmerkt, voorgesteld als een echtgenoot, die geen medeminnaar duldt. (Calv-Inst. II, VIII, op het tweede gebod) Ik ben de Heere, dat is mijn naam en mijne eere zal Ik geen anderen geven, noch mijnen lof den gesneden beelden. Het begrip van den ijver des Heeren waaraan ten grondslag ligt het geestelijk huwelijk tusschen Jehova en Israël, neemt in de Schrift een breede plaats in.
Dus wij bewegen ons in den kring van het bondsvolk, zonder daarmee te zeggen, dat buiten het verbond der genade geen vergelding zou geschieden van de zonden der vaderen over de kinderen.
Het woord door misdaad overgezet omvat alle zonden des menschen. En nu bezoekt de Heere de zonden der vaderen. Dat wil zeggen: Hij verhaalt ze op, zoekt ze thuis bij, straft ze in... In die vaderen? Zeer zeker, maar niet in die vaderen alléén. Ook in de kinderen, klein en achterkleinkinderen, dus tot in het vierde gelid.
Doch er is eene beperking. Want er staat bij: dergenen die mij haten. Op wie slaat dat? Op die kinderen of op die vaderen? Het kan moeilijk worden ontkend, dat het slaat op de vaderen. Dus goddelooze vaderen brengen een vloek Gods over hunne kinderen tot in het vierde gelid. Calvijn voegt ter verklaring toe: die namelijk de boosheid hunner vaderen navolgen. Zoo deed ook reeds Augustinus en vele Joodsche geleerden voegden in weerspannige achter het woord: kinderen.
Een andere vraag. Gaat het hier alléén over tijdelijke straffen? Velen zeggen dit in hun verklaring, maar bewijzen doen zij het niet.
Moeten we hier denken aan de erfelijke belasting, waarover zoo veel is te doen heden ten dage maar nog zeer weinig vaststaat?
Een man die door alcohol is vergiftgd, draagt die besmetting vaak over op zijn kinderen om een voorbeeld te noemen. Maar alle lijden uit den samenhang met de vaderen is nog geen straf. Die samenhang der geslachten is er ongetwijfeld, in de gezinnen, onder de volken. Maar zijn de natuurlijke gevolgen der zonde hier bedoeld? Of moeten wij denken aan oordeelen en gerichten voor tijd en eeuwigheid beide? Er is solidariteit in velerlei opzicht. Niemand kan het ontkennen. Wij moeten hier een anderen weg bewandelen om de hoofdzaak althans te verstaan. Gods verbond is altijd een verbond in de geslachten: met u en uw zaad na u in hunne geslachten. Zoo straft de Heere de zonde der vaderen in de kinderen, die natuurlijk altijd ook zelf zondaren zijn krachtens den val in Adam. We zouden kunnen zeggen: er is een dubbele vergelding die echter als eene eenheid verschijnt in het leven. De ongerechtigheid der vaderen wordt vergolden in den schoot der kinderen.
En Jeremia schrijft: Ik zal hen overgeven tot eene beroering aan alle koninkrijken der aarde vanv/ege Manasse, zoon van Hiskia, koning van Juda, om hetgeen hij te Jeruzalem gedaan heeft. (Jer. 15:4). Nu is Manasse later bekeerd, doch de vloek ging door omdat zij door een oordeel Gods lust hadden in de ongerechtigheid van Manasse. We zouden het zóó kunnen zeggen: de verwerping Gods wordt voltrokken in den samenhang der geslachten. De verborgen wijsheid Gods hierin vermogen wij niet te doorzoeken. Calvijn maakt hierover treffende opmerkingen die wij willen samenvatten. Het gaat niet aan het bezoeken van de misdaad der vaderen te beperken tot tijdelijke straffen, want de Heere verkondigt hier een straf die niet binnen de grenzen van het tegenwoordige leven kan worden beperkt. De rechtvaardige vloek des Heeren komt niet alleen op het hoofd van den goddelooze, maar ook op zijn gansche gezin. En als die daarop gelegd is wat kan dan anders tegemoet worden gezien dan dat de vader van den Geest Gods verstoken, een schandelijk leven leidt, de zoon wegens de boosheid des vaders, evenzoo door den Heere verlaten, denzelfden weg des verderf bewandelt, en dat ook de kleinen achterkleinzoon, als een gevloekt zaad van gruwelijke menschen hen ten verderve volgen? Indien de geheele natuur der menschen verdoemelijk is zoo weten wij hieruit, dat de ondergang hun bereid is. die de Heere met de gemeenschap zijner genade niet verwaardigt. Zoo berooft de Heere van de genade in opvolgende geslachten.
Hier is de rechtvaardige wraak van den heiligen God.
Het oordeel is dus dit, dat de Heere van het geslacht der goddeloozen zijne genade, het licht der waarheid en de verdere hulpmiddelen der zaligheid wegneemt, zoo dragen de kinderen de vloeken wegens misdaden der vaderen omdat zij, door hem verblind en verlaten, de voetstappen der ouders blijven volgen.
Overigens strijdt hier niet tegen dat de nazaten der goddeloozen zich somtijds tot bekeering begeven en die der geloovigen ontaarden, gelijk de ervaring leert. Zoo betrekt Calvijn terecht in het verbond in dubbel opzicht de vrijmachtige verkiezing. In dubbel opzicht, want gelijk lang niet alle kinderen van godvruchtige ouders den Heere vreezen, zoo geeft de Heere niet alle kinderen van degenen, die het verbond schenden over aan zijn wraak.
Maar de Schrift leert ons dus den erfvloek kennen in vier geslachten, terwijl de erfzegen zich uitstrekt in duizend geslachten.
Hier is de wondere goedertierenheid Gods temidden zijner rechtvaardige oordeelen. Deze bedreiging moge ons leeren, dat wij duur zondigen voor onszelven en ons nageslacht.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 juli 1938

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Erfvloek II.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 juli 1938

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's